| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Tentoonstelling van schilderijen en teekeningen door Paerels. Kunsthandel Eisenloeffel.
De Belgische schilder Paerels werd reeds in deze kolommen vermeld. Nu hij echter voor den dag komt met een groote verzameling van zijn werken, waarbij ook de allerlaatste aanwezig zijn, verdient hij meer aandacht, welke van zelf tot meer waardeering voert. Hij moge van geboorte een Noord-Nederlander zijn, zijn kunstenaarsschap heeft zich blijkbaar geheel gevormd naar de Vlaamsche school en natuur, zelfs zoozeer, dat hij de opener, blijder en lichter kijk op de natuur meevoert in Holland. Deed niet de te vroeg ontslapen Rik Wouters evenzoo? - Doch waar deze zich reeds een meester toonde, wiens hand aan al zijn kleurig werk leven en bezieling wist mee te deelen, - daar is Paerels' kleurzin nog onzeker, is de schittering nog niet volkomen aesthetisch beheerscht, is de uiterlijke weelde van verven nog niet samengebonden tot harmonie. Van al die uiterlijkheden, in de natuur, in het stilleven, in naakt en gekleed model, zien wij toch slechts de teekens, welke eene innerlijke beteekenis hebben samen te stellen. Hoe dikwijls hij ook verrukt mag zijn door licht en kleur, door de pracht der dingen, wij wenschen dat hij nog dieper tast, nog vaster grijpt en nog wijder om va mend ons door den schijn heen het wezen der dingen toont. Want zijn wil is goed; maar zijn prachtlievendheid is verleidelijk, - en voor hem niet zonder gevaar. En toch, met wat een lichte en kleurige pracht verrukt hij ons reeds!
Maar zien we hem den laatsten tijd niet ernstiger werken? Wat coloristen nog al eens verwaarloozen, de vorm der dingen, de teekening, onderzoekt hij nauwkeuriger, en het is zeker, dat slechts zorgvuldige studie van binnenhuis en landschap, stilleven en figuren hem tot het meesterschap kan brengen. Wellicht zal zijn colorisme, gestemd op den Hollandschen toonaard, voller van klank en rijker van beteekenis worden. Zijn werk zal dan niet slechts vluchtig bekoren, maar ook dieper ontroeren.
| |
De onafhankelijken. Tentoonstelling van schilderijen, enz.
Het gebouw der Onafhankelijken is als een dolhuis!
De dwaasheid, de razernij, de verveling en de wanhoop, de beuzelarij en de mallotigheid, de kinderachtigheid en de kindsheid, de idéé fixe en de paranoia, - zij staren u aan met open oogen of zij loenschen met verstolen blikken, zij willen u verwarren en verbijsteren... Is dan de criticus de gekkendokter, de critiek de remedie? Doch hoe hopeloos staat het er voor met bijna al deze gevallen!
Een jury-looze tentoonstelling beteekent, dat een ontal van dilettanten hunne voortbrengselen van wansmaak of smakeloosheid, beginners hun eerste proeven van mislukking en betweterij, verdwaasden hunne wanschapen verbeeldingen, alle ongeroepenen hun werk uit het duister halen om het te mogen plaatsen in het licht der openbaarheid. En daartusschen profiteeren enkele werkelijke schilders van de tegenstelling, om hun werk gunstig te doen afsteken.
Het is waar: menig moderne stad heeft,
| |
| |
architectonisch - niet picturaal - beschouwd iets, dat op eene tentoonstelling van onafhankelijken gelijkt. Doch stel u een reuzenconcert voor, waar ongeroepenen hun instrumenten meebrengen.... Welnu zulk eene kakophonie is dit feest der Onafhankelijken.
Moet ik weer de figuur van dien ouden Wijze oproepen, die bij klaren dag dwars door de menigte met een lantaarntje zocht naar menschen. Slechts deze lichtzijde is te ontwaren aan dit gruwelijk vertoon van stelselloosheid: verborgen talenten kunnen aan 't licht komen.
Welnu dan: het licht viel op Boot, Collette, Van Doesburg, Gerdes, Grauss, Leyden, Nannenga, Tieten, Leo Visser en Zobel. Het is mogelijk dat nog meer Talenten aanwezig waren. Wie vergeten is, bedenke dat het zelfs Diogenes moeilijk viel zich niet in de menigte te verliezen.
| |
‘Vereeniging tot bevordering der graphische kunsten’. tentoonstelling in ‘'T Binnenhuis’.
