Onze Kunst. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel XXX] | |
De tentoonstelling in het Musée des Beaux-Arts de la Ville de ParisTweede artikelGa naar voetnoot(1)Sedert ik, verleden jaar, de Tentoonstelling der kunstwerken uit de Yzerstreek besprak, werd ze aanmerkelijk uitgebreid en vermeerderd. De nieuwe inzendingen komen voornamelijk uit Veurne en Poperinghe. Na het opbergen der gemakkelijkst te verplaatsen voorwerpen, heeft men ook alles, wat maar met mogelijkheid vervoerd kon worden, als houten betimmeringen uit kerken en gebouwen, gered voor de beschieting, waaraan het laatste hoekje van het vrije België voortdurend is blootgesteld. Ongelukkig werden het meerendeel der in mijn vorig artikel vermelde verliezen onherroepelijk bevestigd. Onder de puinen der St. Maartens-kerk te Ieperen kwamen slechts de armzalige overblijfsels van Taillebert's koorgestoelte voor den dag, waarvan men, zoo goed en zoo kwaad als het gaan wilde, een fragment heeft getracht te herstellen. Het schijnt dat Nieuwpoort nog enkele kunstwerken bezit, die voor een totalen ondergang gered zouden kunnen worden: maar het Fransche leger houdt de plaats bezet en staat het vervoer niet toe. De Belgische afdeeling van het ‘Petit Palais’, welke zal geopend blijven zoo lang de oorlog duurt, omvat thans vijf zalen. De grootste is gevuld met de laatste inzendingen, en geeft in haar geheel een vrij volledig beeld van het kerk-ameublement uit den barok- en rococo-tijd. Men vindt er vooral talrijke voorbeelden van die druk versierde wandbetimmeringen, zoo keurig bewerkt door de knappe beeldsnijders, waarvan men het werk alom in België aantreft. Men treedt binnen door de | |
[pagina 2]
| |
twee deuren van de eerezaal van het stadhuis te Veurne, welke van 1623 dagteekenen. Tusschen beide deuren in staat de amusante trap van den preekstoel uit de St. Bertijns-kerk te Poperinghe, met de fantazievolle leuning, waar putti dartelen, te paard zitten op dolfijntjes of op monsters met een leeuwenlijf, dat in een volutenversiering uitloopt - of spelen met een rozenkrans of door een verrekijker turen. Uit dezelfde kerk komt een dier zware biechtstoelen, van een in België veelvuldig voorkomend type, geflankeerd door kolommen en versierd met standbeelden van heiligen en engelen in gemaakte houding. Men ziet er een Magdalena in puntig keurslijf, laag gedecolleteerd, een schedel in de hand, zich wringen met een theatrale uiting van smart. Een groote ruimte in het midden van de zaal wordt omsloten door het koorhek van de O.L.V. Kerk van hetzelfde Poperinghe, dat zoo verloren ligt in een hoekje van West-Vlaanderen, buiten den weg der toeristen. Dit houten hek draagt het jaartal 1752 en is, in opzicht van technische vaardigheid, een hoogst verdienstelijk werk: de zijkanten zijn als kantwerk in hout, waar, tusschen lenige ranken, fantastische kruipdieren slingeren; alles is uitvoerig en doorzichtig bewerkt. De zucht naar ingewikkelde en verfijnde vormen is sterker dan het gevoel voor decoratieve schoonheid. Maar niets kenschetst het tijdperk beter dan het luchtige en wufte uitzicht van die meubileering, die meer aan een boudoir dan aan een kerk doet denken. In het looverwerk der balustrade tuimelen naakte putti. Daarnaast, op een wit- en gouden processie-baldakijn uit de St. Bertijns-kerk, ziet men aanstellerige en drukke heiligenfiguren; aan de vier hoeken schijnen ze halsbrekende kunsten uit te voeren, terwijl poezele engeltjes rond hen stoeien; de stangen, het dak, alles zweeft, zwenkt, golft, loopt uit in voluten, lost zich op in veelvuldige bochten. Deze werken in Louis XV-stijl zijn geheel Fransch van inspiratie. Daar tegenover schijnt het koorgestoelte der St. Walburgis-kerk te Veurne (1629) bijna klassiek in zijne soberheid. Achterin, onder de tribune der kapel van de kanselarije van Veurne, ziet men zes albasten beeldjes (er waren er tien), welke het hek der kapel van den Deken, in den linker zijbeuk der St. Maartens-kerk te Ieperen versierden (begin der XVIIde eeuw). Andere werken in hout, de beelden van den preekstoel der St. Bertijns-kerk te Poperinghe, de St. Jan van den preekstoel der St. Walburgis-kerk te Veurne (1727), een schoone lezenaar der zelfde kerk (XVIIIde eeuw) volledigen dit geheel, waarmede enkele dier enorme schilderijen harmonieeren, waar de navolgers van Rubens en Jordaens | |
[pagina 3]
| |
met min of meer kunde de motieven dezer meesters en de decoratieve mimiek hunner personages herhalen. Trap van den preekstoel der St. Bertijns-kerk. Poperinghe.
