Onze Kunst. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamTentoonstelling van schilderijen en teekeningen door A.J.J. de Winter Stedelijk MuseumIn dezen chaotischen tijd, waaruit wellicht een hoogere orde geboren zal worden, waarbij de spraakverwarring van het oude Babel kinderspel lijkt, moge even het gebaar en de zielestem van den kunstenaar De Winter gehoord worden. Doch dan verschijne hij zelf, ridderlijk, in de phantastische wapenrusting zijner schoone ziel en niet aangekondigd door herauten als Van Eeden en Borel, die de spraakverwarring slechts verergeren. Waar zij spreken van geestelijke diepten en mystieke achtergronden, treedt De Winter slechts naar voren als een betrekkelijk eenvoudig teekenaar en schilder met decoratieve en phantastische verbeelding. De grillige vormen van een orchidee, de warreling van lijnen en kleuren van een slootkant, van mossen en varens, van zwammen en paddenstoelen, de geheimzinnigheden van een aquarium, exotische planten en bloemen of een luchtwortel, een inheemsch gewas, - zij mogen als natuurherinneringen een tooverachtig spel vertoonen in de verbeelding van dezen kunstenaar, zij openbaren geen diepzinnigheid en geen mystiek. Zij zijn even ondiep als de Japansche phantasieën over de natuur en het menschenlot; maar helaas niet zoo rijk, niet zoo fijn en edel van lijn, niet zoo stralend van voordracht. Nochtans zijn Japansche invloeden in enkele teekeningen gelukkig verwerkt. Voor eene Japansche teekening staande heeft men echter het besef, dat ze niets anders kan zijn dan ze is, dat ze op zichzelf volmaakt is. Voor menige teekening van dezen modernen kunstenaar staande, beseft men integendeel, dat ze... op duizenderlei wijze anders had kunnen zijn, ondervindt men de onvolmaaktheid als een pijnlijk gevoel. De Winter's meer realistische landschappen verraden slechts hier en daar iets buitengewoons. Ook het landschap ziet hij ondiep, zelfs onpersoonlijk. Hij heeft nog niet veel beleefd, nog weinig gezicht gehad op het wereldplan en nog nauwelijks nagedacht, - dit verraden zijn landschappen. Alleen in enkele zeeën, waarvan de roode vloed en de aanstormende golf in haar dreiging, door de realiteit heen, geestelijke beteekenis openbaart, heeft hij gestaan vóór de branding van psychisch leven. In een der aquarium-schilderijen heeft hij wel niet de fijnheid van licht en kleurtoon van Dijsselhof bereikt, maar toch, naast zeer bewonderenswaardige qualiteiten in dit opzicht, iets bereikt wat phantastischer is. Dit schijnt een zeer gelukkig moment te zijn geweest, want andere aquarium-gezichten, en ook zijn paddenstoelphantasieën, blijven daar ver beneden. Waarom zouden wij zijne zinnenstreelende verbeeldingen of sensitieve phantasieën, welke niets anders zijn dan grillige lijnen en kleuren, samengebonden slechts door smaakvolle keus uit duizend toevalligheden - doch welke verder geen beteekenis hebben - niet op den koop toe meenemen. Het is waar: zij zijn goedkoop, zulke lijn- en kleurmengelingen, die u niets meer van het leven of de wereld vertellen dan wat windgeruisch in een boom, | |
[pagina 133]
| |
waar men toevallig langs gaat. Maar bedenkelijker is het als dan een dier kakelbonte kleurphantasietjes in hun nietszeggendheid toch uw aesthetisch gevoel beleedigen; de smaak van dezen kleurmenger is geenszins futloos. En toch, - niettegenstaande al deze feiten en zwakheden, treedt hier een bijzonder talent te voorschijn, dat in dezen verwarden tijd onze aandacht en belangstelling wel verdient. Gelukkig is er nu weer een moderne ziel, die de vrijheid der verbeelding niet opvat als bandeloosheid, doch die op zijn tijd deugdwijs weet te zijn, en die misschien - niet op een dwaalspoor gebracht door zich opdringende gidsen, die waanwijs het publiek misleiden - eenmaal meer wegwijs wordend, de verbeelding heenleidt door de realiteit naar de idealiteit, die in aesthetisch opzicht de hoogste macht der werkelijkheid is. D.B. | |
