| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Arti et Amicitiae. Frans Deutman.
Een tentoonstelling ter herdenking van het door iedereen, zoowel leek als kunstkenner, bewonderde werk van een te vroeg gestorven schilder. Zeker, elke kunstenaar sterft, gelijk elke scheppende kracht, te vroeg; doch voor Deutman geldt dit op bijzondere wijze, want juist de laatste jaren had hij aan zijn typische Larensche gevalletjes, een fijnere bekoring weten te geven door de zuiverheid waarmee hij het zonlicht op doek bracht, en bovendien door het blijmoedig poëtische, waarmee hij zijne figuren - moeder met kind, kind met geitje, 't zonlicht op struikgewas en bloemen, enz. - doordrong, alsof het uit hun eigen wezen voortkwam. Natuurpoëzie en levenspoëzie tegelijk; doch zoo ongekunsteld komt deze poëzie u tegemoet, dat het schijnt of ze in het wezen der dingen vanzelf ligt en er vanzelf uit voortvloeit, zonder dat er een schilder behoefde te komen om ze er uit te voorschijn te tooveren. Een en al naturalisme, ja, zooals dit in een heel zuiver gestand kunstenaarsgemoed wordt omgezet in psychische schoonheid, zonder dat er iets van de natuur verloren gaat. Larensche landschapjes, maar ook allerlei figuurstukken, ook portretten, ook stillevens, ze spreken door het natuurlijke heen van fijn gestemde geestelijke aandoeningen, waarin het blijmoedige afwisselt met weemoed.
Het is duidelijk, dat de schilder in jonger jaren, in Antwerpen, gelijk zoovelen onder Verlat's leiding werkend, en nog vele jaren daarna, krachtiger de realiteit aangreep en wellicht heeft verlangd naar grooter en grootscher werken, - intusschen zal niemand het berouwen, dat hij in het ‘liefelijke Gooi’ de natuur- en levenspoëzie vond, zij het van eene kleinere kunst, welke zich uit de realiteit losmaakt. Wellicht stond dit in verband met zijn zwak gestel, doch zeker was er overeenstemming met zijn muzikalen aanleg. Met de jaren is zijn werk fijner en zuiverder geworden - het is een lust het van nabij, als 't ware op den keper te bezien -, en daarom is het zoo jammer dat hij aan onze kunst ontviel. Doch hij heeft genoeg kunnen werken om daarin voor altijd eene eigene hooge plaats in te nemen.
| |
Stedelijk Museum. August Legras.
De vrienden van den schilder hebben veel van zijn nagelaten werk voor deze herinneringstentoonstelling bijeengebracht. R.W.P. de Vries Jr. heeft een inleiding geschreven voor den grooten catalogus, die mede bedoeld is om te worden bewaard. Een tentoonstelling van zijn Oostersch werk werd hier enkele jaren geleden gememoreerd. Het vormt de laatste periode van zijn kunstenaarsschap. Te voren had hij talrijke Gooische binnenhuisjes geschilderd en in 't bijzonder koeienstallen, welke van zijn realistischen zin getuigden. - Daar wij niet in de gelegenheid waren deze tentoonstelling te bezichtigen, geven wij het woord aan den genoemden inleider:
‘Wie in het Gooi, niet alleen onder de schilders, maar ook onder de dorpsbewoners,
| |
| |
kende Gras niet, den jovialen, immer hulpvaardigen mensch, die in zijn manieren wat ruw en ongegeneerd wellicht, van binnen een en al goedigheid was. Ik denk soms wel, dat de moeilijkheden, de struggle for life, die hij in zijne jeugd en jongelingsjaren heeft gekend, hem beter dan anderen deden begrijpen van hoeveel waarde een helpende hand, een steun op het juiste oogenblik kan zijn. Hij heeft, zooals wij zeiden, zijn weg lang niet geëffend gevonden, veel en hard moeten werken, ploeteren om er te komen, maar hij wist er zich steeds doorheen te slaan... Toen de tijden beter werden toog hij naar de Academie. En ook in deze studiejaren was de fortuin hem nog niet gunstig, doch met zijne bekende energie en doorzetting wist hij de middelen te vinden om er bovenop te komen; hij teekende vergrootingen naar foto's, gaf lessen voor weinig geld, schilderde honden- en paardenportretten en dit laatste vooral deed hij met zekere voorliefde, want hij was een groot dierenvriend. Zijne liefde tot de dieren had hem dan ook spoedig in aanraking gebracht met den heer Westerman, den vroegeren directeur van Artis, die hem vrijen toegang tot den tuin gaf, waar hij naar hartelust kon werken. Uit dien tijd dagteekenen vele studies naar kameelen, een zeer gevoelig schilderij van een ziek aapje, aquariumbassins en vele andere.’