We hebben in deze kolommen, waarin de beknopte kritische kroniek van 't kunstleven wordt opgeteekend, nog niet gewag gemaakt van deze Vereeniging, welke eene werkelijk te veel in 't gedrang geraakte kunstsoort tot hoogeren bloei en meerdere waardeering wil brengen. Het kleurige, zich dikwijls opdringende, schilderij, omkaderd door een breed loofwerk van goud, heerscht bijkans oppermachtig, niet slechts in museum- en tentoonstellingszalen, maar ook in menig binnenhuis. Het spreekt van zelf, dat de kunsthandel zich naar dat algemeene streven richt. De graphische kunsten (ets- en droge-naaldkunst, gravure en houtsneê) zijn, evenals de teekening in zwart, te bescheiden om te kunnen heerschen. Menige stille in den lande heeft intusschen zijn boeken met oude graphische kunst, zijn portefeuille met gravures en etsen, waarnaast teekeningen en schetsen van levende meesters geenszins misstaan Een decoratieve teekening van Toorop b.v. zou niet zoo vreemd afsteken bij een houtsneê van Dürer uit de Openbaring van Johannes.
Was hier van de Vereeniging nog geen nota genomen, van enkele harer leden, b.v. Graadt van Roggen en Van der Valk, meer dan eens. Wat is de eerste een knap etser! Onweerstaanbaar maakt hij zich van onze bewondering meester, omdat vakkennis slechts het middel is tot uiting van zuivere kunstzinnigheid, degelijk Hollandsch van natuur, doortrokken van een fijne romantiek. - Hoe verrassend zijn daarnaast weer Van der Valk's losse en zwierige, doch zeer gevoelige etslijnen, waaruit innige Hollandsche landschapjes u toeblinken. Er komt meer vastheid en kracht in zijne teekening; en wat blijkt ook hij een kranig etser, in 't bijzonder in de merkwaardige stillevens.
De droge-naaldkunst van Lodewijk Schelfhout sluit waardig aan bij zijn zeer modern schilderwerk, waarin hij nog worstelt met het geestelijke, dat hij tracht zinnelijk in krachtige trekken uit te beelden Het wekt dramatische stemming. Hij bereikt nog niet steeds wat hij wil Misschien, dat hij in decoratieve banen het ongebreidelde van zijn willen en bedoelen leert beteugelen.
Wij noemen nog Jan Boon, Harting, Haverman, Moulijn, Nieuwenkamp en Mej de Vries
| |
De volstrekt modernen tentoonstelling van schilderijen, enz. Marnixstraat 402.
De ‘volstrekt Modernen’ zijn - alphabetisch geschikt - Bernard Canter, Bernard Toon Gits, Laurens van Kuyk, P.C. de Moor en Paul Schultze.
Er is een wedstrijd in modernisme in het oude gilde van Sint Lucas. Nieuwe vaandels, nieuwe leuzen, strijdkreten, wangunst, ruzie en ... veel stof. Voorbijgangers, de neutralen, dwarrelt het stof om 't hoofd. Is er vandaag een moderne, dan is er morgen een nog moderner en overmorgen treedt de modernste der gildebroeders naar voren. Waar moet dit heen: naar welk lichtend of duister doel? Liever dan den ouden beproefden weg te gaan of naarstig eigen wegen te houwen in het hooggebergte der schoonheid, ziet men velen zich storten in wildernissen van eigendunk en afgronden van eigen-waan.
Er is een climax, niet in kunstvermogen, maar in het verlangen om zichzelf de uiterste, de laatste, de volstrekte moderniteit toe te kennen. En toch: stellig werd reeds één hunner
| |
| |
geplaagd door den bangen droom, dat er zich een roemruchte kring gevormd had van modernen in den meer volstrekten zin; en bij zijn ontwaken zag hij met den grootsten schrik - in een advertentie in het morgenblad -, dat er een kunstenaarsbent was opgestaan, doortrokken van moderniteit in den meest volstrekten zin...
Den schilder De Moor kennen wij reeds sedert vele jaren als een idealistisch-romantisch schilder, wiens bereiken, zelfs in zijne afgewerkte schilderijen en teekeningen, beneden het hooge doel bleef, maar die althans waardeerbare kunst gaf. Soms verhief hij zich ver boven het middelmatige. Hij is werkelijk een persoonlijkheid, wiens werk meer belangstelling verdient. Intusschen is hij niet moderner en zeker niet beter dan 10 of 15 jaar geleden.