LeidenAlfons Baeyens,schilder afkomstig uit Antwerpen en uit den grooten stroom vluchtelingen hier te Leiden gestrand, is sindsdien een bekende figuur geworden voor de kunstliefhebbers uit onze stad en daarbuiten. Zijn meesterlijke teekening van het Leidsche stadhuis is in de collectie Bilderbeek te Dordrecht opgenomen, collectie van Breitners en andere meesters, waar deze teekening wèl op hare plaats huist. De laatste jaren hebben dezen zeer intelligenten en daarbij zeer gevoeligen Belg in zijn kunst veel goeds bijgebracht. Meermalen verzekerde mij de schilder: Holland is het land van de atmosfeer, die ik mij dikwijls gedroomd heb, doch nimmer mij zóó schoon heb durven voorstellen. En nu de schilder op 't punt staat naar 't front te vertrekken, hij, vader van twee kinderen - doch niet in 't minst beklaagt hij zich om het aanstaand vertrek - nu bereidt hij wel de toekomst van de zijnen voor door zijn werk te toonen dan hier, dan daar. In Leiden is een kleine groep werk bij een der kunsthandels aanwezig; met Kleykamp in Den Haag is de schilder thans in besprek. Wat hij hier heeft getoond, geeft hem volop den naam van meester. Uiterst knappe teekeningen, welgekozen schilderachtige plekken in Leiden en in den omtrek van Gouda zijn door hem stout in beeld gebracht, volop kundig, machtig en aangrijpend. Een volkomen teckentalent stelt den kunstenaar in staat geen opgave te vreezen en zoo doet hij in een zoo groote afmeting als weinig in ons land is te zien, de oude kathedralen voor ons oprijzen, slechts door de teere potloodspits opgeroepen. Van Gouda's groote kerk maakte Baeyens een magistrale teekening, waarbij men Bauer's naam moet noemen om haar karakter vast te stellen. Ja, deze Baeyens, vrij onbekend onder zijn landgenooten, zeer snel gegroeid in de atmosfeer van Holland, alsof hij deze behoefde voor eigen ontwikkeling, voor de vorming van zijn talent, deze vluchteling, schuchter en tegelijkertijd vol vuur, schijnt geroepen de schoonheid te vertolken van die oud-Hollandsche kleine steden, waarvan de ‘Ansicht’ nog geen misbruik heeft gemaakt. Baeyens ontdekt steden als Leiden en Gouda, dorpjes als Haastrecht, zelfs voor hun inwoners. Van het dorp Haastrecht heeft de schilder een subliem schilderij gemaakt in een volledig doorgevoerd impressionistisch luminisme. Een even volkomen geslaagd schilderij is het doek: Ochtendnevel, waar een landhuis in de verte opdoemt uit het teere waas van den ochtenddauw. Doch ge kunt er staat op maken, dat ieder doek door dezen begaafde voltooid, de kennisneming waard is. Want in elk werk is een illusie van den schilder tot vorm geworden, 't zij een dagmoment, 't zij een buitengewone schoonheid van lijnen- of kleurengeheel. Van de vele Belgische kunstenaars in ons land, lijkt ons deze schilder wel een der merkwaardigste figuren, ongetwijfeld bestemd in de kunstwereld een belangrijke plaats te veroveren. En het zou de moeite loonen een uitvoerige studie te wijden aan wat Baeyens in de twee laatste jaren tot stand bracht! ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS. | |
[pagina 134]
| |