D.B.
| |
Den Haag
Tentoonstelling Georges van Tongerloo in Pulchri Studio.
Wat deze Belgische vluchteling gedurende zijn verblijf in Holland heeft geproduceerd, wat hij in een spanne tijds van anderhalf jaar in de klei heeft gekneed, daarvan geeft de tentoonstelling in Pulchri Studio een zeer overvloedig beeld.
Ongeveer een twintigtal beelden, waaronder verschillende levensgroote figuren ten voeten uit, verschillende teekeningen en enkele etsen, zijn het resultaat van dit zeer werkzame leven.
Van Tongerloo is het niet te doen om een gaaf, fraai geboetseerd beeld te maken, dat glad en koud de vormen zoo juist mogelijk weergeeft, dat sierlijkheid aan zuivere verhouding paart, waar niets op te zeggen valt, dan dat het te academisch, te levenloos is.
Daarvan heeft hij een hartgrondigen af keer. Bij hem is het om het leven juist te doen. Dat moet bruisen en schuimen, onder het hooge licht van de zaal. Een figuur wordt waargenomen als een impressionist dat doet, wordt betrapt op een oogenblikkelijke actie, die juist over zal gaan in een andere. Dat moment van overgang, wat Rodin zoo terecht het levenbrengende in de kunst noemt, is het wat Van Tongerloo wil geven.
Daaraan offert hij alle bijkomstigheden op. Breed boetseert hij de groote vorm in de klei, kwiek brengt hij hier en daar een typeerende veeg aan, duimt energisch een pakkend détail, kneedt en wroet tot hij het gewilde resultaat heeft bereikt. Alles is royaal gezien en tot levende kunst geworden, met uitzondering van enkele werken, waar Van Tongerloo in het grove verviel, het goedkoope, gemakkelijk bereikte effect najoeg In zijn vrouwen aan het toilet, in de meeste portretten echter is het essentieele uitnemend gegeven, is het leven zeer gevoelig in zijn eenvoudige natuurlijkheid betrapt.
Een kunstenaar, die het om licht en beweging te doen is, toont hij zich ook in zijn teekeningen en etsen, waar veel van den vorm werd opgeofferd aan het alles overheerschende, alles doordringende, aan het de contouren inbijtende licht.
Hij loste in de beeldhouwkunst het lichtprobleem op, wat in de Belgische schilderkunst reeds vroeger geschiedde. Met Turner kan hij zeggen: ‘La Lumière est Dieu’.
Alles wat naar het kunstmatige zweemt wordt gebannen, het levende komt daar voor in de plaats, dat als een verfrissching de atmospheer van sufheid en saaiheid doortrekt en de beeldhouwkunst weer een nieuwe ziel geeft.
| |
Steuntentoonstelling in Pulchri Studio.
De Steuntentoonstellingen in Pulchri Studio brengen weinig variatie, doordat steeds dezelfde leden werk inzenden, wat de belangstelling in deze soort exposities nu
| |
| |
juist niet te stade komt. Waar immer hetzelfde geboden wordt, verslapt deze, en de steun, waarom het te doen is, blijft uit.
Nog niet zoo lang geleden exposeerden vier leden, Mej. Abrahams, Bongers, Van Hoytema en Paul Arntzenius in een andere zaal, waar de laatste zeer ruim was vertegenwoordigd.
Hier op deze steuntentoonstelling heeft hij de hoofdgroep.
Het is natuurlijk zeer begrijpelijk, dat in zulk een korten tijd een schilder niet verandert, zoodat deze inzending dan ook geen anderen kijk op het talent van Paul Arntzenius geeft dan de vorige, te meer daar verschillende, toen geëxposeerde werken ook hier paradeeren.
Voor den bezoeker is dit ontmoedigend; het zal hem weerhouden de volgende steuntentoonstellingen in oogenschouw te nemen, daar hij kans heeft weer oude kost te moeten slikken.
Paul Arntzenius is een goede leerling van Tholen, wat hij maar niet nalaten kan steeds te bewijzen. Het fijn-tonige, het grijze der atmospheer boeit hem evenals zijn leermeester. Een innig zich verdiepen in de natuur gaat bij hem boven alles.
