| |
| |
| |
| |
De kunstschilder Willem Paerels
Er ware een belangwekkende vergelijking te maken tusschen het schilderwerk van Rik Wouters, wiens dood, kort na het overlijden van Georges Lemmen, een zoo groot verlies is voor de Belgische kunst - en dat van zijn vriend Willem Paerels. Op het eerste gezicht schijnt er weinig verschil tusschen hen beiden te zijn; beiden zijn ze mannen uit de voorhoede, vrij van allen academischen invloed, beiden verzot op heldere kleuren, knap in het vatten der beweging, in het radde vasthouden op het doek van een houding, van een vluchtig gebaar, van een oogenblik in het eeuwige gebeuren. En toch heeft ieder zijn eigenaardigheid; Wouters is meer decorateur, Paerels meer luminist. De eerste verkrijgt zijne effecten, als Cézanne en de Japanners, door het harmonieuse naasteen plaatsen van enkelvoudige kleuren; de tweede is minder bezorgd om decoratieve constructie, maar tracht als een Renoir, een Sisley, als de groote Belg James Ensor, de teedere tinten te noteeren welke het licht doet schijnen in de fundamenteele kleuren, de trillingen, de vervormingen welke het doet ondergaan aan de lijn, aan de silhouët van de dingen of van het menschelijk lichaam, binnen- of buitenshuis. De laatste jaren echter, voelt Paerels, die eerst uitsluitend belang scheen te stellen in die kleur- en lichtstudies, zich meer bepaald aangetrokken tot de studie van de levende vormen; ik zal geen ander voorbeeld noemen dan de aanzienlijke en fraaie reeks naaktstudies - teekeningen en schilderijen - waar de kunstenaar er zich meer heeft op toegelegd de grillige bochten en het eigen karakter van een vrouwenlichaam, dan wel de klassieke schoonheid volgens academische gegevens weer te geven. Dit is een nieuw en belangwekkend uitzicht van een talent, waaraan de Belgische kunst reeds tal van merkwaardige werken dankt, maar dat nog lang niet tot volle ontwikkeling is gekomen.
| |
| |
Willem Paerels, in 1878 te Delft geboren, is van Hollandsche afkomst, evenals Alexander Struys, Jakob Smits en De Kat, welke laatste als vrijwilliger den oorlog heeft meegemaakt met de grenadiers van Koning Albert. Maar hij heeft zijn weg in België gemaakt, - te Brussel, waar hij zich op zestienjarigen leeftijd ging vestigen. Hij behoort tot de Belgische school, gevoelig als hij was voor alle stroomingen, alle nieuwe strekkingen welke deze beïnvloeden. Kort vóór den oorlog had hij aan de Belgische regeering de groote naturalisatie aangevraagd.
De schilder vertelde mij, dat de eenige herinneringen uit zijne kindsheid en zijne jeugd, kleur-indrukken zijn. Zoo heeft hij een scherpe herinnering bewaard aan het behangselpapier van een slaapkamer, waar hij, drie jaar oud, weken lang ziek had gelegen. Uit het raam zag hij, weemoedig, de andere kinderen spelen. Eens waren de roode wielen van een voorbijrollend rijtuig hem een vreugde, die hij nog niet vergeten is.... Als kind, als jongeling teekende hij voortdurend, zonder eenig onderricht te hebben ontvangen, en zonder dat iemand ooit zijn werk verbeterde. Op vijftienjarigen leeftijd illustreerde hij, met krabbeltjes, een verhaal, dat hij zelf had bedacht. Van musea, waar zijn vader hem soms heenvoerde, hield hij niet. Al die in eindelooze zalen opeengestapelde doeken, schenen hem somber en droevig. Te Brussel ziet hij, achttien jaar oud, in een particuliere verzameling, voor 't eerst werk der impressionisten, en het is hem een even aangrijpende revelatie als voor Vincent van Gogh, toen die in het nederige winkeltje van den ouden Tanguy een lichtbad nam, dat zijne visie bevrijdde en verhelderde.