(Photo. E. Devismes, Parijs) Wanneer wij de twee eerste zijzaaltjes binnentreden, klimmen wij in de tijdsorde op: hier heerscht meer eenvoud en soberheid in het algemeene uiterlijk der werken; de meubels staan vaster op hun pooten, de versiering is meer bescheiden, de figuren der schilderijen zijn niet zoo druk. De XVIde eeuw overheerscht: het is de Renaissance, maar zóó als ze zich in den aanvang in het Noorden openbaarde, en zich aan den geest der plaatselijke, traditioneele kunst aanpaste. Men volgt de worsteling tusschen deze traditioneele elementen en de nieuwe vormen: ik heb er op gewezen in mijn vorige studie hij het bespreken der triptiek uit van Orley's school, welke thans in volle licht midden op een der zaalwanden schittert. Bij de schilderijen welke ik daar vermeldde, werden nog eenige ondergeschikte werken van Romanisten gevoegd, nl. een Kruisafdoening van 1562, uit de St. Pieters-kerk te Ieperen, en late kopieën van XVde-eeuwsche werken, die veel langer | |
[pagina 4]
| |
dan men gewoonlijk aanneemt in de mode bleven, zoo niet als kunstwerken, dan toch als godsdienstige tafereelen. Een kabinet bevat de resten van het Museum Merghelynck te Ieperen, en brengt ons in de atmosfeer van de 2de helft der XVIIIde eeuw. De laatste zaal bevat een zeer belangwekkende verzameling fotografieën van plaatsen uit de Yserstreek, meestal tijdens den oorlog genomen. Het grootste gedeelte is gewijd aan Ieperen, en niets is aangrijpender en smartelijker, dan de opvolgentlijke phasen der verwoesting te volgen van deze stad, die na den oorlog nog maar een puinhoop zal zijn. Naast de fotografieën, welke ons het vreedzame en grootsche visioen der Iepersche Groote Markt voor oogen brengen, zooals wij die gekend hebben, en waar het kalme, provinciale leven onze fantazie volle vrijheid liet, om de heerlijkheden van het verleden op te roepen voor een der schoonste monumenten der gemeentelijke macht - vinden we de levende getuigenis der tragische dagen, toen de Duitsche granaten op de stad hagelden en de meest verheven bouwwerken vernielden. Den 21sten November 1914 viel de eerste bom op het Nieuwerk: heel de geveltop, die den gevel der Halle voortzet, is ingestort en ontbloot het inwendige der zalen; den 22sten is de fatale dag van den grooten brand: heel het enorme dak der Halle staat in lichte laaie; de stellingen, welke het belfort omringden, branden en storten naar beneden. Het belfort zelf is door de obussen opengescheurd, het zakt stuk voor stuk ineen; de hoektorentjes vallen het eene na het andere in; de bressen vergrooten; de gevel der Halle wordt aangetast; geheele vensters worden uitgeslagen. Ziehier de opname door den fotograaf Antony na het groote bombardement uitgevoerd. De enorme zaal welke heel de bovenverdieping der Halle uitmaakte, is geheel zonder dak, en van de wandbeschilderingen blijven nog slechts eenige onregelmatige vlekken over, die langzaam afbrokkelen. Het Nieuwerk bestaat niet meer. Het Museum, waarvan, op den dag van den grooten brand, de inhoud door een bres op straat werd geslingerd, is nu geheel ingevallen, en op 2 December blijft er slechts een puinhoop van over. De oude kathedraal van St. Martinus werd niet minder zwaar geteisterd: het dak brandde af, de welfsels werden ingedrukt, kolommen vielen dwars over het choor, en de ontwrichte schachten ploften neer op het koorgestoelte van Taillebert; bergen puin overdekken de plaveien der beuken. En het bombardement gaat voort bij tusschenpoozen, maar steeds weer herhaald. Men spreekt er ten slotte niet meer over, andere gruwelen en andere ruïnen hebben de openbare aandacht elders heen | |