Brio, een verrukkelijk zich laten gaan, zoekt men tevergeefs in dit werk, dat rustig werd opgebouwd, zonder dat een te heftige inspiratie het evenwicht deed verliezen.
De kalme bedachtzaamheid is niet altijd ingetoomde passie, integendeel we zoeken deze te veel, omdat zij zich haast nergens vertoont.
In de latere werken te Parijs gemaakt, komt een vertolken van zonlichteffecten op huizen en parken, het grijze atmospheerschilderen afwisselen.
Wat daarin voor dezen schilder te bereiken valt, ligt nog in de toekomst. Misschien komt een gepassioneerder natuur zich openbaren, want zonder zulk een is het niet mogelijk den laaienden zonnegloed uit te drukken.
Haverman bewijst in de studies uit Algiers dat hij voor een dertigtal jaren reeds een schilder van beteekenis was. De impressionistische opvatting van toen, kondigt den lateren portretschilder nog niet aan. Door evolutie is hij eerst over stag moeten gaan naar minder oppervlakkige, verdiepter opvatting.
Rouville, de zich meer en meer ontpoppende romanticus, heeft in den hem, zoo lief zijnden, grijsgroen-bruinen toonaard verschillende aanzetjes, schetsjes, begindingetjes gezonden, die in het kleine verhalen, wat hij in het groote reeds gaf, vertellend op die zwoele, meer aanduidende dan voluit gevende manier, wat zijn geest bezighield.
Louis Bron is niet meer zoo schoolsch als vroeger; hij komt wat los in een stilleven. Ook zijn landschappen vertoonen meer durf door een vrijere schildering.
Bakels is wat onrustig in een werf met schepen, waar te veel kleurigs het geheel schaadt; Weyns frisch, als altijd, in een zuiver gezien winterlandschap. Zilcken's Oostersche landschappen zijn al lang geen onbekende meer, evenmin de lichte bloemen van Oldewelt. Hunne makers overtroffen zich niet. Ook E. Bosch, G. Wind en Van Wetering de Rooy onderscheiden zich in het hier gebodene niet bijzonder.
G.D. GRATAMA.
| |
Musea en verzamelingen
Amsterdam
Aanwinsten Rijksmuseum.
De schenking van twee schilderijen van Hendrick TerBrugghen, die met de voorstelling van Democritus en Heraclitus, samen een pendant vormen, beteekent voor het Rijksmuseum een opmerkenswaardige aanwinst. Het overzicht van de ontwikkeling der Hollandsche schilderschool, dat zoozeer in het doel ligt van het Amsterdamsche Museum, is daarmee zijn volledigheid weer iets naderbij gekomen. Met Honthorst, Babueren en Crabeth vertoont het werk van TerBrugghen zeer nadrukkelijk de karakteristieke eigenschappen van de Utrechtsche school, of de italianiseerende groep in Holland, die bovenal door Caravaggio beïnvloed was. Met Theodoor van Babueren heeft hij dan nog het meest overeenkomst. Toch valt er een verschil op te merken; de schilderwijze van TerBrugghen is van een iets molliger
| |
| |
modelé. Twee schilderijen in het Museum te Cassel vertoonen, vooral ook in de opstelling der figuren, opvallende gelijkenis met de twee nu aangeworven stukken in het Rijksmuseum.
Ook deze wijsgeeren zijn in borstbeeld voorgesteld. Democritus, die zijn geringschatting van alle menschenbedrijf met een onverstoorbaren lach uitdrukt, leunt met zijn rechterarm op een hemelglobe; de weenende Heraclitus steunt op een aardbol, ten teeken waarschijnlijk, dat hij met zijn verdriet over menschelijke dwaasheid, nog niet volkomen aan het aardsche ontheven is. Beide figuren zijn los gedrapeerd; hun mantel bedekt slechts halverwege schouders en borst. Het vleesch, met zorgvuldige, of liever wèl overlegde inachtname van de verschillende tegengestelde carnatie's - als daar zijn hij een blanke borst en roodachtige handen - is naar accademische wijs kundig en breed, maar tevens vrij ongevoelig geschilderd. Ook in de drapeering is de opzettelijkheid van een leerstellige techniek niet te miskennen.
Het is academische kunst; in den ruimen zekeren slag van schilderen, in de milde krasse vormduiding, ook in de coloristische werking, vertoont zij het maniërisme van het italianiseerende bedrijf gedurende het eerste tijdperk der zeventiende eeuw. Van al die maniëristen - wier werk daarom nog niet als volkomen onvruchtbaar voor de ontwikkeling der Hollandsche kunst mag worden aangezien - is TerBrugghen met de hierboven genoemden een der eerste krachten De aanwinst van deze twee schilderijen is dus voor de collectie van een niet te onderschatten, zij het dan ook hoofdzakelijk documenteele waarde.
