Onze Kunst. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenParijsTentoonstelling van Belgische kunst galeries G. PetitDeze belangrijke tentoonstelling omvat meer dan tweehonderd oudere en nieuwere werken van hedendaagsche Belgische schilders, beeldhouwers, graveurs - gedeeltelijk door de kunstenaars zelven ingezonden, gedeeltelijk door verzamelaars in bruikleen afgestaan. Zonder een volledig overzicht te geven van wat de Belgen op dit gebied hebben voortgebracht, kan deze tentoonstelling bijdragen tot betere kennis en waardeering, bij het Fransche publiek, van eenige onzer merkwaardigste kunstenaars, welke in het museum van het Luxembourg onvoldoende of zelfs in het geheel niet zijn vertegenwoordigd. En niet enkel de kunstenaars, het land zelve openbaart zich hier in zijn veelvuldige uitzichten, zooals het in zijn innigste wezen met liefde bestudeerd en weergegeven werd. Een reeks landschapjes van Leo Frédéric voeren ons naar de Ardennen, langs de heuvelen met afgebrokkelden bodem, die wat droog van lijn zijn, en de dalen waar een beekje kronkelt langs de schrale beemden: het zijn fijne noteeringen uit zonnige dagen, waar scherpe schaduwen het relief afteekenen. De zon triomfeert in de doeken van Claus, die hier vertegenwoordigd is met zes werken uit particuliere Parijsche verzamelingen: het merkwaardigste stelt een dier rustige hoekjes van het Vlaamsche land voor, op een namiddag in den na-zomer: enkele huisjes met fel-rood dak en krachtig groen-omlijste luiken, overschaduwd door het gouden gebladerte van hooge boomen, waarvan de stammen met mos zijn bedekt; dat alles is krachtig en kalm, hoog van toon en rustig van atmosfeer. Twee onlangs geschilderde stukken van Victor Gilsoul roepen het uitzicht van het vrij gebleven hoekje van België, over den Yzer, voor ons op; het zijn echter geen oorlogstafereelen; de natuur heerscht er, en verbindt zich met den vreedzamen en vruchtbaren arbeid van den mensch; het sterke licht der ondergaande zon glijdt onder een dreef van hooge boomen, die gebogen en gebukt gaan onder den zeewind, bij Nieuwpoort; een ander stuk, waar de indruk van grootheid wat kunstmatig wordt opgewekt, geeft het dorpje Mannekesveere weer, vóór de verwoesting, met zijn stompen toren, zijn op den donkeren, zwaar bewolkten hemel afgeteekende kerk. Ensor brengt ons aan de zee zelve; met genoegen vinden we hier zijn reeds oude werken weer - uit 1880 en later: een Marine, de Vuurtoren te Oostende, en een ets, Vaargeul, met gestrande schuiten - subtiele werken, met zachte en wazige tonen, zeer luchtig getoetst, die ten zeerste afsteken tegen de heftige effecten, de dikwijls brutale tegenstellingen welke heden ten dage gebruikt worden. Laermans schilderde, naast zijn haast caricaturale boeren, die hem beroemd maakten en waarvan de tentoonstelling verschillende staaltjes bevat, teedere landschappen, zooals de Laatste Stralen, die schijnen over een weemoedige en stille plek van midden- | |
[pagina 86]
| |
België, met matte tonen en wazige omtrekken. Met Baertsoen vinden wij de kanalen van Gent weer, en de zware schuiten op het slapende water, waarin de weerschijnen der lantarens bij valavond schitteren. Twee gezichten van de Theems getuigen van den indruk door den kunstenaar ondervonden aan den grooten, geheimzinnigen en steeds wisselenden stroom, die reeds zoovele moderne kunstenaars en dichters heeft aangetrokken, en die beter geschikt schijnt om visionairs dan om realisten te bezielen. Gezichten van de Theems ontbreken niet op de tentoonstelling. De merkwaardigste zijn die van Pierre Paulus, die getracht heeft de tooverachtige atmosfeer weer te geven van dezen met zon