Onze Kunst. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Twee Belgische houtgraveurs te LondenII. Edgard TijtgatMet Tijtgat's prenten treedt men uit het meetkundig beperkte gebied der Schoone Kunsten. Alvorens boeken als Le Lendemain de la Saint Nicolas of Le Petit Chaperon Rouge te openen, legt men luchthartig den last van esthetische theorieën neder. De ‘beeldekens’ van dien graveur laten zich niet beredeneeren. Ze worden niet begrepen door den deskundige en den criticus alleen. Zij schijnen den eenvoudige van geest te willen behagen. Dit blijkt uit deze beide werken, waarvan alleen het laatste te Londen werd uitgevoerd. Deze houtsneden nemen een loopje met alle intellectualiteit en laten zich niet rangschikken. Dit is amusant en bewonderenswaardig. Zoo die prenten nu eens romantisch aandoen, dan weer doen denken aan plaatjes van het jaar '30, elders weer er impressionistisch uitzien, of gothisch schijnen, is er geen enkel dat geheel aan het programma van een dezer richtingen beantwoordt. Soms zelfs schijnt een dier platen futuristische neigingen te vertoonen. Echter, op het oogenblik van de grens te overschrijden, houdt de kunstenaar op. Dan zien de systeemmakers, die het prentje bijna in het vakje voor futurisme hadden opgehangen, zich ook genoodzaakt te stoppen. Hij behoort dus tot geen enkele school. Wanneer een criticus Tijtgat's werken wil bespreken, zal hij genoodzaakt zijn ze trouwelijk te volgen. Hij zal deze prentjes beschrijven, zooals ze, in reeksen van zestien verdeeld, kleine verhaaltjes vormen. Zijne prentjes zullen vrij blijven van alle esthetiek en van alle literatuur. Want Tijtgat, in 1879 geboren, is simpel gebleven, en in een zoo algeheele en onschuldige poëzie van het realisme is er geen gevaar tot verderf. Redevoeringen en pedanterie schrikken kinderen af. En Tijtgat is een kind, wanneer men aanneemt dat een eenvoudig en eerlijk ambachtsman even waardig is als een kind. | |
[pagina 10]
| |
Ook is het als ambachtsman dat ik hem, zoo dit mijne bedoeling was, tot eenige traditie zou kunnen terugvoeren. Als zoodanig heeft hij een bepaalde beteekenis in ons tijdvak van kunsten en ambachten. Met Delstanche en enkele anderen, is hij de houtgraveur die wij wenschten. Stellig bestond bij hen, die gevoelig zijn voor de door menschenhanden geschapen schoonheid, sedert lang het verlangen naar een dergelijke wedergeboorte. De houtsnede, zooals ze door Tijtgat wordt beoefend, moest in een tijd als deze herboren worden, nu wij, ondanks den oorlog, in den grond van ons hart overtuigd zijn, dat een ommekeer in alle waarden te verwachten is. EDGARD TIJTGAT: Eigen portret; houtsnede.
Onder de dingen waarheen wij terugkeeren, met verwerping van alle dwaze begrippen van voorrang in kunstzaken, behoort de houtgravure. Valt deze in den smaak van het publiek? Is het publiek voorbereid om het werk dat Tijtgat belooft, te waardeeren? Overal tracht men de belangstelling van dit publiek op te wekken. In Frankrijk (Montjoie) en in Duitschland (Der Sturm) vindt men gravuren op hout of op linoleum, tot in de dagbladen. In Engeland zijn er verschillende knappe houtsnijders; uitgevers als Roger Fry hebben hun voorkeur voor hout doen blijken. In België werd de volksprentkunst heropgebeurd door Max Elskamp, en Emile van Heurck wijdde er een standaardwerk aan. In Holland onderscheidde Dr. Boekenoogen zich op dit gebied. Sedert jaren werden de houtsneden der incunabels bestudeerd. Monumentale werken werden daaraan o.a. gewijd door Sir Martin Conway en Wouter Nijhoff. En nog zooveel méér werd er gepubliceerd, vóór het optreden der graveurs, waarvan wij thans veel verwachten. Le Lendemain de la St. Nicolas is een der werken die aan deze verwachtingen beantwoorden. Het is wel de meest verbazende en ook de meest zuivere uitgave van dien aard. Dit is houtgravure in haar primitieve ongereptheid. De houtgravure, volgens Tijtgat's opvatting, die ook de onze is, dient geenszins om landschappen of portretten grafisch, volgens professorale voorschriften weer te geven. Het is een | |
[pagina 11]
| |
volkomen zelfstandige kunst, een eigen ambacht. Zou ik durven zeggen, dat zijn laatste houtsneden, de reeks van Roodkapje haast timmermanswerk zijn, even nederig als eerlijk? EDGARD TIJTGAT: Sinterklaas opent de deur van zijn Paleis.