ParijsExposition de la cité reconstituée.De tentoonstelling, welke van Juni tot half Augustus een gedeelte van den tuin der Tuilerieën heeft ingenomen, zal slechts in geringe mate hebben bijgedragen tot het oplossen, in kunstopzicht, van de tallooze vraagstukken welke zich bij het heropbouwen van vernielde steden voordoen. Zij had het foorachtige uitzicht van internationale tentoonstellingen en scheen vooral bestemd om kooplui en fabriekanten gelegenheid te geven om hunne waren uit te stallen: cement en beton, baksteen van alle vormen, velerlei composities en stoffen tot het bestrijken van daken en hekken, allerhande materialen, die er meestal onaangenaam uitzien, en natuurprodukten slecht nabootsen. Wat de vrij talrijke gebouwtjes betreft, op een der terrassen van den tuin opgericht, die hadden grootendeels het uitzicht van de barakken, die met der haast worden opgetimmerd om de overlevenden uit een door een aardbeving geteisterde streek onder dak te brengen, of van die afschuwelijke hokjes, aaneengeflanst als kinderspeelgoed, die overal in de buitenwijken van Parijs oprijzen en de vreugde zijn der winkelluidjes, welke op zomersche Zondagen lucht gaan scheppen en koelte gaan genieten in hun gebied. Het was de triomf van het provisoir, het camelote, het verplaatsbare gebouw, het kampement: de meest noodzakelijke hygiënische inrichtingen ontbreken bijna overal, en de fameuze ‘goût français’, die zich op eenigerlei wijze had kunnen openbaren in de keuze der kleuren der beschildering of van het behangselpapier, of in de meubileering, kwam nergens tot uiting: hierop waren uitgezonderd twee houten woningen waarvan het eene, uiterst eenvoudig, op landelijke wijze versierd was met levendige, vroolijke kleuren - het andere (van den architect Sorel) voortreffelijk ingericht, in alle opzichten gerieflijk, terwijl in heel de meubileering een waar kunstbegrip werd aan den dag gelegd, maar dat 36000 frs. moest kosten. Daarentegen geleek niets zoozeer op kinderspeelgoed, op blikken of zinken huisjes, die men in hun geheel ergens neerzet, dan het ‘village français’ met gemeentehuis, postkantoor, koffiehuis, kerk, alles even stijlloos, even wanhopig leêg. In zake wederopbouw vond men hier ideeën, aanwijzingen, verspreide materialen, ontwerpen van verschillenden tijd en herkomst, alles zonder verband, zonder samenhang, soms belangwekkend als de kaarten en plattegronden betreffende de ontwikkeling van oude en moderne steden, welke met zooveel humor door Prof. Patrick Geddes (van Edinburg) worden toegelicht, - soms fantaisist tot het onzinnige, als een ontwerp tot hervorming van Parijs, uit 1902, waarop een brug in X-vorm te zien is, bedoeld tot vervanging van de Pont des Arts, en, aan den ingang van het Avenue de l'Opéra, een uitzicht op drie lanen, waar aan het uiteinde evenveel kolommen in den aard der colonne Vendóme oprijzen. Het belangrijkste in dit opzicht, in de Belgische afdeeling, waren de studies van den ingenieur Verwilghen tot den wederopbouw van Leuven. Terwijl het problema onoplosbaar is voor Ieperen, waar de stad vernield en alle oude gebouwen geheel tot puin geschoten zijn, vergt het een oplossing voor Leuven, waar de schade aan oude gebouwen toegebracht nog te herstellen is en waar het er vooral aankomt op het uitleggen en heropbouwen van moderne straten. Na verschillende zeer gegronde beschouwingen over hetgeen de schoonheid der steden van weleer uitmaakte, betoogt de heer Verwilghen dat het verkeerd zou zijn, om het grondplan der Statiestraat, welke van het station recht naar de Groote Markt voert, onveranderd te herstellen. Om het oud karakter van die plaats te behouden en de waarde ten volle te doen uitkomen van hare monumenten, die zooals de meeste middeleeuwsche gebouwen beter tot hun recht komen in smalle, verrassende doorkijkjes dan omringd door groote, open ruimten en al te verre perspectieven - stelt de heer Verwilghen voor om het drukke moderne verkeer, dat breede straten met electrische trams vergt, er van af te leiden; de Statiestraat zou niet | |
[pagina 135]
| |