doorgloeiden mist, die men te Londen dikwijls ziet, en hij is daarin bijzonder geslaagd in een gezicht op Charing Cross Bridge, waar de rook der treinen zich mengt met kleurige dampen en de silhouët van het Parlement onduidelijk in den nevel opdaagtGa naar voetnoot1). In het ensemble der tentoonstelling traden de coloristische verdiensten der Belgen geheel op den voorgrond, niet alleen bij de landschapschilders, maar ook bij degenen die zich vooral op de studie der menschelijke figuur toeleggen. In de eerste rij van dezen schittert Theo van Rysselberghe, die een reeks buitengewoon levendige portretten tentoonstelt uit den tijd van 1911 tot 1916: verschillende portretten van Mevr. van Rysselberghe, een portret van den architect Perret, en ten slotte een uitstekend zelfportret, dit jaar geschilderd. Het schijnt wel of zijne techniek steeds wint aan eenvoud en oprechtheid. Het voornaamste stuk dat hij tentoonstelde, le Tub, is een fraaie naakt-studie waaraan noch kennis van compositie, noch schoonheid van vorm, noch het begrip van het levende vleesch ontbreken; dit laatste vooral is bij onze tijdgenooten vrij zeldzaam. Stillevens en bloemen zijn talrijk, zooals ze in de Vlaamsche schilderkunst steeds geweest zijn. De kunstenaar kan er naar wensch de warmste en schitterendste kleuren samenbrengen en er feesten aanrichten voor het oog. Onder de belangwekkendste werken van dien aard dienen die van een jongen schilder vermeld te worden: M. Sterckmans, welke er als bonte en rijke tapijten uitzien. De beeldhouwkunst is o.a. vertegenwoordigd door werken van Meunier, Rousseau, Lagae, welke ons geen nieuwe of onverwachte openbaringen brengen. Op heel de tentoonstelling treft men te nauwer nood een half dozijn werken aan, welke rechtstreeks doen denken aan den oorlog en aan de rampen, die België getroffen hebben. Deze reserve, deze oprechtheid door de Belgische kunstenaars aan den dag gelegd, zijn in hooge mate opbeurend. Niets ware droeviger geweest, dan hen op het ongeluk van hun vaderland te zien speculeeren, hen op rhetorische wijze oorlogsthema's te zien behandelen, alleen wegens de actualiteit, hen te zien voorstellen, wat ze niet gezien hebben, hen hunne inspiratie te zien vervalschen - kortom, hen te zien doen wat zoovele literatoren, in Frankrijk en elders, dagelijks bedrijven. Zij hebben eerbied voor hunne kunst, en behouden, met hun kunstenaarsgeweten, die goedjonstigheid, welke men in België nog zoo dikwijls aantreft. Al deze kwaliteiten dagteekenen niet van gisteren, en zoo men den oorlog heeft afgewacht, om België's verdiensten ten volle te waardeeren (la Belgique désormais si grande, zegt de heer Léonce Bénédite in de voorrede van den Catalogus) komt dit, omdat in onzen zoogezegd beschaafden tijd, de volkeren nog steeds te uitsluitend geschat worden naar de brutale kracht, die ze weten te ontwikkelen. J. MESNIL. | |
RotterdamW. Degouve de NuncquesWat verleden maand van den zeventigjarigen van Ingen gezegd werd, is sterker nog op den Belgischen schilder Degouve de Nuncques van toepassing. De eenvoud, het superieure van den eenvoud bindt het werk van beide schilders aaneen. Toch - Degouve de Nuncques is eenvoudiger nog. Met minder dan zelfs van Ingen weet de schilder diep te ontroeren. Het | |
[pagina 87]
| |