Men herleze de brieven, die Vincent toen aan zijn broeder Theo schreef! Welk eerlijk enthousiasme spreekt er uit! Met het vuur van een ijveraar dringt hij bij hem aan, om alles in het werk te stellen opdat de firma Goupil de verkondigers der nieuwe kunst te Londen, te Parijs en in Holland zou verdedigen. Tot dan toe was de schilder der ‘Zonnebloemen’ getrouw gebleven aan de school van den wijzen Mauve en van de Haagsche meesters. Hij was vol geestdrift voor de kunst van een Dalacroix, een Daubigny, een Millet, maar hij kende hun werk slechts uit reproducties. Te Brussel, te Antwerpen kwam hij in opstand tegen het zelfgenoegzame en onnoozele academische onderwijs. Hij ziet werken van Monet, Pissaro, Renoir, en heel zijn wezen juicht - hij gevoelt zich als herboren. Die ongerepte kleur, die zuivere tonen zijn als een bad voor zijne oogen, die zat zijn van het sausige bruin der vaderlandsche school. Ziedaar de waarheid die hij zocht! Men behoeft de Aardappeleters maar te vergelijken met het
| |
| |
heerlijke landschapje te Asnières, in het Stedelijk Museum te Amsterdam, dat aan de manier van Sisley herinnert. De evolutie is treffend, de verandering, die in de visie van den schilder plaats greep, radicaal. Zoo was het ook een gelukzalig gevoel, een soort van moreele bevrediging die de jonge Willem Paerels gevoelde toen hij voor 't eerst, te Brussel, impressionistische werken aanschouwde. ‘Maar zóó zie ik ook!’ riep hij vol vreugde uit. Van toen af heeft hij zijn weg gevonden en zal hij geen twijfel meer kennen.
WILLEM PAERELS: Portret van mijn zoon.
Van Frans Hals tot Monet mag men zeggen dat er tusschen de
| |
| |
Fransche en de Nederlandsche kunst een uitwisseling van invloeden heeft bestaan, en volgens de woorden van Jean-Aubry ‘un trait d'union ininterrompu’, waarbij beide landen enkel bate vonden.
WILLEM PAERELS: Portret van mijn vader.
Er bestaat een Hollandsche invloed in Frankrijk, de invloed die Jean-Aubry heeft aangetoond. Stellig kan men dien doen opklimmen tot Frans Hals, die door den heer Gratama treffend den eersten der impressionisten werd genoemd. De invloed dien hij, met Velazquez, op den schilder der Olympia uit den Louvre heeft uitgeoefend, is te zichtbaar opdat het noodig weze, er meer nadruk op te leggen. Een Jongkind, een van Gogh, lang in hun eigen land miskend, omdat zij heftig opkwamen
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
WILLEM PAERELS: Het Ontbijt.
(Verz. Welter, Keulen).
| |
| |
tegen de daar heerschende strekkingen, beteekenen een keerpunt in de geschiedenis der Fransche kunst. Maar beiden, men mag het wel zeggen, ontvingen van Frankrijk even veel terug als zij het gegeven hebben... Van Gogh erkende, dat de Fransche impressionisten hem tot zelf-erkentenis hebben gebracht. De wederzijdsche inwerking van den Franschen en den Hollandschen geest blijft op het gebied der beeldende kunsten voortduren; laten we hopen dat deze zich na een tijdelijke vervreemding, weer even sterk op het gebied der letterkunde en der muziek zal doen gelden.
WILLEM PAERELS: Portret van den schilder Blandin.
Te Brussel, cosmopoliete stad, vergaderplaats van alle samenzweerders en stichters van scholen, kwam de jonge Willem Paerels in aanraking met vooruitstrevende schilders, met Spaansche of Rus- | |
| |
sische uitwijkelingen, met letterkundigen die van fabelachtige kwasterijen houden, en leidde eenigszins het leven van een ‘bohème’, - maar schilderde veel. Hij deed zich inschrijven aan de Academie van Schoone Kunsten, maar bracht er slechts één dag door! Dit is het eenige academische onderricht dat hij van heel zijn leven genoten heeft. ‘Stellig, zegt Paerels, heeft dit onderwijs nooit een waar kunstenaar gedood, maar het heeft een menigte knutselaars opgekweekt.’
WILLEM PAERELS: Lentebloemen.