Men moet Paul Schultze, die nog heel jong schijnt, zeker geen talent ontzeggen, maar het komt ons toch voor, dat hij, die het meest schilder is, meer van ... één ouderen meester, b.v. Breitner, kan leeren dan van alle nieuwlichters te zamen.
Voor Laurens van Kuik zie ik slechts heil in de decoratieve richting, en misschien ontwikkelt zich B. Toon Gits ook daarin het verst. Beiden trachten aan de lijn de hoogste expressie te geven.
Canter's stippel-methode beschouwen we voorloopig nog als eene werk-hypothese, en zijne proeven lijken me niet veel meer dan pogingen van een dilettant.
De door deze kunstenaars uitgegeven brochure over Moderne Schilderkunst schijnt bestemd te zijn voor ondeskundigen.
| |
Schilderijen en teekeningen van Nederlandsch Oost-Indië door Ed. Gerdes. Larensche kunsthandel. (Dec. 1916).
Wie in het wezen van een landschap doordringt herkent... zichzelf. We behoeven niet eens groote namen te noemen als Ruysdael. Landschapschilders van alle tijden en alle gading, ook een moderne als Vincent van Gogh, allen verloren zich in de natuur, om zich daar weêr te vinden: eigen wezen spiegelt zich in het wezen der natuur, en de stemmingen der natuur, haar blijheid of weemoed, haar grootheid of geheimzinnigheid, - zij zijn menschelijk, zooals een kunstenaar menschelijk is, d.i. zeer persoonlijk en toch algemeen-menschelijk, omdat het persoonlijke doortrokken is van eene zinnelijkgeestelijke schoonheid. Wij zoeken ‘paysages de l'âme...’ Als in het landschap het persoonlijke ontbreekt, dan spreekt het niet tot ons en ontroert het niemand.
Of het een Waringin op Tjandi is of een Bergmeertje bij Lembang, dan wel een Boschweg hij Buitenzorg en een Bergweg in de Preanger, het toeristen-genoegen, dat in moderne kleurigheid zich vermeit, is ook ons aangenaam; maar het boeit ons niet en ontroert ons zelfs niet een vluchtig oogenblikje. Maar toch, wat een aangenaam reisgezel moet de schilder Ed. Gerdes zijn, en hoe handig weet hij, naar den eisch der moderniteit, in breede vegen van kleur naast kleur, de zonzij van 't Indische landschap tegen kleurige schaduwen te doen glanzen. En dan moeten we erkennen, dat hij ééne stemming althans in zichzelf zag lichten: jeugd en zonnige blijheid. En dit licht stralen vele schilderijen uit. Een Vallei b.v. (no. 59) in bijzondere mate: het is een gaaf stuk werk, zuiver van kleur, vast van bouw, knap in 't kader gesloten. En een Studie (71) is zelfs fijn van zin, bekoorlijk, een belofte van de stemmigheid, van den zielestaat, waarin men zoowel den kunstenaar als... het andere, het zij landschap of portret, waarin zij spiegelt, zou willen herkennen. In portretten ziet men niet allereerst den schilder zelf, zoekt men hem niet, ten minste..., en zoo is de Heer Gerdes daarin wel eens gelukkig, b.v. in het portret zijner zuster (54).
Het schijnt, dat de kunstenaar in zijne teekeningen zich zal verdiepen door ernstig werken en zoeken,... naar de ziel van Indië? Of deze met zijn ziel zal overeenstemmen? Het is wel te betwijfelen!
D.B.
| |
Musea & verzamelingen
De Frans Hals van Akersloot. (Portret van pastoor Stenius). Noodige toelichting en terechtwijzing.
Sinds in den laatsten winter de restauratie van het hierboven genoemde portret werd ondernomen, zijn er in onze vaderland- | |
| |
sche pers allerlei berichten verschenen, welke de ondergeteekende als zeer onvolledig en volkomen onjuist heeft moeten terechtwijzen door een opstel, geplaatst in het maandschrift De Katholiek van Maart 11. (Deel CXLIX blz. 233-39).
Desniettegenstaande vond ik in het November nummer van Onze Kunst (blz. 135-37) een deel dier verkeerde berichten nog weer herhaald in een artikel, geteekend J.Z.
Ik las daarin als volgt: ‘In het Bisschoppelijk’ Museum te Haarlem hing sedert jaar en ‘dag een geheel ontramponeerd doek in zulk een staat van verwaarloozing dat er niet veel meer van te zien was’
Wijl nu bij de geschiedenis van dit portret mijn persoon voortdurend ten nauwste betrokken was, moge daarom de noodige terechtwijzing hier eene plaats vinden.