eenigszins romantische dat den Gelderschman in zijn werk nog wel eens kenmerkt, zoekt men bij Degouve de Nuncques vergeefs. Deze, uit Katholieke landstreken afkomstige, die blijkens den lijdensweg voor een Katholieke Kerk geschilderd, zelf tot het R.K. geloof behoort, heeft een - men zou mogen qualificeeren - Protestantsche nuchterheid in zijn schilderwerk. Wilde men de landschapskunst van dezen kunstenaar kenschetsen, men zou kunnen spreken van een vergeestelijking, die vroomheid is. Het tafereel van Jezus in Gethsemané is in zijn argeloos wezen gelijk te stellen met dat glooiend landschap, waar in de laagte een in zijn on-schilderachtigheid oprecht weergegeven boerenhuis deemoedig ligt. Deze man verwerpt elk toevallig schilderachtig détail, dat de natuur zoo dikwijls aan de hand doet en dat dan ook zelfs door de beste schilders gewoonlijk gretig wordt aangegrepen. Hem is de rust en de eenvoud genoeg om in ons een stralend besef te kweeken van de schoonheid van een avondval, van een wintermorgen. Zijn stem klinkt bijwijlen als die van den Engelschman Duff doch superieur aan deze is de zijne. De sublieme eenvoud heft dit werk in de sfeer der grooten. ALB DRAAYER-DE HAAS. | |
Boeken & tijdschriftenLa Belgique Monumentale 100 planches en phototypie tirées de: Sluyterman, intérieurs anciens en Belgique et des documents classés de l'art par Van Ijsendijck La Haye. Martinus Nijhoff, 1915. prijs in portefeuille: f 15Een uitstekende gedachte was het, om uit twee kostbare uitgaven, waarvan de tweede even zeldzaam als onhandig is, een keuze te doen, en deze thans op meer practisch formaat en tot betrekkelijk geringen prijs de wereld in te sturen. De monumenten van België! Alle oogen, die gevoelig zijn voor schoonheid, zijn daarop gericht; alle harten die liefde gevoelen voor de kunst, hebben gebloed bij hetgeen daarvan vernield werd. Van hoevele kunstwerken zonder weergâ, blijft er niets meer over dan onze weemoedige herinnering... Wat deze herinnering, ook bij latere geslachten, levendig kan houden, is ons in hooge mate welkom en zoo begroeten wij deze nieuwe reeks afbeeldingen dan ook met vreugde. De uitvoering is in alle opzichten voortreffelijk. De lichtdrukken, naar de bekende uitstekende documenten aangemaakt, laten aan scherpte niets te wenschen over, en zijn door den technicus zoowel als door den eenvoudigen kunstminnaar met vrucht te gebruiken. De zoogezegde ‘classificatie’ bij Van IJsendijck, welke erin bestond, de voorwerpen of monumenten te rangschikken volgens de aanvangletters van vaak geheel willekeurig en soms absurd gekozen benamingen - is hier gelukkig niet gevolgd, maar werd de meer rationeele, topografische groepeering in alfabetische volgorde gekozen, zoodat een bepaald monu ment steeds zonder moeite te vinden is; de inhoudstafel maakt het overzicht overigens gemakkelijk. Zoo beantwoordt deze uitgave aan alle eischen, welke men er aan mag stellen. In één opzicht echter laat zij iets te wenschen over, en dat iets is: een kunsthistorische toelichting. Ik weet het wel, de kunstwerken spreken luid genoeg voor zichzelf - maar hoe weinigen zijn er, die voldoende archeologische kennis bezitten, om deze platen te kunnen genieten, zonder eenige behoefte te gevoelen om er méér over te weten, of enkel maar om hun geheugen even op te frisschen. De titeltjes onder de platen gedrukt (één regel), zijn daartoe niet voldoende, en een aanwijzing als b.v. ‘16me siècle’ zegt weinig of niets in verband met de ingewikkelde en tegenstrijdige stroomingen welke dit tijdvak karakteriseeren. Door toevoeging van b.v. één vel tekst, waarin door bevoegde hand over elke plaat een zakelijke karakteristiek en archeologische toelichting werd gegeven, ware de waarde der uitgave in niet geringe mate verhoogd geworden. Wij leven nu eenmaal in een tijd, waarin kunstkennis bezwaarlijk van kunstgenot te scheiden valt! P.B. | |
[pagina 88]
| |
