Onze Kunst. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamKunstzaal Panorama. Schilderijen en pastels door Herman HeyenbrockIk heb een vriend, een dichter en tevens een exact wetenschappelijk man, een denker en nochtans een phantast, iemand die verwonderlijk veel uit elkaar wijkende eigenschappen heeft, welke hij slechts zeer moeilijk bij elkaar weet te houden, die intusschen één overheerschende karaktertrek heeft: de romantiek - hij is nu oorlogscorrespondent aan een der belangrijkste fronten -, welke vriend, in zijn begintijd, ongeveer 12 jaar geleden, dweepte met de kunst van Herman Heyenbrock. En vermoedelijk zon hij nog veel sympathie en groote bewondering er voor koesteren. - Geen wonder! In al die jaren is de schilder dezelfde gebleven, - slechts heeft zijn talent zich breeder ontplooid en zijn kunst staat op een steviger grondslag van natuur- en menschenkennis. De toen nog onbekende schilder heeft nu, na talrijke tentoonstellingen, in ons land, en eenigermate ook daarbuiten, eene benijdenswaardige vermaardheid verworven. Maar nog zou dezelfde bewonderaar met denzelfden kenschets, als 12 jaar geleden, waarin het woord ‘romantiek’ schering en inslag was, en, waarin termen als: hoogovens, schoorsteenen, walm, rookpluimen, vuurgloed, vlammen, donkere gestalten, spookachtig, arbeid, strijd, vulkanisch, enz. in een schoon zinsverband oplichten, waarin echter grootere bewustheid zou blijken, dezen schilder ons voor oogen stellen. Helaas kon ik met deze bewondering niet volkomen instemmen. Ik zag achter dit werk van menschenhanden, hoe knap ook, hoe zorgvuldig het bedrijf ontledend, waarin de realiteit hoogtij viert, nog niet den achter grond van eene diepe bewustheid. Over het algemeen blijft het schilderwerk te oppervlakkig. Men behoeft Vincent van Gogh niet tegen hem uit te spelen, die in alle werkzaamheid slechts een mensch zag, den zieligen, tragischen mensch. Heyenbrock wil meer het werk zien, met al de zakelijkheid (realiteit) der industrie. Wat hem daarboven, verheft in zijn kunstenaarschap is zijn romantische kijk Wat wij steeds meer wenschen: stemming en diepere bewustheid, waarbij zijn eigen ziel zich spiegelt in het uitgebeelde, zien wij in elke nieuwe tentoonstelling meer tot verwerkelijking komen. En zoo zien wij den schilder meer en meer wórden, zooals onze vriend hem in zijne vergrootende bewondering reeds jaren geleden meende te zien. | |
Larensche Kunsthandel. Willem Korteling, Jan Poortenaar en Jac. Snoeck.Het maandbericht van den Larenschen Kunsthandel stelt ons Willem Korteling voor als een jong schilder, leerling van zijn vader, een teekenaar in een provinciestad, (Deventer), waar deze bóven zijn beroep zich wist staande te houden, en de kunst als eene roeping gevoelde, die zoo niet hij zelf dan nochtans zijn zoon zou volgen. - Hoe lokt de kunst, hoe verleidelijk is de schoonheid! Langs wegen die ver boven het leven voeren en niet zonder gevaar zijn. - Evenwel, de kunst was hier een strenge meesteres, acade- | |
[pagina 173]
| |
misch van houding. En zoo zijn er werkstukken, voor 't meerendeel stillevens, waarin de techniek van teekening en schildering nog hoofdzaak is (b.v. 61). Leermeester en leerling hebben terecht gedacht, dat kunst van kunnen is afgeleid. - Maar nu verder! Het werk heeft nog te veel den ateliertoon. Het kieken zal toch ook hier wijzer dan de hen willen zijn. Men behoeft geen adelaarsjong te zijn om de vleugels wijder te willen uitslaan! - En zoo zien we het vladderen langs een Oude Pereboom en een Populierenlaan, en de frissche buitenlucht glanst langs de vleugels. Welzeker, hij zal het vliegen wel leeren! Jan Poortenaar, o.m. van enkele Sint Lucas-tentoonstellingen bekend, is de laatste jaren verder van honk geweest. Toch kan