Het portret werd door mij op 1 Mei 1878, toen ik, als secretaris van den Bisschop van Haarlem, bij de toediening van het H. Vormsel in de pastorie van Akersloot was, ontdekt onder eene verzameling van een negental portretten, die op den pastoriezolder bijeen stonden. Ze waren, als van zelf spreekt, in min of meer verwaarloosden staat; doch het portret van Stenius was niet slechts uit de lijst geraakt maar lag geheel los en gekreukt terneer tusschen de andere
Wijl nu in dienzelfden tijd de kunstwereld in de volle beweging en ontroering was, die de vóór en tegen besproken verkoop der portretten van het Berensteyns-hofje te Haarlem had opgewekt, zoodat ik onder die omstandigheden vrij wat gevaar duchtte voor verleidelijke aanbiedingen en verlies van vaderlandsch kunstbezit, wist ik te verkrijgen, dat het gehavende doek eene plaats zou ontvangen in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Aldus geschiedde: het doek werd voorzichtig van stof en vuil ontdaan en aan de verf werd, zooals men 't noemde, nieuw voedsel gegeven, maar geen enkel streekje nieuwe verf werd er aan het schilderstuk toegevoegd. De Museum-Commissie begreep, dat restauratie haar taak niet was, en dat er voor het oogenblik niets beters te doen was dan ongerept te bewaren wat er van het werk des meesters nog over was. En dit was waarlijk nog niet zoo gering. Immers juist de voornaamste deelen van het portret, hoofd en handen, hadden gelukkig nog het minst geleden. Ik begrijp daarom heel niet, hoe J.Z. heeft kunnen schrijven: ‘in zulk een staat van verwaarloozing dat er niet veel meer van te zien was’.
Er volgt: ‘Wel wist men, dat het een Hals moest wezen, maar behoorlijke aandacht was er misschien toevalligerwijze eigenlijk niet aan besteed’. Dit is al zeer onjuist en tevens onbeholpen uitgedrukt. Van het eerste oogenblik der ontdekking wist men dat het stuk een Frans Hals was.
Het portret kwam in het Bisschoppelijk Museum tentoonhangen, uitdrukkelijk door een aangehangen kaart kenbaar gemaakt en in den Museumgids beschreven als door Frans Hals geschilderd. Het heeft daar altijd een eereplaats gehad, en was, vooral in de groote zaal van het tegenwoordige gebouw in de S. Jansstraat, sedert 1893, alzoo 21 jaren lang, met uitstekend zijlicht ten volle zichtbaar
Eindelijk moet ook nog de volgende geheel onjuiste voorstelling volstrekt worden afgewezen. J. Z schrijft: ‘Men was zich daar’ (in de pastorie van Akersloot) ‘langen tijd niet bewust zoo iets kostbaars in bruikleen te hebben afgestaan, maar nu het stuk belangrijk blijkt, wil het kerkelijk bestuur het gelukkig niet verkoopen; maar wel moet het naar de oude afgelegen pastorie terug’. Waarheid echter is, dat het Registrum memoriale der parochie de bewaargeving van het portret op het jaar 1878 vermeldde, en dat het officieele stuk dier bewaargeving in het kerkarchief berustte, gelijk ook de briefwisseling in 1878 door mij met den toenmaligen pastoor gevoerd. En zoo heeft dan ook de tegenwoordige, in 1913 benoemde titularis H.J.G. van Baaren, juist door de kennisneming van zijn memoriaal-register en van den kerkinventaris (van zelf een der eerste bemoeiingen van een nieuwen herder) al aanstonds kennisgedragen van het portret als bezit zijner parochie; maar hij is, gelukkiger dan zijn laatste voorgangers, in staat geweest over de middelen te kunnen beschikken, die de restauratie van Stenius en van de verdere verzameling zullen veroorloven
Overveen. Huis ‘Duinrust’
27 November 1916.
J J GRAAF.
Wat de heer Graaf hier publiceert, is geheel overbodig. Niet alleen om de onbelangrijkheid zijner mededeelingen - een kunsthistorische kwestie raakt hij geen oogenblik - maar ook, omdat hij hetzelfde reeds in den breede in het laatstverschenen Bulletin van den Oudheidkundigen Bond heeft verteld. Ik hoop in dat tijdschrift de gelegenheid te hebben, zijn opmerkingen te weerleggen.
J.Z.
|
|