Onze Kunst. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamWerken van Jozef en Isaäc Israëls bij Buffa.Wat omtrent den ontwikkelingsgang der schilderskunst van Allebé tot Breitner werd opgemerktGa naar voetnoot(1), verschijnt in een nieuw licht bij de vergelijking van Jozef en Isaäc Israëls. Ook bij den ouden Israëls was de Romantiek de genius, die zijn levenswerk bezielde, die intusschen zich allengs verinnerlijkte in zijne binnenhuisjes, om er, in een geheimzinnig spel van licht en duister, dichterlijk te verhalen van weemoed en droefheid. Het is alsof men de menschen hun levensgeschiedenis hoort fluisteren. Zulk een binnenhuisje is hier o.m. te bewonderen, een zijner innigste kleine schilderijen, waarbij ook de technische buitenkant der zaak bewondering afdwingt, al vergeet men deze spoedig om slechts oog te hebben voor de psychische binnenkant: de oplossing van het geheimzinnige levensprobleem. Bij Isaäc Israëls zoeke men geen diepzinnige levensvragen, geen romantische vervoering, geen mystieke overpeinzing van leven en dood, geen geschiedenis. Als bij Breitner dringt alle aandacht zich opeen op het oogenblik, de levensphase, de houding in één moment, als vastgehouden in de vaart van het leven. In vele straatstukken is menig treffende overeenkomst op te merken tusschen beide (nog) moderne schilders, die men zuivere impressionisten noemt, zoowel in de keus als in de schilderwijze. Van uit dit punt van overeenkomst wijken zij echter uit elkaar, Breitner o.m. naar het dramatische, Israëls naar bijzondere levenskringen, waar de menschelijke psyche al het burgerlijke of conventioneele aflegt. Wij kennen zijne tooneelartiesten van alle gading, zijne amazones, strandtypen, en zelfs zijne dienstmeisjes en modistes, wier levenshouding geenszins burgerlijk is. Een schilderwijze, zuiver impressionistisch zonder weêrga, juist dáár het penseel uit de hand leggend, waar aan onze phantasie nog genoeg wordt overgelaten. En wat aan deze levensstanden nog grooter beteekenis verleent: zij zijn niet slechts uiterlijk ‘typisch’ waargenomen, - de levenshoudingen zijn ‘psychisch’ doorzien. Dit is de geniale trek, die aan den ouden Israëls herinnert. D.B. | |
CroydonExhibition of Belgian art for the benefit of the Croydon general hospital. The art gallery, Octob.-Novemb. 1916.Elke nieuwe tentoonstelling van Belgische kunst in Engeland geeft ons een nieuwe visie van onze uitgeweken kunstenaars, die vol moed en geduld werken, met evenveel vlijt, schijnt het, als weleer in hun vaderland. Ze zijn hier allen vertegenwoordigd, vanaf degenen die nog werken in de oude en taaie verf van Verlat, tot aan degenen die het impressionisme en het symbolisme hebben | |
[pagina 34]
| |
doorgemaakt; de werken die ze inzenden zijn stellig niet groot, maar uiterst fijn. Een eigenaardigen indruk ontvangt men bij een bezoek aan de tentoonstelling te Croydon - eigenaardiger misschien dan een der vorige tentoonstellingen ons vermocht te geven. Het is de visie van een nieuw land, vertolkt door technici der kleur, die niets van hun oude schilderwijze hebben afgelegd. Het is verbazend hoe koppig en vasthoudend die goede schilders zijn! Zoo vinden we b.v. Aloïs Delaet weer, waarvan we in geen tien jaar iets gezien hadden; hij is niet veranderd. Hij is dezelfde droomende volksjongen gebleven, die thans de puntdaken van zijn Angelus schildert. Gaarne zouden we alle werken afzonderlijk vermelden; ze ontroeren ons zooals een zachte wind van onze kust, van onze weiden ons ontroeren zou Maar daartoe is het hier niet de geschikte plaats. Wij zullen de meest beroemden niet noemen, noch degenen die aan alle tentoonstellingen hebben deelgenomen. We vreezen zelfs de grenzen van een eenvoudig verslag te overschrijden door het opsommen der werken, die ons het meest hebben aangetrokken. Wanneer men de namen der twee-en-veertig deelnemers kennen wil, raadplege men den catalogus. Het ‘Kolossal!’ van De Bruycker is een der acht wonderschoone werken die hij tentoonstelt. Wij zijn voornemens een afzonderlijke studie aan zijn werk te wijden Valerius de Saedeleer schildert een boom die droomt in den maneschijn als een groot levend wezen, of als grijs coraal. Welk streven naar stijl in zijn natuurgetrouwheid! Marcel Jefferys toont ons in een droge en ingehouden schilderwijze, zonder uitvinden van bijzondere effecten, den Kew Boat, waar de menigte krielt als vliegen op suiker, met in den achtergrond, een gebouw, dat bloost als de wang van een jong meisje. Charles Mertens' liefde tot de diepe waarheid drijft hem tot het doorgronden der geheimenissen der natuur; hij komt hier op voor zuiverheid en eenheid van techniek, die wars is van alle rhetorica. De schilder die ons 't meest geïnteresseerd heeft is Constant Permeke. Een kind zonder ijdele esthetica, zonder valsche theorieën, zonder dwaze smaakvervalschingen, zou niet eerlijker schilderen. Ongetwijfeld zullen handige spiritualisten en de arme ridders van 't penseel er om lachen - maar dat zal degenen die tot geen kapelletjes behooren niet beletten om in Permeke een buitengewoon schilder te erkennen. Zijn twee olieverfschilderijen, Moeder en Kind en Invalide zijn waardeloos; maar we zouden volgaarne een uitvoerige loftuiging schrijven over zijn aquarellen en teekeningen. Indiaan met de schildpad is het fraaiste beeldhouwwerk, dat August Puttemans ooit heeft gemaakt. Van Gustave van de Woestijne - een der beste onder de levende, Belgische schilders - was er te Croydon een Portret, schoon als een vijftiend'eeuwsch fresco te Florence of te Pisa. Wij merkten nog op de Groote markt te Mecheten door Marten van der Loo, werken van Verhaegen, Tijtgat, Paulus, George Minne en zooveel anderen nog. Vloors zond een stukje: de Gouden Eeuw. Hij blijft in afzondering droomen. Hij ontsnapt aan harde noodzakelijkheid. Een kunstenaar heeft dit recht, misschien zouden we zeggen dien plicht, zoo dit woord niet te veel bijgedachten medebracht, die vreemd zijn aan den innerlijken plicht, dien we hier op het oog hebben. J.d.B. | |
ParijsTentoonstelling van oorlogsfotografieën in het Musée des Arts Décoratifs.Deze in October geopende tentoonstelling leverde een waar artistiek belang op, in een dubbel opzicht: zij bevatte tal van kostbare documenten betreffende den toestand der monumenten in de door den oorlog geteisterde streken en zij vertoonde tevens vele menschelijke documenten, die buitengewoon suggestief waren voor den eerlijken, waarheidlievenden kunstenaar. Wat de monumenten der Yzerstreek betreft, ontmoette ik er enkele fotografieën welke ik reeds vermeldde naar aanleiding der tentoonstellingen in het Petit Palais en in den tuin der Tuilerieën; het zijn de uitstekende opnamen van den Heer Dhuicque, uitgevoerd voor het Belgische Ministerie van Weten- | |
[pagina 35]
| |
schappen en Kunsten - in de eerste plaats de aangrijpende ruïnes der St. Maartenskerk te Ieperen. In deze belangwekkende reeks merkte ik een nog niet gezien stuk op: het zeer eigenaardige H. Graf der St. Bertijnskerk te Poperinghe. Het dagteekent uit de 18e eeuw, evenals een groot gedeelte der betimmeringen en der meubels dezer kerk; dit drukke, onrustige, aanstellerige werk, waarvan het karakter uitstekend past bij de thans in het Petit Palais bewaarde betimmeringenGa naar voetnoot(1), heeft een zekere allure, voor zoover men er door de fotografie over oordeelen kan. Sommige figuren doen, door hun onstuimige beweging, denken aan zekere niet minder heftige werken uit de Italiaansche Renaissance, welke echter ruwer, onbehouwener zijn De oorlog is er noodig geweest om ons dit curieuse ensemble van barok- en rococo-werken uit de St Bertijnskerk te doen ontdekken en bestudeeren. Laten we hopen dat dit voorbeeld, en zooveel andere nog, een les moge wezen, en dat men er, na het sluiten van den vrede zal toe overgaan, om een compleeten inventaris met goede fotografieën op te maken, van de kunstwerken uit de Belgische kerken en openbare gebouwen! Voor een welbewust kunstenaar bevat deze tentoonstelling vele vingerwijzingen. Het beeld van den oorlog, zooals het geheel gereed bestaat in meest alle hoofden, en zooals het nog wordt weergegeven door de industrieelen der geïllustreerde dagbladpers, had tot nu toe zijn oorsprong in de heldhaftige en ridderlijke tijden, toen er man tegen man, met het blanke wapen gevochten werd: stand, houding, beweging, alles is ontleend aan den strijd waar men elkaar ziet, waar men elkaar ontmoet, den strijd van behendigheid en kracht, met vlugge en breede gebaren. Heden gelijkt de oorlog aan nijverheidsarbeid, en tusschen den soldaat, die munitie maakt, en den soldaat, die het eigenlijke oorlogswerk aan het front verricht, is er geen wezenlijk verschil, wat den aard der werkzaamheid betreft: beiden verrichten ze arbeid die vóór alles geduld en aandacht vergt; beiden hebben ze een sober en afgemeten gebaar, beiden zien ze er vermoeid en gelaten uit, als werklieden na een langen werkdag, waar ze voortdurend dezelfde bewegingen herhaald hebben; gewoonlijk ziet noch de eene, noch de andere den vijand; noch de eene noch de andere spreidt heldenmoed ten toon, in den krijgshaftigen zin van dit woord Dit vertellen de tallooze fotografieën van soldaten in actie; zullen er kunstenaars zijn, moedig genoeg om den modernen oorlog te zien zooals hij is, en om hunne academische herinneringen niet op te rakelen onder het ijdele voorwendsel, van onze vaderlandsliefde te prikkelen?... | |