Op geheel andere wijze is te waardeeren de aanwinst van een schilderijtje, voorstellend de Universiteit te Leiden omstreeks het midden der 17de eeuw, gestoffeerd met tal van figuurtjes. De situatie was spoedig vast te stellen, doch over de beteekenis van den stoet, die met zekere ceremonieele plechtigheid van uit de poort de straat optreedt, was men vooreerst in 't onzekere. Het blijkt nu te zijn een plechtige feestelijkheid ter eere van een jong gepromoveerde, die, omgeven is door de hooggeleerde heeren van de Academie, huiswaarts wordt geleid. Op den voorgrond, in verschillende houding, wat burgers toeschouwers.
Ook dit schilderij dus is van zekere documenteele waarde, zoowel in topographisch als geschiedkundig opzicht. Het is daarbij echter, en wel voornamelijk, om zijn kunstgehalte een niet onbelangrijke aanwinst. Het schilderijtje is, afgaande op de onderteekening H.v.B. toegeschreven aan Hendrick van der Burg, een schilder die omstreeks denzelfden tijd in de gildehoeken van Leiden genoemd wordt. De toeschrijving kan als aannemelijk gelden. De namen van Pieter de Hoogh en Brekelenkam werden er niet zonder grond bij genoemd, want inderdaad heeft dit stukje veel van de kwaliteiten, die de kunst van die twee recht-hollandsche schilders zoo bekorend maakt. Het zou een wat ijle Pieter de Hoogh kunnen zijn.
Want de kleur drukt toch maar ongenoegzaam de matérie van de verschillende dingen uit, vooral bij de gebouwen; de muur met het poortje, nabij den voorgrond, geeft weinig den indruk in steen opgetrokken te zijn. Ook de ruimte uitdrukking tusschen de verschillende plans is matig. Zoo missen we hier het werkelijke, het massieve, dat bij Pieter de Hoogh aan de dingen voelbaar is, al even of zij staan in klaren lichtschijn of wegdoezelen in schemertint. Daardoor ook denkt men bij de rijkheid en den gloed van de gulden tinten, waarvan dit schilderijtje als 't ware overvloeid is, wel even aan een wat kunstmatig koloristisch glacis. Al zouden we dus dit schilderijtje niet op het plan kunnen stellen van een Pieter de Hoogh, gelijk ons museum er meer dan een bezit, het heeft toch wel degelijk kwaliteiten in die lijn.
't Kennelijkst nog in den voorgrond met die pikante kleurnootjes van een sterk rood tegen diep zwart en de lichtsterkte bij het glanzend wit van een mutsje of kraag. Zoo draagt dit, om de voorstelling interressant schilderijtje, toch ook den bekoorlijken blos van die innig-gestemde en warm levende kunst bij de besten der oud-hollandsche kleinmeesters.
Een andere aanwinst, niet door schenking of aankoop, maar door bruikleen verkregen,
| |
| |
is het velen welbekende vrouwenportret, liever gezegd, de fantastische vrouwenbeeltenis, door Jan Sluyters geschilderd. Het is geplaatst in de omgeving van Vincent van Gogh, Gauguin en enkele anderen, die de meest-moderne kunst in het Rijksmuseum te aanschouwen geven. Het is een der meest voldragene uitingen van dezen werkzamen, rusteloozen - en ook iets woelzieken - zoeker, die wel onder de jongeren van heden het meest een schilderstemperament blijkt. Het portretstuk van een haast schrijnend tragische werking, is daarbij kenschetsend de geesteshouding van den kunstenaar.
Al moge dus met dit bruikleen op een duurzaam bezit niet gerekend worden, is deze, zij het dan tijdelijke, vermeerdering van de moderne afdeeling in het Rijksmuseum, toch zeer op prijs te stellen als een krachtig getuigenis van de tegenwoordige bewegingen in de Hollandsche schilderkunst. Daar mochten er nog meerdere volgen, van anderen, die eveneens in aanmerking kunnen komen als stuwende elementen in den ontwikkelingsgang naar een nieuwen kunstvorm. Want voor het groote publiek valt er omtrent den zin van de ultramoderne uitingen nog veel te leeren en op een tentoonstelling heeft het alleen maar den tijd om zich te ergeren!