meer op de Markt uitmonden, maar zou op eenigen afstand gesplitst worden, en haar als het ware met twee armen omvatten, waardoor de Markt buiten de drukste beweging zou blijven liggen (ongeveer zooals dit met de Groote Markt te Brussel het geval is). De auteur van dit ontwerp vestigt ook de aandacht op de al te dikwijls begane vergissing, om rond de gothische kerken een ledige ruimte te maken, en doet uitschijnen hoe belangrijk, voor het effect, de verhouding is tusschen het hoofdgebouw en de omrin gende huizen. Al deze punten zullen in aanmerking moeten genomen worden wanneer men Leuven zoodanig wil heropbouwen, dat het karakter en de schoonheid dezer stad niet verloren gaan. Een ander nuttig werk, voor rekening der Belgische regeering uitgevoerd, was het nauwkeurig opmeten der monumenten van Veurne en het opmaken van uitvoerige plans, doorsneden en gevelteekeningen, waardoor herstellingswerken desnoods gemakkelijk zullen kunnen uitgevoerd worden. J. MESNIL. | |
RotterdamTentoonstelling C.J. Mension.Het is een genoegen indien men na veel stotteraars in de kunst, eindelijk eens een talent beluisteren mag, dat vloeiend tot ons spreekt. Niettegenstaande Mension's werk de overtuiging wekt, dat er wel degelijk op gestudeerd is en er niet een oer-kracht in schuilt als in dat van dien andere geboren Rotterdammer: Breitner, is het niettemin al even weinig te vergelijken met het moeizame gepeuter en de flauwe landschapjes van de ontelbaren, die de hanteering van het palet tot vak voor het leven uitkozen. Deze Mension is schilder en met recht. Een portret naar 's schilders moeder schikt hem onmiddellijk bij de groep der beduidenden. Het is een portret dat zuiver en nuchter, geheel ontdaan van alle mooidoenerij de vrouw, die uitgebeeld werd, als lijfelijk en geestelijk voor ons overeind zet. Niet aan eigen kunstinval, die ongetwijfeld een smaakvoller kleurensemble zou oproepen, doch aan het model alleen, blijkt de schilder te hebben gehoorzaamd. Dit model, streng in 't zwart gekleed, gansch sober in heel de uiterlijke verschijning, kon de in-beeld-brenging van Hollandsche degelijkheid zijn. Dat Mension zelf kleur wèl lief heeft, kan uit de enkel goudig bruine schilderij blijken, waarop een leeuwin met welpen in luie houdingen zich over den grond rekken. Als aquarel is 't zelfde gegeven zeer knap nog eens behandeld. Doch wel het rijkste coloriet is in het meesterstukje van de roodbonte Malki's. De schilder Mension kan op het oogenblik waarop wij hem bespreken, zoowel wat kleuropvatting als weergave van karakteristiek betreft, tot de zeer goede schilders van dezen tijd worden gerekend. ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS. | |
Musea en verzamelingenAkerslootDe Frans Hals van Akersloot.Door toevallige omstandigheden heeft het kleine Noordhollandsche dorp Akersloot een kostbaar, lang vergeten bezit teruggekregen. In het Bisschoppelijk Museum te Haarlem hing sedert jaar en dag een geheel ontramponeerd doek in zulk een staat van verwaarloozing, dat er niet veel meer van te zien was. Wel wist men, dat het een Hals moest wezen, maar behoorlijke aandacht was er misschien toevalligerwijze, eigenlijk niet aan besteed. De heeren Douwes te Amsterdam hebben dit stuk om zoo te zeggen opnieuw ontdekt, toestemming gekregen het te restaureeren en zoo in waarde hersteld. Het portret is 1650 gedateerd en draagt het monogram van den | |
[pagina 136]
| |
meester. Het is karakteristiek voor zijn lateren tijd, toen zijn kleuren somberder waren geworden (wat vooral uitkomt in den monotonen achtergrond) en de joyeuse allure verdwenen. In dit conterfeitsel spreken weer Hals' geniale manier een oogenbliks-expressie weer te geven en zijn buitengewone gave, scherp en helder karakters uit te beelden. FRANS HALS: Portret van Nicolaas Stenius. (Vóór de restauratie).