Voor 't eerst stelt hij ten toon in de kunstzaal Boute, te Brussel, in gezelschap van Lemmen, Jefferys en zijn vriend André Blandin, een geestig Franschman, bloemenschilder, die begaafd is met een fijne visie, en teekenaar is van een bekorende fantazie. Paerels was toen 23 jaar oud. Korten tijd nadien stelt hij ten toon in het kunstverbond
| |
| |
te Gent. Octave Maus was dadelijk ingenomen met wat hij bij Boute gezien had en noodigde Paerels uit om deel te nemen aan de tentoonstellingen der ‘Libre Esthétique’, wat, te Brussel, een consacratie beteekent voor jonge, vooruitstrevende talenten.
WILLEM PAERELS: Kermis op het strand.
Op de tentoonstelling van 1912 kocht de Belgische regeering een doek aan, Dame in het zwart, dat ongetwijfeld voor een onzer publieke verzamelingen bestemd is. Verder nam hij deel aan de tentoonstellingen van de kunstkringen le Labeur, Vie et Lumière, en is sinds 1908 sociétaire van het Salon d'Automne te Parijs. In 1902 stelde hij voor 't eerst ten toon in het Salon des Indépendants, in een zaal waar men werken van Vincent van Gogh had bijeengebracht. ‘Ze sloegen mij eenvoudig dood,’ zei Paerels al lachend, met al te groote bescheidenheid.
Maar pas op de groote particuliere tentoonstelling welke de kunstenaar in 1910 in den Cercle artistique et littéraire te Brussel hield, trad hij in het volle licht en verwekte hij voorgoed de aandacht en de waardeering van alle deskundigen. Hetzelfde jaar stelde hij ten toon
| |
| |
bij Rekkers, te Rotterdam, en in 1912 bij Schuller te 's-Gravenhage.
WILLEM PAERELS: Lichtbad (teekening).
In 1913 hield hij, te Brussel, een belangrijke tentoonstelling in de Galerie G. Giroux, welke een beslissend succes was; een groot stuk werd er voor het Museum van Elsene aangekocht; verdere tentoonstellingen volgen te Antwerpen, te Rotterdam in het museum te Dusseldorf. We zullen de voornaamste gebeurtenissen uit Paerels' loopbaan hebben vermeld, wanneer we hier nog aan toevoegen dat hij werken inzond op tentoonstellingen te Antwerpen (Kunst van Heden), te Rijsel, de groepententoonstellingen te Venetië, te 's-Gravenhage (Kleijkamp en Pulchri Studio), en te Berlijn (der Sturm).
Wij meenen reeds met eenigen nadruk gezegd te hebben, wat dezen kunstenaar in de eerste plaats karakteriseert: de liefde voor de heldere, frissche en vroolijke kleur. Men begrijpe ons echter niet verkeerd: Paerels is vreemd aan het parti-pris van het lichte. Men vindt, in zijn werk, naast lichte tonen ook stevig zwart; maar evenmin als de impressionisten duldt hij conventioneele kleurschakeeringen, en indien hij, in het licht van een zomerdag, een piano blauw ziet, schildert hij dien blauw. Wat hem vóór alles interesseert is het licht, krachtig of gedempt, stroomend over een landschap, een interieur, een gelaat, - hier en daar weerschijnen over de voorwerpen verspreidend. Het licht schept den vorm, beeldhouwt de lichamen, en doet de lijnen trillen. Niets is belangwekkender, in dit opzicht, in het zoo rijke werk van dien jongen kunstenaar, dan een eenvoudige potloodteekening, een tengere en bekoorlijke naaktstudie, die mij aan zekere teekeningen van James Ensor doet denken, waarvoor Paerels ongetwijfeld een groote bewondering heeft.
| |
| |
WILLEM PAERELS: Deventer (teekening).
Echter voelt de schilder zich sedert eenigen tijd aangetrokken tot de studie van den vorm, waarmede een nieuwe strekking in zijn werk tot uiting komt. Hij begrijpt, dat men zich nog voor wat anders kan interesseeren dan voor de trillingen van het licht, bijvoorbeeld, voor een decoratieve schikking of voor de arabesken van de levende vormen. Vandaar dan ook zijne bewondering voor Degas, dien hij naast Rembrandt stelt.