hij ons nu met zijn drukke Londensche Tafereelen niet zoo bekoren als vroeger met zijn vaderlandsche landschappen. Hij gaf, in zijne etsen meer dan in zijne schilderijen, iets karakteristieks en tevens iets gemoedelijks, soms zelfs iets van landschapspoëzie in enkele zwierige lijnen. Het groote stadsleven blijkt hem nog te machtig. Waar de groote stad stil is, op enkele pleinen, waar de historie in de architectuur droomt, daar tast hij weer naar het schoone, al is zijn greep nog niet machtig. Architectuur? Waar droomt de historie inniger dan in kerk-architectuur? Waar moet de schilder onstoffelijker voelen, geestelijker werken, dan in de spheer van een gothische kathedraal! - Het wil ons niet uit den zin dat Jac. Snoeck niet, althans nóg niet, die psychische houding heeft, noodig om in aanraking te komen met de ziel, die uit zulke architectuur spreekt, neen dróómt. Wij willen niet zeggen, dat hij zich aan deze schoonheid, waar het gerucht der eeuwen verstilt, heeft vergrepen; daarvoor is zijn naarstig pogen, sedert jaren, te ernstig, en heeft zijn werk te veel verdienstelijks. Het bleef intusschen te uiterlijk. - En hoe geducht laat zich de vergelijking met onzen grooten Johannes Bosboom gevoelen! Zoo is het begrijpelijk, dat het werk van den jongere meer waardeering vindt aan de overzijde der zeeën, waar het zoo'n vergelijking niet heeft te duchten. | |
Belgische tentoonstelling. Gemeente-Museum.Met hoeveel toegenegenheid hebben wij niet telkenmale de Belgische kunst, vooral de Vlaamsche, in Holland begroet! Deze kolommen kunnen er van getuigen. Emile Claus bovenal scheen ons in zijn lichtende pracht, als de verheerlijker der schoonheid, den Vlaamschen geest af te spiegelen, die van de Breughels, Rubens en Jordaens af, hoe na verwant ook met de onze, ons over 't algemeen blijmoediger toeschijnt dan de Hollandsche geest, dien wij het diepst zien weerspiegeld in Rembrandt en Jacob van Ruysdael, en in den laatsten tijd in Jacob Maris en Jozef Israëls. Doch wij hadden onzen Jan Steen, en de Vlamingen hebben in dezen tijd hun Albert Baertsoen, wiens geest de stilten en diepten kent, waarin het eeuwige is bezonken. Zoo heeft de tegenstelling zich verkeerd. Het spreekt ook vanzelf, dat een kunst, die vol is en rijp, alle tegenstellingen in zich vereenigt, en zoo kon het gebeuren, dat een Vlaming als Adriaan Brouwer kon aarden in Holland, om er de stof te vinden voor zijne comische tooneeltjes, die zich meermalen tot humor verhieven. Men moet de tegenstellingen niet te strak vasthouden, maar ze in elkaar laten vervloeien. De te vroeg ontslapen Rik Wouters, die levensvoller kunst gaf, zoowel in schilderijen als in beeldhouwwerk, hoe meer de dood hem naderde, heeft ons weer het gevoel gebracht van de eeuwige jeugd van Vlaanderen, die men in dezen tijd wel indachtig moet blijven! Doch daar versombert de blik zich voor het werk van Isodore Opsomer. Van het weemoedige Begijnhof (te Lier) kennen ook wij de evenbeelden, en zijn Delft in winter is gegrepen uit ónze ziel. Is zijn kijk op de stad, in het leven, de laatste jaren nog dieper geworden? Nadert hij Breitner? Zal hij meer gaan gelijken op Baertsoen? Deze laatste twee vragen, welke ik vernam, worden beantwoord door het feit, dat hij zichzelf reeds is, breed van gebaar, stemmig, soms hartstochtelijk. Hij is nog niet zoo diep ontroerd als Breitner, niet zoo bezonken van gedachte als Baertsoen. - In een sombere | |
[pagina 174]
| |