De pastoor is in een donkere toga achter een schrijftafel gezeten en kijkt den toeschouwer aan met een blik van ernstige vriendelijkheid. Er gaat iets stralends uit van dit intelligente en zielvolle gelaat! - Om de donkere oogen liggen dikke wallen. De groote, eenigszins waterzuchtige handen rusten op den lezenaar en vooral de linkerhand is in een bewonderenswaardig verkort geschilderd. Bij het restaureeren kwam op den voorgrond weer de even blinkende noot van een tinnen inktkoker te voorschijn; verder laten de bijgaande reproducties voldoende zien welk een metamorphose de afgebeelde, de eerwaarde Nicolaas Stenius heeft ondergaan. De kleuren van het schilderij zijn bezonken en ingetogen, en zonder contrasten. Dit zeldzame specimen van de kunst van Hals is eigendom van de Katholieke gemeente van Akersloot, waar Stenius van 1631 tot 1670 pastoor is geweest. Men was zich daar langen tijd niet bewust zoo iets kostbaars in bruikleen te hebben afgestaan, maar nu het stuk belangrijk blijkt, wil het kerkelijk bestuur het gelukkig niet verkoopen, maar wel moet het naar de oude, afgelegen pastorie terug. Voortaan zal dit schilderij dus slechts door enkele reislustige kenners bezichtigd worden, een feit dat wij betreuren, hoewel wij er ons tegelijkertijd om verheugen dat ons nationaal bezit van het werk van Frans Hals met een kapitaal doek vermeerderd is. J.Z. | |
AntwerpenMuseum Plantin-Moretus prentenkabinetVoor wie het niet weten, zij het hier, wellicht voor de eerste maal, gezegd dat Antwerpen, om het even zoo goed als welke andere groote stad, over een merkwaardig prentenkabinet beschikt. Het gaat natuurlijk niet aan deze collectie, die zich vooralsnu bepaalt bij het werk der Antwerpsche graveerders, die te Antwerpen geboren, en die welke er gewerkt hebben, te vergelijken bij het zeer uitgebreide en meer algemeene ‘Cabinet des Estampes’ te Brussel. Maar zooals zij zich nu voordoet, biedt zij een niet te onderschatten hulpbron voor studeerenden en historici, die verlangen de productie van zekere allervoornaamste graphische kunstenaars van vroeger en nu te doorgronden, en als zoodanig verdient het Antwerpsche prentenkabinet wel dat er terloops de aandacht worde op ingeroepen. De collectie maakt deel uit van de verzamelingen van het Museum Plantin-Moretus. Toen in 1876 het gemeentebestuur van den toenmaligen eigenaar, Edward Moretus, de aartsdrukkerij, met al de schatten die ze bevatte, aankocht, zal er heel zeker reeds een aantal oude gravures aanwezig zijn geweest. Maar toch is de verzameling slechts later gevormd en uitgebreid, dank vooral aan het initiatief van wijlen den conservator Dr. Max Rooses, die al spoedig schijnt te hebben ingezien dat het huis van Plantin, door hem met zooveel geleerde zorgen bewaard, de aangewezen plaats was tot het bijeenbrengen | |
[pagina 137]
| |
FRANS HALS: Portret van Nicolaas Stenius (1650).
