| |
| |
| |
| |
Bouwaardewerk en bouwbeeldwerk van Willem C. Brouwer
Het is nu bijna tien jaar geleden dat de heer J.A. Loebèr Jr. in dit tijdschrift (O.K. deel XII) iets vertelde van het begin, aanleg en streven van den pottenbakker Willem C. Brouwer. Ter illustratie gaf hij daarbij een serie goede foto's van de inmiddels zoo bekend geworden potjes. Echter vinden we daarbij ook twee beeldwerkjes, vermoedelijk ontstaan zoo tusschen het andere werk door.
Aan den levendigen, werkzamen geest van Brouwer zal toen de moog'lijkheid zijn gebleken die breedere plastiek op te voeren tot monumentaler waarde, zelfs al zagen we in dien begintijd niet anders nog dan een soort sierplastick, de beeldjes voor in huis, een ongebonden vrije uitbeelding zonder vooraf bepaalde bestemming. Ik herinner mij b.v. de bekende eend, eenige vrouwenfiguurtjes, de verdekt opgestelde uil (O.K. deel XII, bladz. 102) e.a.
Juist deze beeldjes voor het interieur, als plaatsing op meubel of schoorsteenmantel, in den toon der sobere Brouwer-vaasjes, hadden reeds een zekere monumentaliteit, een te veel architectonisch sentiment om voldoende saam te gaan met de doorgaans leelijke zaken welke men gewoonlijk in de binnenkamers aantreft.
Daarom sloot die eerste plastiek van Brouwer nog 't best aan bij de eerste moderne, breedgehouden meubels en interieurs.
Intusschen, sedert vorenvermeld artikel van Loebèr in 1907, is er hij Brouwer heel wat veranderd. ‘Vredelust’, de werkplaats in Leiderdorp is er nog, maar uitgebreider, aangebouwd en verbeterd; met grooter werkplaatsen, ovens en meerdere helpers.
Nog maakt Brouwer de aardige eenvoudige potjes, heeft zelfs verscheidene der eerste modellen nagenoeg onveranderd aangehouden. Verscheidene der oude vormen zijn omgewerkt, verbeterd, herzien.
| |
| |
Vele nieuwe ontwerpen kwamen er bij, en het materiaal zelve is vooral veel verbeterd. Nieuwe kleuren zijn gevonden en op veelal gelukkige wijze toegepast, nieuwe vormen met nieuwe glazuren gecombineerd. En, om nu nog even hij het klein aardewerk te blijven: nog verder is Brouwer gegaan.
WILLEM C. BROUWER: Gevelstuk: ‘Zakkendrager’.
Zooals men weet maakt hij de laatste jaren z.g. craquelé aardewerken; wachten wij af wat daar nog in gebracht zal worden. Voor 't oogenblik wensch ik mij te houden hij 't grootere, volumineuser gebied van Brouwers werkplaatsen: de terra-cotta voor versiering van gevels, tuinen en parken.
Uit meer dan één oogpunt is dit wel een heel belangrijk soort werk. Immers, in 't algemeen beschouwd was er eenige gegronde vrees dat de moderne, rationeele bouwkunst de versiering geheel zou verbannen. De verschrikkelijke jaren aan 't eind der vorige eeuw hadden van ‘het goede’ te veel gebracht. Een werkelijke revolutie was noodig, en is dan ook gekomen. Er werd misdadig ‘versierd’, en er werd niet ‘gebouwd’. Dien chaos van architectuurlooze producten moest tegengegaan worden, en als onmiddellijk gevolg daarvan werd versiering gesuprimeerd. Zoo ging dat eenige jaren. En toen alles wat rustiger, wat bezonkener en bezonnener werd, de revolutie als 't ware eenige jaren gewoed had, deed zich toch de behoefte gevoelen het groote samenstel van steen en hout, dat wij een bouwwerk noemen, te verlevendigen en te verfijnen met een stukje relief, thans goed bedacht en wel overwogen aangebracht.
En vooral de terra-cotta leent zich zoo bijzonder goed voor versieringen in aansluiting met de Hollandsche baksteen-architectuur. Vooral door de kleur gaat het er zoo juist in over, vormt een goed verband daarmede, behoudt de rustige werking van het totaalbeeld, geeft alleen door de werkingen van licht en schaduw het gewenschte relief, de fantastische onprincipieele noot.