Als volkomen tegenstelling zij nog even gewezen op een aanwinst, mede in bruikleen, van een nog al vroeg Italiaansch schilderij. Dit bruikleen is al niet van recenten datum meer, maar zoo belangrijk voor de verzameling, dat ik de vermelding ervan aan deze berichten wil toevoegen. Het schilderij geeft de in de Italiaansche kunst eindelooze voorstelling van de Madonna met haar Kind, en de meester (deze naam kan hier voluit worden toegepast) is Bartholomeo Montagna. De collectie in het Rijksmuseum is zeker niet rijk aan uitheemsche kunst, zoodat deze toevoeging eraan al haast een evenement kan heeten, dat naar herhaling vurig doet wenschen.
In zijn stijlvolle houding en zijn voorname gereserveerdheid, vormt dit werk een karakteristieke tegenstelling met de Nederlandsche Primitieven, die niet, gelijk de Italiaan, Maria als de gebenedijde Vrouw, als een der allerhoogste geheimenissen van Gods schepping, zich voorstellen, maar bij al hun devote vereering zich die figuur 't liefst denken in de aardsche zaligheid van het moederwezen.
De uitbeelding is overeenkomstig de opvatting. Deze Moeder-Gods troont, en haar gelaat, dat recht van voren gezien is, drukt uit de ontoegankelijkheid voor alle aandoeningen, die den aardschen sterveling schokken kunnen. De uitdrukking heeft nu zelfs iets hooghartigs; Maria verschijnt ons hier eerder als de ‘Ivoren Toren’ dan als de ‘Toevlucht der Zondaren’, of de ‘Troosteres der Bedrukten’. Het Jesuskind is gezeten vóór haar op een balustrade, met een vogeltje op de hand. Beide figuren zijn eerder gebeeld dan geschilderd, hoewel het geheele aspect van het tafereel de weelde draagt van vlak uitgespreide, doorklonken kleuren. Ook de picturale eigenschappen vertoonen hier het enorme verschil met den schildersaard van den Nederlandschen artiest. De kleur is bij de Italianen de statieuse omkleeding van het plastische beeld.
De vergelijkende beschouwingen, waartoe de aanwezigheid van dit werk te midden van de overvloedige treffelijke producten der Hollandsche school in ons Museum aanleiding geeft, kunnen bijdragen tot verruiming van onze inzichten omtrent de schilderkunstige schoonheid.
W. STEENHOFF.
| |
| |
| |
Boeken & tijdschriften
The Ruins of Ypres. Fotogravure, formaat 56 x 71 cm., beeldgrootte: 37 ½ x 56 cm. J.L. Goffart, 9 Monument Street, London. e.c. prijs: 5 sh. 6 d. franco.
Wie nog eenige illusie mocht behouden omtrent den staat, waarin Ieperen door de Duitschers gebracht werd, werpe een blik op deze fotogravure: het is een ontzettend beeld van verwoesting. De opname werd van uit een luchtschip of vliegtuig uitgevoerd, en omvat het heele centrum der aloude stad. Een huivering van afgrijzen grijpt ons aan, wanneer we terugdenken aan wat het heerlijke Ieperen geweest is... Ledig en verlaten strekt de enorme Groote Markt zich uit; daar rijst het lugubere geraamte op, van wat eenmaal een onovertroffen monument van middeleeuwsche bouwkunst was: de Halle; daarachter de droevige resten der oude kathedraal; en verder de honderden kleine monumenten, huizekens met trapgevels, poortjes, hofkens, die Ieperen maakten tot een der schilderachtigste steden ter wereld.
Het is haast niet te begrijpen, hoe menschenhanden een dergelijke verwoesting konden aanrichten. Sommige straten zijn als weggevaagd, tot pulver geblazen, terwijl nog slechts enkele stompels muur zijn blijven rechtstaan. Bij deze desolatie rijst scherp en duidelijk een beeld in onze herinnering op: Pompei. Maar dáár was de vernieling het werk van een blinde natuurkracht - hier van een ‘groot’ volk... Dáár dekte de Vesuvius, als beschaamd voor zijne daad, de puinen toe met een dikke laag asch, en bewaarde ze zorgvuldig voor latere geslachten; - hier ligt de verwoesting bloot onder den open hemel, en wacht tot de sloopers het waardelooze gruis komen opruimen; de schoonheid van Ieperen is voor goed van de aarde verdwenen.
Een kostbaar en aangrijpend document is deze fotogravure; zij werpt op den stand der beschaving in de XXe eeuw een vreemd en droevig licht.
B.
|
|