(Houtsnede in kleur uit: Le Lendemain de la Saint-Nicolas, Uitgave van Rémy Havermans, Brussel). De afdruk van het blok op het papier moet de eerlijkheid van het begeesterende werk bewijzen. De verwantschap van dit werk met de conventioneele teekening der schilders is ver te zoeken. Volgens Tijtgat is de gravuur gebeeldhouwde mozaïek, of veeleer nog een soort netwerk, in den aard van de koperen vakjes die de Chineezen maken | |
[pagina 12]
| |
voor hun émail cloisonné. De doode oppervlakte, die geen rol te vervullen heeft, snijdt hij weg. De sprekende gedeelten blijven intact, en vormen hier linten, daar zware punten of veelvuldig omlijnde vakken. Nooit halve tonen. Ongetwijfeld oordeelt de graveur, dat halftonen slechts verkregen worden door de pen of het potlood; halftonen worden gelegd met een teekeninstrument. Maar in de houtbewerking is zooiets niet mogelijk. Daar ‘spaart men uit’ volgens een uitstekend woord van den ambachtsman. En men kan, zelfs in de stippelgravure, alleen ‘vol’ hout uitsparen. De hachure is een verbastering van het vak, een goed meubelmaker, een goed pottebakker, een goed drijver zal dit begrijpen. Delstanche, wiens techniek grondig verschilt, werkt evenmin met eigenlijke ‘hachuren’. EDGARD TIJTGAT: Roodkapje wordt aangekleed.
(Houtsnede uit het onuitgegeven Vertelsel van Roodkapje). In den St. Niklaas merkt men nog enkele zwakheden op, die niet meer te vinden zijn in de te Londen gesneden prentjes. Bij voorbeeld geloof ik niet dat de graveur nog zou probeeren om, volgens de conventies der schilderkunst, het modelé der beenen of der figuur na te bootsen. Zoo hij thans een te groote oppervlakte hout tusschen kleinere laat staan, verdeelt hij die groote oppervlakte door haar twee verschillende kleuren te geven. Zoo b.v. wanneer een gelaatsmasker te breed is, en omringd door een blauwen omtrek, legt hij er (met het blok voor het drukken van het geel) een flinke gele vlek op; bovendien (met het roode blok) drukt hij er een kladje rood voor de wangen over, en een rood puntje of halfmaantje voor den mond. Ik moet zeggen waarom Le Lendemain de la Saint Nicolas, evenzeer bijna als Roodkapje een éénig werk is van moderne gravuur. Ik zeide, dat het zuivere houtsnede is; en het is kostbaar, omdat de oprechte en onschuldige stem van het kind er in weerklinkt. Een kind kan zich, helaas, voor ons niet verstaanbaar maken. Er was dus een ongerepten geest noodig, vrij van de ijdele worstelingen der gedachte. | |
[pagina 13]
| |
Het kalme, heldere en kinderlijk oprechte karakter komt reeds tot uiting in de enkele regels tekst, die Tijtgat aan zijne prenten toevoegt. Elke bladzijde eindigt met een gedachte van onomstootelijke waarheid. Aan de wiskunstige waarheden, die een kinderhoofdje ons mededeelt, valt niet te twijfelen: ‘Des petits ballons flottaient dans l'air’. ‘Le petit mouton était en massepain’. ‘Le Napoléon était en bois’. ‘Leurs tomawhaks étaient en chocolat’. Deze opmerkingen van het jongetje, dat het verhaaltje van Tijtgat ‘droomt’, doen voorgevoelen, hoe het wordt voorgesteld. Het jongetje droomt dat hij, met zijn zusje, Sint Niklaas in een helderen nacht tegenkomt. De Sant wandelt door zijn domein, dat met lekkernijen is gestoffeerd. De deuren zijn van kandij, de vloer van karamel. Een overvloed van speelgoed en poppen krijgen de kinderen te zien. Men begrijpt wat daaruit te halen valt voor een naïeve en positieve ziel, die gelooft dat poppen inderdaad leven. Want, evenals Francis de Miomandre, toen hij Pierre Pons schreef, moeten wij daaraan gelooven. Laten wij die sprakelooze schepsels niet misprijzen, zou Tijtgat zeggen, zoo hij er aan dacht ons iets te leeren. Behooren zij niet tot de kunst, en is hun spraak niet verwant aan die van standbeelden of schilderijen? Tijtgat verleent hun een eigen, geheimzinnig en droomerig leven. Bij het werk van dezen graveur, denkt men aan de woorden van Anatole France, naar aanleiding van een boek van Camille Lemonnier: ‘Je crois à l'ême immortelle de Polichinelle. Je crois à la majesté des marionnettes et des poupées’. EDGARD TIJTGAT: Roodkapje plukt bloemen aan den weg.
(Houtsnede uit het onuitgegeven Vertelsel van Roodkapje). Deze historie van Sinter Klaas wordt door Tijtgat verhaald in prenten, zoo groot als Doré's platen voor den Bijbel. Dat deze prenten op dit groote formaat kostelijk zijn, is wel een bewijs voor hun kwaliteiten als zuivere houtsnede. De kleuren zijn zooals wij ze gaarne vinden in onze kinderlijke ‘verfdoozen’. Rose van suikergoed, blauw | |
[pagina 14]
| |
van behangselpapierGa naar voetnoot(1) - men kan zich geen uitvoering en geen kleur denken, die er natuurlijker en onschuldiger uitzien. Vóór zijn vertrek uit België had Edgard Tijtgat ons zijn bekoorlijk Lendemain de la Saint Nicolas gegeven. Toen reeds wijdde hij aandacht aan de volksprenten. Te Londen - eens zal men weten wat de kunstenaars in de ballingschap verloren en wat ze er gewonnen hebben - heeft hij de prenten gesneden, welke hem een plaats doen innemen in de rij boekverluchters, die opklimt tot het midden der vijftiende eeuw. Maar hij heeft ook ‘Mannekensbladen’ uitgevoerd, zooals die te Turnhout werden gedruktGa naar voetnoot(2). Een dier mannekensbladen ‘Onverwachte terugkomst van een Belgisch Vluchteling’ werd gedrukt en verkocht ten bate der ‘Asiles des soldats invalides Belges’. Een ander: ‘De goede en de slechte Koning’ bestaat nog slechts als ontwerp in waterverf. Een derde, waarvan alleen enkele losse proefjes van elk tooneeltje afzonderlijk getrokken werden, is wel het voornaamste werk dat hij te Londen heeft uitgevoerd. De schoonheid dezer reeks, waarvan de proefjes op een kostelijk oud Chineesch papier werden afgedrukt, is moeilijk te omschrijven. Ik zeide reeds, dat de critiek niet heelemaal op haar gemak is tegenover deze gister nog verwaarloosde, zoo niet geminachte dingen. Ik wil hier enkel de onderwerpen der tooneeltjes vermelden, en daarbij trachten het werk van den snijder toe te lichten. EDGARD TIJTGAT: Grootmoeder's huis.