toon heeft ook een tijd lang Victor Gilsoul in zijne landschappen en stadsgezichten gewerkt, tot een vleug van het luminisme in zijn ziel drong; of krijgt in Holland weer de ernst des levens de overhand? - Ook in Bosiers, hier reeds vroeger genoemd, zien wij een schilder, die bij voorkeur het weemoedige van antiek stedenschoon tracht weer te geven in een fijnen toon, waarin licht en schaduw soms reeds op zichzelf aesthetisch aandoen. De Vlaamsche ziel verlustigt zich het liefst in licht, in kleur, in schittering. Waar heeft het luminisme schooner zegepraal gevierd? het werd niet tot een manier, een theoretische vorm, maar het werd practisch verwerkt, natuurlijk levensvol ontwikkeld. Het zat in 't bloed en vloeit u tegemoet uit het werk voor uwe oogen. - Na Rik Wouters hebben wij Paerels in Amsterdam gezien - wiens werk hier in een vorig nummer werd geschetst - en zien wij nu het van levensvreugde tintelende werk van Smeers. Hij schildert van alles: zee en landschap, figuur en binnenhuis, portretten en bloemen, en zijn teekening is al even raak en beeldend als zijn kleur vol en levendig is. En wat hem nog verheft boven vele licht-schilders, is zijn vermogen het licht in de verschillende kleuren tot ééne harmonie in het kader samen te vatten, hier fijn van toon, ginds voller van klank. Nochtans heerscht geen overdaad; met eenvoud van middelen bereikt hij veel, terwijl er stijl en karakter uit 't werk spreekt, dat wellicht nog aan diepte van levensinzicht en grootheid van begrip kan winnen. Feller gegrepen door het modernisme is Van der Swaelmen, in zijn groote figuurstukken en landschappen vol kleurweelde, evenals Van de Berghe, die nochtans stemming weet te wekken. Hoe oud zijn daarnaast de door figuren verlevendigde landschappen van Léon Frédéric, evenwel een goede volkskunst blijvende, episch van gebaar. Hij kent de volksziel en vertelt er uitvoerig van. Minder conventioneel, maar ook minder geestelijk, is Viérin met zijn natuurgevalletjes, frisscher, vrijer, natuurlijker. Hij ziet de natuur, maar ook weinig meer. Meer ziet Donnay, die als 't ware over de natuur naar iets anders ziet, gelijk Degouve de Nuncques, bij ons wel bekend door vroegere tentoonstellingen. Ook Donnay ziet de natuur idyllisch, ja symbolisch. Wij kunnen helaas niet allen noemen. - Wij zullen evenwel velen weer zien! Doch deze belangrijke tentoonstelling zou geen beeld der Belgische kunst geven, als zij niet was vertegenwoordigd door enkelen uit den tijd van ‘L'Essor’ en ‘Les Vingt’. Fernand Khnopff's vergeestelijke kunst is er, o.a. de bekende ‘Medusa’. Symboliek en classicisme gaven Khnopff die trotsche, ja eigendunkelijke houding, die hem, niet door overdaad van werk, doch door keus en manier, ver boven het gewone verheffen. Tot die kringen behoorde ook Theo van Rysselberghe, o.m. bekend door zijne spiritueele portretten van Emile Verhaeren. Ook Adolph Wijtsman zag men daarbij, het best als hij, in een vast lijnenschema, van het landschap stemmig droomt. Met dit laatste toonvolle werk stemt de landschapskunst van Juliette Wijtsman innig overeen. Een der werken is als een bloesemdroom, even vaag als reëel, stemmig en beeldend. Even knap is Alice Ronner's stillevenkunst, b.v. van bloemen. Teêrheid en vastheid van vorm, natuurkennis en eigen stijl, vereeuigen zich op gelukkige wijze. Van de graphische afdeeling zou alleen reeds de wonderlijke dramatische etskunst van De Bruycker ons lang kunnen bezighouden. Is niet de humor de hoogere eenheid van het comische en tragische? - Doch stel nu, dat het tragische feller en feller doorklingt om van Vlaanderens nood te klagen ... Zien wij ten slotte naar de Wedergeboorte die aan Vlaanderen geschiedde in de tentoongestelde boekwerken van Guido Gezelle, Albrecht Rodenbach, Hugo Verriest, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck. En worden we ons bewust, dat de geest van Breughel en Rubens eeuwig is! D.B. | |
[pagina 175]
| |