(Pastorie der Katholieke gemeente, Akersloot, Noord-Holland). | |
[pagina 138]
| |
van al wat er ooit te Antwerpen op het gebied der graphische kunsten werd voortgebracht. Door talrijke aankoopen is het kabinet langzamerhand aangegroeid, en om eenigszins een idee te geven van wat de Antwerpsche graveerschool beteekende, werd er van eerst af voor gezorgd dat een ruime zaal van het museum voorbehouden bleef tot het uitstallen van een uitgekozen reeks gravuren, kopersneden, houtsneden, etsen, van de voornaamste der oud-Antwerpsche meesters. In die zaal, welke, behalve die der platen naar Rubens, Van Dijck en Jordaens, de eenige is waar een gedeelte van het prentenkabinet voor den gewonen bezoeker te zien is, bevinden zich eenige van de zeldzaamste prachtstukken. Dit mogen wij aanzien als het neusje van den zalm, een gedeelte van het allerbeste uit de collectie. Maar in de meer dan 7000 stuks bevattende portefeuilles berust nog zóoveel moois, dat nog wel een gansch museum ermee te vullen zou zijn. Zooals ik zegde bevat het Antwerpsche Prentenkabinet ook werk van moderne graveurs. Veel dient er in die afdeeling nog te worden gedaan, wijl sommige etsers nog op al te onvoldoende wijze en soms wel in 't geheel niet zijn vertegenwoordigd. Een gansch bijzondere plaats neemt in de kleinere maar niet minder merkwaardige verzameling teekeningen van Antwerpsche meesters. Deze ook strekt zich uit over de modernen en wordt bij gelegenheid nog uitgebreid. Zij werd geheel bijeengebracht door Max Rooses die ze aan het museum ten geschenke gaf, en die destijds in dit tijdschrift besproken werdGa naar voetnoot1). Deze schatten nu zijn - althans wat het moderne gedeelte betreft - aanzienlijk vermeerderd geworden. De onlangs overleden Antwerpsche schilder Constant Cap, tijdgenoot van Henri de Braekeleer en Willem Linnig Jr., van Rik Schaefels, Door Verstraete en Piet Verhaert, besteedde een groot gedeelte van zijn tijd en middelen tot het vormen eener collectie gravuren van Belgische en vreemde meesters. Hij gelukte er in zoo ongeveer het volledige werk van De Braekeleer, Leys en Linnig, o.a. bij elkaar te krijgen en zijn verzameling, meestal met de verschillende staatproeven, was zoo uitnemend verzorgd, dat zij bij kenners en kunstenaars een groote en zeer gewettigde beroemdheid bezat. Toen de Antwerpsche vereeniging Kunst van Heden destijds het volledige werk van Leys, De Braekeleer en Linnig Jr. tentoonstelde, was het dank aan de bereidwilligheid van wijlen den heer Cap dat van deze drie kunstenaars ook de etsen konden worden getoond. De conservator van het Plantin-museum is zoo gelukkig geweest er tijdig de hand te kunnen op leggen. Ook de nabestaanden van den heer Cap voelden er veel voor dat het mooiste van de collectie in een openbare verzameling zou overgaan, en zoo konden, aan billijken prijs, een 600-tal etsen, waarbij veel van de hoogste kunstwaarde, voor het Antwerpsche Prentenkabinet worden aangekocht. Daardoor heeft deze instelling plots een enormen stap vooruit gedaan, en kan zij wat betreft de Antwerpsche kunst der vorige eeuw, er bijna aanspraak op maken volledig te zijn. Laat ik hier de hoop uitdrukken, dat Antwerpen weldra een nieuwen bloeitijd mocht ingaan, opdat men er aan denken kunne het Museum Plantin op zulke wijze te vergrooten, dat het mogelijk worde al deze opgestapelde rijkdommen door tijdelijke en telkens varieerende tentoonstellingen, aan het belangstellende publiek te openbaren. Maar daarvoor moeten we wachten tot de wereldstormen hebben uitgewoed. Helaas, hoe lang nog?... ARY DELEN. P.S. Voor belangstellenden in Nederland zij hier bijgevoegd dat het nog alleszins zeer aanzienlijke overschot van de collectie Cap, waarin o.a. nog prachtige stukken aanwezig zijn van Corot, Daubigny, Troyon, Victor Hugo, Fel. Rops, Jongkind, Storm van Gravesande, Th. Verstraete, Piet Verhaert, W. Linnig Jr., Verlat e.a. waarschijnlijk nog vóor het einde van dit jaar te Antwerpen onder den hamer komt, te zamen met een keurcollectie oud porselein, meubelen, antiquiteiten, schilderijen van Jan Stobbaerts, Is. Meyers, Jan van Beers, W. van de Velde, e.a. A.D. | |