(Houtsnede in kleur uit het onuitgegeven Vertelsel van Roodkapje). | |
[pagina 15]
| |
Het is het vertelsel van Roodkapje. Zeg niet: oude historie. Zij is van alle tijden, en Tijtgat maakte er een tapijtwerk van, dat in zijn aard niet minder schoon is, dan dat van de Vrouw met den Eenhoorn. Eerst wordt Roodkapje aangekleed in een kamer met ‘Pompadour’ behangselpapier. Al ons kinderspeelgoed was zoo bont als de zadels en de karretjes der Napolitaansche campagna. Wanneer Tijtgat de gelegenheid niet heeft om den achtergrond zijner platen met wandbehang te stippelen, strooit hij doode bladeren rond, of laat hij er zonnevlekken schitteren. Op het volgende prentje vindt men denzelfden blauw en wit geruiten vloer. Een Vlaamsche kast, in den achtergrond, is versierd met een Lieve Vrouwtje onder een glazen klok, tusschen twee kaarsen. De moeder geeft het wafeltje aan het kind. Dan ziet men die twee van elkaar afscheid nemen op den drempel van een heerlijk huizeken met groene vensterluiken. Wij gaan door het bosch met smaragdgroene boomstammen. De wolf nadert nog niet, maar hij loert achter een boom; de aanwezigheid van twee houthakkers houdt hem op een afstand. Maar verder wordt hij, als een mensch opgericht, zonder argwaan door Roodkapje aangesproken. En zeer gedienstig wijst hij het kind den weg. Dan ijlt hij dadelijk vooruit langs een anderen weg. Zoo vlug gaat het, dat de bladeren er als lange strepen gaan uitzien. Dit prentje zou, een oogenblik, de futuristen kunnen bekoren. Maar niets is verder van alle theorieën verwijderd! EDGARD TIJTGAT: Pikhaantje's terugkomst in het Vaderland.
(Houtsnede in kleur uit het Mannekensblad: Onverwachte terugkomst van een Belgisch Vluchteling). Op een aardig plaatje ziet men Roodkapje bloemen plukken en vlinders vangen. De weg is mooi geel. Dit geel schittert, in poeder, in zijne verfdoos, naast teeder blauw en vurig rood; hij zelf bereidt zijn drukinkt, die ruikt naar een oud en zorgzaam werkhuis; dan inkt hij zijne houtsneden in en drukt ze af, op een allerprimitiefste pers, die hij in de ballingschap gemaakt heeft. De bruine wolf - dit bruin werd verkregen door over elkaar | |
[pagina 16]
| |
drukken van geel en rood - klopt aan de deur, nabij den molen; de gevel schittert in het zonnelicht. Het volgende prentje is curieus: men ziet er enkel de bedgordijnen, versierd met groote bladeren; daartusschen verschijnt het bleeke en gerimpelde gelaat der Grootmoeder. Vervolgens verschijnt de wolf, die de muts opzet der oude, die hij heeft opgeslokt. Roodkapje komt aan, en ontkleedt zich om bij Grootmoeder in het bed te gaan liggen; verbazing van het kind als zij er den wolf ziet liggen; zij wist niet, dat het oudje er in bed zóó leelijk uitzag. Het laatste plaatje zou alléen reeds doen begrijpen in welke rein poëtische atmosfeer het geheel werd opgevat. Het is het huisje der grootmoeder, te midden der eenzame velden; het is door een muurtje omringd; de deur werd door den wolf niet gesloten na de slachting. Het is expressief, als een oud, weemoedig liedje. Met moeite heb ik mij bij de vermelding der prentjes beperkt. Zoo ik ze uitvoeriger besproken had, ware ik de mij in dit tijdschrift gestelde grenzen te buiten gegaan. Het kwam er vooral op aan, de waarde van Tijtgat's prenten te doen uitschijnen, hun buitengewone zuiverheid en de natuurlijke soberheid van zijne techniek, - om de plaats te bepalen, die hij onder de plaatsnijders inneemt, en ten slotte viel er op te wijzen, wat hij tijdens zijn verblijf te Londen heeft uitgevoerd en geleerd. Hij behoort tot het eeuwenoude geslacht der prentsnijders. Wat onderscheidt zijn werk van de ‘Mannekensbladen’ die wij in onze jeugd gekend hebben? Die oude ‘beeldekens’ bewaarden te nauwer nood een herinnering aan de modellen, waarvan ze de kopie waren. Tien, twintig maal werden zij door veelal weinig begeesterde ambachtslieden gekopieerd. Het oorspronkelijke model dezer mannekensbladen was waarschijnlijk even zuiver en even onschuldig als Tijtgat's prenten. Maar misschien leefde er minder poëzie in en minder naïeve oorspronkelijkheid. J. de BOSSCHERE. |
|