Londen.Belgian art at the front. Messrs. Waring & Gillow, Oxford Street. Februari 1917.Stukgeschoten daken, verwoeste dorpen, aardbevings-visioenen.... De ware titel dezer tentoonstelling zou zijn: Belgische kunstenaars aan het front. De kunst zelve heeft niet veel te maken met de uitvoering van het meerendeel dezer schetsen en schilderijen. Het ensemble is vermoeiend. Er heerscht een zeker streven, om te pleiten ten gunste van hen, die door deze ruïnes geleden hebben. Er heerscht ook een sentimentalisme, dat het ware kunstgevoel vernielt. Deze tentoonstelling behoefde een excuus; zij richt zich tot een publiek, dat voor de kunst blijkbaar onverschillig is, maar dat bereid is te koopen wanneer het er op aankomt bij te dragen tot ‘British Gifts for Belgian Soldiers’ of ‘Help for Belgian Soldiers’. Overigens treft men er, behalve schilder- en beeldhouwwerk, een aantal ‘Kunst’-voorwerpen aan, al of niet vervaardigd door de soldaten in de loopgraven of in de gasthuizen: metalen ringen, papiermessen, vliegtuigen in miniatuur, armbanden, lantaarns, en vooral in hout uitgezaagde en geschilderde silhouëtten. De aardigste hiervan zijn van Delacre. Deze grappige silhouëtten doen ons het gemis betreuren aan karikaturen van werkelijke kunstwaarde. Behalve de uitstekende teekeningen van James Thiriar, vertoonen alle schilders ons slechts documenten. Deze schilders staan niet beneden zichzelven, maar geen hunner schijnt begeesterd, en er is stellig niets zeer meesleepends in al die tooneelen van verwoesting. Ik vermeld: de fraaie en frissche kleuren van Iwan Cerf, vreemd-lenteachtig als voorstelling van ruïnes; een goede studie van een soldat in verontrustende belichting door J. Verdegem; zeer stevig schilderwerk, van degelijke techniek van Marc-Henri Meunier; drie goede indrukken van Nieuwpoort van André Lynen; nogal sombere tooneelen van Charles Houben, waaronder de heel curieuse ‘Hoeve van Allartshuyzen’; heldere, levendige zichten van Loo van Henri Anspach; en veel ander werk van bekende of onbekende kunstenaars, waarvan ik de namen pro memorie vermeld: Romberg, Marcel Caneel, Leon Alfred Bastien, Maurice Wagemans, Jules Berckmans, Allard-l'Olivier, Medard Maertens, A. Stevens, Max Maertens, Ochs, Labarre, Muss, Mortiaux, Lemaître, Cartuyvels, Dutry, Alphonse Proost, Wallecan, Van Andenhoven, Fontaine, André Cluysenaer, De Breemaecker. J. | |
ParijsTentoonstelling der gewestelijke bouwkunde in de bezette provincies Galerie Goupil.Deze tentoonstelling, aangericht door de Société des Architects diplômés, met de medewerking van het ondersecretariaat voor Schoone Kunsten, is bijzonderlijk gewijd aan de landelijke architectuur in de bezette gewesten, en heeft ten doel om karakteristieke woningtypes, vooral van boerenwoningen, uit die streken onder de oogen der kunstenaars te brengen. Het tentoongestelde materiaal, bijeengebracht naar het toeval der welwillende medewerking, vertoont talrijke leemten; de fotografieën zijn zeldzaam en geven doorgaans slechts gekende streken weer: het schijnt wel of men de medewerking niet had ingeroepen van de amateur-fotografen, die vele belangrijke documenten hadden kunnen bezorgen, en of men zelfs niet getracht had om reeksen prentbriefkaarten te verzamelen, die dikwijls zoo kostbaar zijn voor de studie der gewestelijke architectuur. De belangrijkste reeks documenten bestaat uit een verzameling teekeningen en plans van landelijke woningen, voor het archief der ‘Momuments historiques’ bewerkt door den architect Ventre. Deze geheel onlangs, met veel zorg uitgevoerde opnamen uit verschillende plaatsen van Fransch-Vlaanderen, Artois, Picardie, Valois, Champagne, Lotharingen en de Vogezen, ver- | |
[pagina 176]
| |