[pagina 139]
| |
KunstveilingenKunstzaal Kleykamp. Den Haag. Veiling van oude schilderijen.De eigenaar van de collectie schilderijen, die den 27 Juni in de Kunstzaal Kleykamp geveild is, heeft wel een speciale voorliefde voor het stillevengenre gehad. Dit toch was ruimschoots vertegenwoordigd. Meestal is een stilleven nog voor niet al te hoogen prijs te verkrijgen, doordat dit genre, zeer ten onrechte, als de minstwaardige tak van de schilderkunst wordt beschouwd. Voor iedere genre is een bepaald temperament noodig; voor het portret een ander dan voor het landschap, waar het geheugen en de phantasie zulk een groote rol spelen. Het stilleven schilderen staat dichter bij het conterfeiten van een beeltenis, daar het eveneens op een doordringen in de materie, een weergeven van de stof gericht is. Bij beide is het uitbeelden het voornaamste doel van het schilderen. Een goed uitbeelder heeft zich precies aan de natuur te houden. Hoe zuiverder hij die weergeeft, hoe beter. Vooral de schilders uit de eerste helft der 17de eeuw hielden zich aan deze opvatting. Zij schilderden de natuur zoo eenvoudig mogelijk na, zonder eenigen opsmuk, in den beginne als Floris van Dyck, De Ryck en Delf wat hard en atmospheerloos, later als van Beyeren, De Heem, Van der Velde en Heda met een fijne atmospherische gevoeligheid. Na hen veranderde de aard van het stilleven, werd het meer een smaakvol arrangeeren, dan een gewetensvol nabootsen, bracht het te mooi willen doen een zekere affectatie, die ook in de portretten wordt aangetroffen, als een uitvloeisel van den wensch de natuur te verbeteren, te verfraaien. Verschillende stillevens van Van Beyeren toonden hier den vischschilder par excellence, van zijn beste zijde. Enkele stonden op den naam van Jan van Duynen, die hem geheel navolgde, maar die veel zwakker van streek, veel onvaster van teekening, zijn wel smaakvolle arrangementen schilderde. Dank zij Dr. Bredius werden twee op zijn naam staande stillevens op die van Van Beyeren gebracht, wat aan de verkoopswaarde zeker geen afbreuk zal hebben gedaan. Uit diepe, donkere toonen, de verf dikgedopt, dat die glinstert als edelsteen, bouwde Fijt een compositie van hazen en fazanten op; in een lichter gamma schilderde Jan Weenix, vlotter, gemakkelijker, met buitengewone uitvoerigheid zijn dood wild. In zijn vruchten, wijnkannen en Chineesche kommen bewees Jurriaen van Streek een compositeur van niet geringe waarde te zijn, terwijl het stilleven van Nellius, door het ernstig overwogene in de schikking der voorwerpen en een aantrekkelijke uitvoering den Leidschen meester goed vertegenwoordigde. Onder de landschappen waren eenige opmerkelijke stalen, als een kloeke, lichte Begeijn, een arkadische De Heusch en P. van Poelenborch, een stille maannacht met de bekende tooneelmatige enscèneering van Aert van der Neer, terwijl onder de figuurstukken het Romeinsche bad van Wolfaers met de uitvoerig gemodeleerde figuren, een interieur van Jan Miense Molenaer met vechtende boeren, en een klein altaarstuk in den trant van den zoogenaamden meester der Utrechtsche adoratie, vol delicate primitieve aandoeningen, te memoreeren zijn. Een damesportret van Ketel, gevoelig en vloeiend geschilderd, fraai gemodelleerd, was door de opvatting en houding van voornamen, staatsievollen aard. G.D. GRATAMA. | |