Villes Meurtries de Belgique Bruxelles et Louvain, par L. Dumont - Wilden Anvers, Malines et Lierre, par Emile Verhaeren Bruxelles - Paris, G. van Oest & Cie, 1916 twee deeltjes. prijs, elk: 1 fr. 50 ingen.; 2 fr. gebondenTwee Belgische litteratoren hebben, in de ballingschap, hunne liefde voor den vaderlandschen grond geuit; Verhaeren doet het met lyrisme; Antwerpen, Mechelen en Lier bezingt hij, en na zijn begeesterd proza volgt een ode aan Rubens en aan de Schelde. Dumont-Wilden heeft zijne taak objectiever opgevat en geeft een fijne, historische karakteristiek van de twee oude, Brabantsche steden: Brussel en Leuven Beide boekjes zijn lezenswaard, voor den Belg, die ze niet zonder ontroering zal doorbladeren, zoowel als voor den Nederlander, die er een beter inzicht in het wezen en karakter der oude, geteisterde steden van het diepbeproefde zusterland door zal verkrijgen. De uitgever zorgde voor een passende illustratie. Fotografieën van monumenten, zooals ze vóór en na den oorlog bestonden, repro ducties van oude prenten, schilderijen enz zijn met smaak en oordeel gekozen en be hoorlijk weergegeven. Dat de firma Van Oest, uit België verjaagd, hare werkzaamheid onder zeer moeilijke omstandigheden toch weet voort te zetten, is een feit waarover wij gaarne onze hooge waardeering uitspreken. | |
Collection des Guides-Joanne. Italie du nord - rédigé par Jacques Mesnil. Précédé d'un apercu historique sur ‘les arts en Italie’ par Emile Bertaux. 11 cartes et 49 plans. paris, librairie hachette & cie, 1916. prix: 7 fr. 50Het is een verheugend verschijnsel, dat aan het kunsthistorisch gedeelte van deze bekende reeks reisgidsen steeds meer zorg wordt besteed. We zeiden het herhaaldelijk te dezer plaatse: een degelijke reisgids is, ook in de studeerkamer, een kostbaar document voor al wie zich met kunstgeschiedenis bezighoudt. De bevoegdheid en de smaak van onzen medewerker Jacques Mesnil op het gebied van Italiaansche zoowel als van Vlaamsche kunst, staan er borg voor, dat hier uitstekend werk geleverd werd. Men weet hoe rijk Noord-Italië aan Vlaamsche meesterwerken is, en hoe boeiend de problemen zijn die daar oprijzen voor hen, die de stroomingen tusschen de beide groote kunsteentra van Noord en Zuid: Vlaanderen en Italië, willen bestudeeren. Door heldere, zakelijke toelichtingen, door treffende kenschetsingen, draagt Mesnil er in niet geringe mate toe bij, om de waarde van dezen gids als kunsthistorisch document te verhoogen. Het spreekt vanzelf dat de tekst in alle opzichten op de hoogte werd gebracht van de vorderingen der kunstgeschiedenis. Het boek is verdeeld volgens de oude provincies van Noord-Italië: Piemonte, Ligurië, Lombardië, Venetië, Emilia, Toscana. Elk dezer hoofdstukken is voorafgegaan door een geografische, geschiedkundige en kunsthistorische inleiding, die den lezer de streek, die hij bezoeken gaat, doet kennen en begrijpen. Binnen deze afdeelingen wordt de stof dan op de gewone wijze behandeld, uitgaande van de hoofd-verkeerswegen welke het gebied doorkruisen. Het geheele werk is voorafgegaan door een zeer lezenswaardige studie van Emile Bertaux over de kunst in Italië. Ook het zuiver practische gedeelte schijnt ons aan alle eischen te beantwoorden. In twee opzichten laat deze gids nog te wenschen over, en weet hij zijn geduchten concurrent, Baedeker, nog niet te evenaren. Vooreerst zijn de plans en kaarten technisch niet zoo volmaakt en niet zoo aantrekkelijk, als zij dit zouden kunnen zijn, en als men in onzen tijd mag vergen. Ten tweede weten de uitgevers zich niet te ontdoen van de advertenties, en noodzaken den lezer aldus een niet onaanzienlijke massa nutteloos papier mee te voeren (circa 200 pagina's!) Hoe groot onze sympathie voor deze uitgave wezen mag, meenen wij deze desiderata niet te mogen verzwijgen. B. |