toonen karakteristieke types van buitenwoningen, eenvoudige boerenhuizen, hoeven enz., gebouwd met de bouwstoffen welke het gemakkelijkst ter plaatse verkregen kunnen worden, en die als het ware vergroeid zijn met het landschap der streek en er de tradities van voortzetten. Voor den intelligenten bouwmeester valt er heel wat te leeren van die nederige gebouwtjes, die doorgaans zoo goed aan hun doel beantwoorden en zoo goed met de omgeving harmonieeren. Zij vertoonen zelfs in het gebruik der materialen evenzeer als in de algemeene schikking, kunstmotieven die men zonder moeite zou kunnen ontwikkelen (zooals b.v. zekere Engelsche architecten dit deden) zoodat men een groote verscheidenheid in de gebouwen van een zelfde plaats zou verkrijgen, terwijl toch de eenheid van karakter bewaard zou blijven. Men kan op deze tentoonstelling nogmaals nagaan, hoe nauw Fransch-Vlaanderen, Artois en Picardie aan Vlaanderen verwant zijn; het gemeenschappelijk karakter der volkswoningen dezer gewesten is even duidelijk als dat van hunne oude kunst. Een andere reeks belangwekkende documenten zijn de teekeningen der gebroeders Duthoit, uitgevoerd omstreeks het midden der 19de eeuw en toebehoorende aan het museum te Amiens. Zij vertoonen een aantal - gedeeltelijk verdwenen - schilderachtige hoekjes van Amiens en van andere steden in het Noorden van Frankrijk, en noodzaken ons eens te meer te erkennen, dat het utilitaire vandalisme dat gedurende heel de 19de eeuw gewoed heeft, veel meer merkwaardige woonhuizen heeft doen verdwijnen, dan deze afschuwelijke oorlog er zal kunnen vernielen. Wat ik reeds ten opzichte van Ieperen heb gezegd, is niet minder wáár voor Amiens: in den aanvang der 19de eeuw bestonden daar nog een groot aantal woningen, in wier bouw het hout de belangrijkste rol speelde, en die in de schikking van den gevel, van de trappen, in de versiering van betimmeringen en balken een overvloed van bekoorlijke motieven opleverden, in het opzicht van architectuur zoowel als van beeldhouwkunst. Zij zijn meestal verdwenen. | |
Tentoonstelling van verminkte kunstwerken Petit Palais.Bij het ensemble kunstwerken uit de Yserstreek, welke door mij uitvoerig in dit tijdschrift besproken werdenGa naar voetnoot(1) werd thans, in de zalen welke de wandtapijten der kathedraal te Reims bevatten, een afdeeling aangericht, van voorwerpen van mindere of meerdere kunstwaarde, herkomstig uit het Fransche gebied in de nabijheid der vuurlijn. Ongelukkiglijk hebben de inrichters, wien het er blijkbaar veeleer om te doen was den haat tegen de Duitschers aan te wakkeren, dan om kunstwerken te doen kennen en waardeeren, er zich mee vergenoegd, min of meer door den oorlog beschadigde werken te vertoonen, welke er ook de kunstwaarde van was, en werden de veel belangwekkender werken niet vertoond, welke uit de gevaarlijke zone werden weggevoerd, en die zich thans - wij weten het - te Parijs bevinden. Ten slotte is de te weeggebrachte indruk juist het omgekeerde van wat de organisators zich voorstelden: de bezoeker, wien men, naast volstrekt onbelangrijke voorwerpen, zooals b.v. het deksel van een door de Duitschers opengebroken schrijftafel, een massa beschadigd beeldhouwwerk vertoonde, dat, het weze oud, meestal onbeduidend is - denkt oneerbiedig bij zichzelven, dat het onheil nog niet zoo groot is, als men hem wil doen gelooven. Onder de weinige belangrijke werken, welke verloren hangen in deze tentoonstelling van scherven, vermelden we, als behoorende tot de Vlaamsche kunst, een Aanbidding der Herders, toegeschreven aan Rubens, en herkomstig uit de Kathedraal van Soissons. Het is een werk van tweeden rang, slap en glad schilderwerk, nog sterk onder Italiaanschen invloed, vooral in de vrij conventioneele en zich herhalende types. Men heeft den indruk eener variante van een motief dat de meester herhaaldelijk tusschen 1615 en 1620 heeft behandeld, variante door een goed leerling uitgevoerd. JACQUES MESNIL. |