Tentoonstelling Henry de Groux, Galerie la Boëtie.De oorlog heeft Henri de Groux niet veranderd. Hij heeft de kwaliteiten en de gebreken behouden, die wij sedert lang bij hem kennen Moeten we tot de eersten of tot de tweeden de buitengewone levendigheid en uitbundigheid zijner verbeelding rekenen? De wanden van de lange gang en van de groote zaal der Galerie La Boëtie zijn bedekt met honderden teekeningen, gravuren, schilderijen, bijna uitsluitend uitgevoerd sedert het begin van den oorlog. Het eerste oogenblik treffen deze werken door een zekere grootschheid van allure: machtige, zware figuren, stevig ineengezet, ruwe aangezichten met scherp geteekende trekken, forsche en breede gebaren, bewegelijke draperieën, met brio uitgevoerd; in de groote schilderstukken, een onstuimig koloriet, een uitbarsting van hevige tonen, van slingerende, spattende kleurvlekken, waarmee bloedige visioenen, of tragische nachtmerries worden weergegeven. Een oppervlakkig beschouwer zou er de vrucht in herkennen van een overborrelende, bandelooze maar inderdaad oorspronkelijke vindingskracht. Maar dit is niet zoo. Wanneer men de teekeningen, welke natuurstudies hadden moeten zijn, één voor één beschouwt, ontdekt men alras dat ze alle naar hetzelfde recept werden uitgevoerd: het zijn steeds dezelfde aangezichten met krachtig afgeteekend gebeente, dezelfde zware en vooruitstekende kinnebakken, dezelfde groote en wat gebogen neuzen, dezelfde vooruitspringende wenkbrauwen; niets is eentoniger, niets getuigt van minder individueele studie. En zoo zijn ook | |
[pagina 36]
| |
de draperieën volgens enkele onveranderlijke gegevens samengesteld; de zekerheid en de flinkheid der lijnen vloeit voort uit een gewoonte der hand, die dezelfde motieven volgens aangewende formules herhaalt - en geenszins uit bekwaamheid om nieuwe opmerkingen weer te geven. Eigenlijk is niets meer academisch; uit een nadere ontleding blijkt weldra, dat De Groux den oorlog nog ziet zooals de schilders der Renaissance: sommige storm-loopende figuren doen rechtstreeks denken aan modellen uit dien tijd; sommige types van krijgslieden schijnen ontleend aan Leonardo's beroemden Anghiarislag; de massieve gestalte der personages, de wijze van drapeeren doen denken aan Michelangelo; evenals als in de 16e eeuw, in Italië, zijn de figuren dikwijls behandeld, niet op specifieke, maar op generische wijze, en zelfs wordt het groteske er, evenals toen, verkregen door systematische vervormingen: dit is het geval met de hoofden, bedekt met gasmaskers, een motief, dat bijzonder geschikt was, om op die wijze te worden behandeld. Men heeft ten slotte het gevoel, dat alles uit ‘chic’, in het atelier werd samengesteld, en dat De Groux, als zoovele anderen, ten slotte maar oorlogs-illustraties heeft geleverd, ongetwijfeld beter dan wat de zondagsbladen en de goedkoope tijdschriften aan hunne lezers aanbieden, maar in wezen niet verschillend, en eveneens bestemd om aan het nageslacht een totaal verkeerde voorstelling van de groote slachterij onzer dagen na te laten. In zijne visionaire stukken gaat De Groux verder den weg op, die hem tot succes voerde met zekere composities uit het Napoleontische epos; de conceptie is dezelfde, de uitvoering vrijwel gelijk; men kan er zich hier rekenschap van geven, want enkele stukken dezer reeks zijn hier mede tentoongesteld. Al deze werken zijn romantisch, zoowel door de inspiratie als door het koloriet; ze zijn het soms met overdrijving en slechten smaak, maar enkele ontbreekt het niet aan suggestieve kracht. Bij aandachtig toezien merkt men op, - ondanks het zeer groote verschil van beide temperamenten, wat Henry de Groux aan zijn vader Charles verschuldigd is; soms vindt men diens figuren in het werk van zijn zoon weder. Deze visionaire en romantische noot is overigens het meest kenschetsend voor Henry De Groux' talent; men vindt haar weer in zijne meest bekende werken, als in den Man van Smarten. J. MESNIL. |