Want zelfs onze groote bouwmeester Dr. H.P. Berlage, die in alle con- | |
| |
sequentie steeds zuiver bouwend doorgaat, kon versiering niet ontberen; we hebben dat gezien aan zijn beurs, zoowel als aan vele latere werken.
WILLEM C. BROUWER: Tuinaardewerk.
Nu spreekt 't van zelf dat het denkbeeld ‘versiering’ een gevaarlijk element in de bouwkunst is, wanneer dit werk niet door een kunstenaar tot stand komt. En vooral hebben we daarvoor noodig een artiest die architectonisch voelt, die in de versiering zelf mee bouwt. De vrije beeldhouwkunst is hier absoluut misplaatst, alleen de samenwerking met den architect, het goede begrip tusschen modelleur en bouwmeester kan hier tot gewenschte resultaten leiden.
En toch ook mag de versierder niet de droge berekenaar zijn, moet met voldoende vrijheid en spontaneïteit kunnen werken. En juist dat spontane, dat levendige meen ik dat bij Brouwer aanwezig is, maar ook dat begrip van bouwkunstige noodwendigheid.
Als een der eerste belangrijke werken op dit gebied zag ik van hem de groote open cour van het vredespaleis. Hij verwerkte daarin diermotieven en ornamenten, en het is daar dat men kan zien hoe goed de baksteen met de terra-cotta harmonieert.
Trouwens, ik woonde een lezing met lichtbeelden bij waar Brouwer een en ander demonstreerde en daarbij bleek juist hoe de Italiaansche renaissance prachtig met dat materiaal gewerkt heeft.
En het terra-cotta voor de tuinen geeft ook een zeer goed effect ten opzichte der omringende architectuur. Vooral wanneer het materiaal eenige jaren oud is, de groene aanslag aan den steen zit wordt de harmonie grooter, met juist voldoende afscheiding om niet geheel in de ruimte op te lossen.
| |
| |
WILLEM C. BROUWER: Landbouw.
(Beeldhouwwerk aan het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, te 's-Gravenhage).
WILLEM C. BROUWER: Visscherij.
(Beeldhouwwerk aan het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, te 's-Gravenhage).
Een zeer goed specimen van dit tuinaardewerk geeft de hierbij gereproduceerde pilaster met bloemvaas als hoekafsluiting van een heg. Het is een zuiver, uit stukken crème terra-cotta opgebouwd stuk werk, de groote vormen door zeer eenvoudige motieven verlevendigd. Een ander goed voorbeeld is de tuinbank van Mr. De Visser in Arnhem. Deze bank, goed type van gebouwde sierkunst, is samengesteld uit vaalbruine terra-cotta, sterk gezand waardoor het modelé vaag is gehouden. De steen is hier en daar blauw aangeloopen.
Het ornamentale gevelstuk, studie voor den voorsprong van een gevel
| |
[pagina t.o. 168]
[p. t.o. 168] | |
WILLEM BROUWER: Industrie.
(Bouwbeeldhouwwerk aan het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, te s-Gravenhage).
WILLEM BROUWER: Handel.
(Bouwbeeldhouwwerk aan het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, te s-Gravenhage).
| |
| |
is een werk dat men feitelijk ter plaatse moet beoordeelen, omdat het innig met de architectuur is verbonden en daaraan zijn vormgeving dankt. Ik voeg het hier bij om aan te toonen de ornamentale, niet realistische uitbeelding der figuur; het bovendeel, de meer menschelijke gedaante groeit slechts uit de ornamentatie, zooals deze weer uit den baksteen voortkomt. Onmiddellijk heel anders is de ‘zakkendrager’, overgangsstuk van een voorspringenden gevel op een achtergelegen stuk, aan het graanhuis te Rotterdam.
WILLEM C. BROUWER: Gevelstuk.
Oogenschijnlijk is dit een veel naturalistischer uitbeelding; toch is het slechts de krachtuitdrukking, door proporties en massawerking gestyleerd.
In den geest als bovenvermelde werken heeft Brouwer reeds zeer veel uitgevoerd, niet slechts als onderdeelen der architectuur, maar ook op zichzelf staande werken. Ziehier een greep uit de vele, mij bekende werken: als reeds vermeld de verschillende modelleeringen aan het vredespaleis, verschillende werken voor de gemeente Amsterdam, de Van Karnebeek-bron aan den Ouden Scheveningschen weg te 's-Gravenhage, de fontein in Nijmegen. Hoogere burgerschool, openbare school en vele andere opdrachten voor de gemeente Arnhem, stationsgebouw te Maastricht en vele andere particuliere gebouwen, villa's, arbeiderswoningen en utiliteits-gebouwen.