Indien ik eene voorkeur voor bepaalde werken van Paerels moest doen blijken, zou ik vooreerst de interieurs vermelden, die hem overigens zijn eerste succes bij kunstenaars en kunstzinnigen deden verwerven. De schilder munt uit in het weergeven van die heldere binnenkamers, waar het licht der schoone zomerdagen slechts gebroken door de neergelaten gordijnen binnendringt. Jonge vrouwen, meisjes in witte kleeren zijn om een tafel gezeten, waarop men vruchten ziet, prachtig van kleur als karbonkels, - of wel vóór een piano met blauwe weerschijnen.
Ik herinner mij ook een reeks bekoorlijke interieurs, waarin een zelfde motief onder verschillende belichting herhaald wordt, en die
| |
| |
men zou kunnen betitelen: ‘Fantazieën op een rose en zwart kamerscherm’. In het portret, is het nauwelijks noodig te zeggen dat een schilder als Paerels groot belang hecht aan de kleur, de kleeding, het decor. Ik noem geen ander voorbeeld dan het portret van dien smakelijken jongen (zijn zoon), met volle, blozende wangen, gepakt in wit bont, rechtstaande op een roode tafel vóór eene kast met blauwe borden. Het is een der schoonste kleurenfeesten die ik in het werk van den schilder ken. Maar Paerels munt evenzeer uit in het vatten van het karakter, de psychologie van een persoon. Het portret van zijn vader, een grijsaard met grooten bril, die rustig in een rooden stoel zijn pijpje zit te rooken, - van een Brusselsch brouwer, den heer van H..., - van mevr. D..., - van den schilder André Blandin, - het zijn evenwel conterfeitsels die getuigen van een sobere en gedragen kunde, die eerbied moeten afdwingen zelfs bij degenen, die instinctmatig afkeerig zijn van heldere kleuren.
Willem Paerels schilderde een zeer afgewisselde reeks landschappen uit België en Holland. Wij herinneren ons o.a. zekere gezichten van de haven te Brussel, kijkjes op de vaart van Willebroeck - een der meest uitgestrekte en luchtige buurten der Belgische hoofdstad; en verder tallooze gezichten van het strand te Scheveningen, waarvan de schilder uitstekend het bonte kleurenspel weergeeft, wanneer de zonnetenten en de gele strandstoelen - of zelfs kermistenten op het strand zijn opgericht. Elders ziet men, boven dit strand en die steeds wisselende zee een Maart-hemel, een koude, blauw- en witte hemel, waarin sneeuw hangt; elders weer een warme zomerlucht met watten wolkjes.
Hij schilderde ook de Maas te Rotterdam. Van een verblijf in een oud, dichtbegroeid park te Putte, in Noord-Brabant, op twee passen afstand van den electrischen draad en de Duitsche schildwachten, bracht hij een reeks werken mee, waarvan een groote bekoring uitgaat, en waar de rose heide, de groene masteboomen, de wilde wingerd, door den herfst rood gekleurd, heerlijk samensmelten.
Paerels onderteekende fraaie bloemstukken, b.v. met witte rozen op gelen achtergrond, rose tulpen op rooden achtergrond, ranke narcissen in een rijk groene kan, behandeld met de moderne verfijning, en distinctie die eigen zijn aan een Bonnard. Een groot stilleven, voorstellend een enorme groene kool, omringd door penen, tomaten, citroenen en appelen, is een zijner beste werken.
In de kunst der Nederlanden heeft Willem Paerels zich ontwikkeld
| |
| |
tot een zeer krachtig en kerngezond talent. En wanneer ik zeg de Nederlanden, denk ik zoowel aan de zuidelijke provincies als aan het land benoorden Moerdijk, zooals men het ook verstond ten tijde van Mabuse en van Lucas van Leyden. Indien het waar is, dat men ook van Willem Paerels mag zeggen, dat geen sant verheven is in eigen land, hopen we toch, dat Holland hem weldra beter zal leeren kennen en waardeeren. ‘Maar,’ heeft Herman Teirlinck ergens van hem gezegd, ‘u moogt het me niet kwalijk nemen, als Holland hem niet wil, dan zullen wij hem graag voor eigen rekening houden. We hebben er trouwens nog zoo eentje: Jakob Smits!’
LOUIS PIÉRARD.
|
|