[pagina 140]
| |
SterfgevallenGeorges LemmenOp 5 Juni 11. is te Brussel een der bijzonderste, een der eigenaardigste, tevens een der sympathiekste figuren uit de Belgische kunstwereld verdwenen. Georges Lemmen, wiens naam al dadelijk voor ons opwekt een gansche kunstbeweging, en een der levendigste, een der invloedrijkste voorwaar, n.l. die van de Libre Esthétique, heeft op nog geen 50-jarigen ouderdom, het leven, dat voor hem, vooral in de laatste jaren, niet zeer blijde was, maar dat hij versierde met de gracieuze en verfijnd-aristocratische bloesems van zijn subtielen kunstenaarsgeest, verlaten. Lemmen heeft een zeer bijzondere plaats ingenomen in de schare Belgische schilders die, te Brussel vooral, na de revolutie der Fransche impressionisten, een ommekeer brachten in de opvattingen, en de kunst, die in een academischen sleur verkankerd was, een geheele, frissche verjongingskuur deden ondergaan. Hij stond, ofschoon jonger, onmiddellijk naast de groep die in L'Essor vooreerst, naderhand in Les Vingt en ten slotte bepaald in de Libre Esthétique, werk verzamelde, dat op de gansche latere beweging een allerheilzaamsten invloed moest teweegbrengen. Men vierde er de triomfen van de pure, onvermengde kleuren, van het alles doordringende, overwinnende licht. Toch bleef Lemmen eenigszins apart staan in de groep der jongeren, die zich geestdriftig door de nieuwe beweging lieten meevoeren. En ofschoon zijn procédé het pointillisme zeer verwant is, was zijn kunst toch van een meer innigen aard, dan die van b.v. een Van Rysselberghe. Hij was een intimist, die de zachte poëzie van discreet verlichte binnenkamers, waar de gedempte kleuren samensmelten tot een fijnheid en een voornaamheid, die wel zeer Fransch waren, maar die het zinnelijk-kleurige, de bloemige sappigheid der Vlaamsche kunst niet uitsloten. Hij werkte met voorliefde op doeken van kleine afmetingen, in een kleurscala die zeer beperkt, maar van een bijna schroomvallige innigheid was. Zijn verfijnde smaak bracht er hem waarschijnlijk toe zich ook met sierkunst bezig te houden, en in de periode dat Henry van de Velde en Horta voor de decoratieve kunst in België nieuwe banen openden, moest ook het werk van Georges Lemmen op dit gebied van beteekenis zijn. Ook daarin kwam zijn voornaamheid, zijn delicate fijngevoeligheid tot een zeer bijzondere uiting, en zijn vlakornamenten voor grafische en typografische publicaties behooren tot het allerbeste wat ooit in dit genre gepresteerd werd. Lemmen's werk werd dan ook, vooral in het buitenland zeer gezocht. Aan het Fransche tijdschrift L'Art Décoratif zond hij tevens herhaaldelijk merkwaardige opstellen waarin hij zijn opvatting over decoratieve kunsten betoogde. Behalve dit, heeft deze vruchtbare kunstenaar ons nog menig belangrijk werk nagelaten op het gebied der etskunst, en ook op het gebied der in België nog steeds al te weinig beoefende lithografie. A.D. | |
Franç. Stroobant.Met dezen schilder, te Brussel geboren in 1819 en onlangs te Elsene gestorven, verdwijnt de oudste der Belgische kunstenaars. Hij behoorde tot de romantische school van het einde der vorige eeuw, en schilderde bij voorkeur stadsgezichten en de door de tijden verweerde monumenten van Brussel en Dordrecht, Brugge en Venetië, Krakau en Rothenburg. Hij was tevens werkzaam als illustrator, etser en lithograaf. Stroobant was de laatste overlevende stichter van den Brusselschen Kunstkring, en een zijner meest beteekenishebbende daden is de stichting in 1865 van de Molenbeeksche school voor decoratieve kunsten. A.D. |