De directe aanleiding tot het schrijven van dit stuk is echter een belangrijk werk van min of meer anderen aard, in zooverre, dat het afwijkt van de terra-cotta plastiek en ditmaal niet door Brouwer zelf werd uitgevoerd. In samenwerking met den steenhouwer S. Tempelman uit Maastricht leverde hij de beelden aan den gevel van het nieuwe departement van Landbouw, Handel en Nijverheid op het Bezuidenhout te 's-Gravenhage.
Hierbij is helaas, en daarvan kan men Brouwer geen verwijt maken, niet verkregen een mooi, gaaf stuk architectuur, waaruit het beeld- | |
| |
houwwerk logisch groeit, en daarin als opperste verfijning monumentaal is opgenomen. Helaas heeft de bouwmeester hier niet begrepen dat op het moment dat het beeldhouwwerk de plaats krijgt, er met dien gevel iets moet gebeuren. We hebben hier dus het beeldhouwwerk afzonderlijk te bezien, en dan komt dit mij belangrijk genoeg voor om de aandacht daarop te vestigen. In den heer Tempelman vond Brouwer een uitnemend helper, niet de ziellooze ‘puncteur’ of ‘practicien’, maar een begrijpend, meevoelend uitvoerder.
WILLEM C. BROUWER: Tuinbank (Terra-cotta).
Bij de uitstekende reproducties, die het karakter goed weergeven, zou ik het volgende willen aanstippen: Brouwer heeft zich tot doel gesteld vooral te doen uitkomen dat de natuursteen in zijn soort, in zijn aard onaangetast moet blijven, ook al begint de ‘mensch’ er zijn sierlust aan bot te vieren. Voor alles dus zal de harde Pouillenay-Ramage dit blijven, d.w.z. steen, en hoe dan dit beter te doen bestendigen dan door als 't ware van den steen af te bedelen wat noodig is om op 's menschen geest een suggestie te veroorzaken van de voorstelling en de bedoeling: de uitbeelding. B.v. ‘Handel’; de ruwe steen is in groote facetten bijgewerkt, om te passen in zijn ruimte en op 't grondvlak. Die ruwe, rustieke moot die volkomen den natuursteen nog uitbeeldt
| |
| |
wordt hier en daar verdiept weggeslagen. In dien weggeslagen kuil ontwikkelen de voeten en beenen eenigermate en volkomen vaag.
Om meer ‘voeting’ te geven is aan de eene zijde de Haan (waakzaamheid) gesteld, d.w.z. dan is de ruwe steen wat bijgewerkt zoodat de voorzijde doet herinneren aan een haan. Het verdere deel van het heest groeit als 't ware weg in het heen van de figuur. Aan de andere zijde, voor 't zelfde doel is de steen wat afgerond, tot ‘boeken’. Heel weinig komt de draperie los van den fond, geheel uitgegroeid dus. Uit de draperie groeit dan het verdere beeld, volkomen gesloten. Het naakt wat fijner gestokt, maar overigens zoo droomerig, zoo suggestief als de ruwe bonk steen maar wenschelijk mocht achten. Hetzelfde geldt voor de overige beelden; hij Nijverheid dient de electrometer tot voeting.
Bij Scheepvaart of Visscherij zien we een logische ontwikkeling van het modelé uit den natuursteen. Immers, waar is de eerste maas van het net? De voeten zijn vaag, voldoende echter aangegeven om het staan te accentueeren.
Zoo zou ieder beeld op voren omschreven wijze te beschouwen zijn. Bij allen is dezelfde lijn en gedachtengang in compositie doorgevoerd. Ware de raamomlijsting niet zoo hinderlijk door breede voegen aangegeven, dan zou Brouwer een heel wat gemakkelijker taak gehad hebben. Toch wenschen wij hem gaarne geluk met deze demonstratie van zijne bedoelingen, die leiden zullen tot een geheel nieuwe en m.i. zuivere opvatting van de Moderne Bouwbeeldkunst.
Daarheen wijst het streven van Brouwer, daar ligt zijn toekomst. Hopen we dat belangrijke opdrachten hem in staat zullen stellen de gevels van openbare gebouwen en burgerwoonhuizen op doeltreffende wijze te versieren. Het stadsbeeld zal er door winnen.
CORN. VAN DER SLUIJS.
|
|