[pagina 5]
| |
geleid. Maar het vernielingswerk gaat geregeld zijn gang. De laatste opnamen, als die van Dhuicque, uitgevoerd voor de Belgische regeering, zijn verschrikkelijk, en geven ons het beeld eener stad waar een dier ontzettende cataclysmen is losgebroken, die men weleer beschouwde als een uiting van den toorn der goden. Van den St. Martinus-toren staat nog slechts een stuk muur overeind, eenzaam, zonder steunsel; van de kerk, eenige pijlers, die niets meer dragen, gebroken bogen, muurfragmenten waartegen het gruis zich in schuine hoopen opstapelt. Biechtstoel uit de St. Bertijns-kerk, Poperinghe.
(Photo E. Devismes, Parijs) Een amateur-fotografie, op het einde van 1915 genomen, vertoont ons de silhouette der Halle na een jaar beschieting: de stompel van het gehavende belfort, doorzichtig geworden, beheerscht de vierkante | |
[pagina 6]
| |
massa van het vernielde gebouw, waarvan heel de rechtervleugel ingestort is. Ieperen sterft: het zal nog enkel in onze herinnering voortleven en weldra alleen nog in de verbeelding der menschen, die zullen droomen van een door den tijd verbleekte afbeelding, zooals wij droomen vóór de heerlijkheid van verdwenen steden. Men heeft er over gesproken om Ieperen herop te bouwen zooals het geweest is: het denkbeeld is onzinnig en overigens niet te verwezenlijken. Een stad als deze heeft een ziel: die valt niet te hermaken. Hare monumenten zijn de vrucht van de gezamentlijke inspanning van een tijdperk, van een gemeenschap; zij zijn de uitdrukking van haar genie. Men zou ze min of meer kunstig kunnen nabootsen, men kan ze niet herscheppen; zij zouden er uit zien als schooljongenswerk, als een voorgeschreven thema, zonder inspiratie uitgevoerd. Laat deze ruïnes blijven wat ze zijn, en laat ze de menschen van morgen leeren, wat een vooruitgang waard is, die niet méér is dan de volmaking van de techniek. Niet alleen is Ieperen vernield, maar ook het haar omringende landschap, dat de stad in een zoo wonderschoon kader omspande. Detachementen ruiterij hebben er gelegen, de paarden hebben de schors afgeknabbeld van de groote, heerlijke boomen en het werk voltooid der kartetsen, die de takken tot splinters sloegen. Langs den Yzer heeft de overstrooming den bodem met brak water bedekt en onvruchtbaar gemaakt. Stompels van honderdmaal getroffen torens, platgeschoten, tot poeder geblazen dorpen, dat is al wat er nog overschiet. Voor Nieuwpoort ontbreken fotografieën uit den laatsten tijd; maar degene die we sedert maanden kennen toonen reeds, in wat deerniswaardigen staat zich de gebouwen bevinden, die de bekoring uitmaakten van dit oude, rustige, in het groen verscholen stadje. Veurne bestaat gelukkig nog, en de heerlijke Groote Markt is nagenoeg ongeschonden gebleven, - voor hoe lang nog?
Jac. MESNIL. | |
[pagina 7]
| |
(Photo E. Devismes, Parijs)
Koorhek der O.L.V. Kerk te Poperinghe. - Rechts: Koorbanken der St. Walburg's Kerk te Veurne. - Achterin: Zangertribune der Kapel van de Kanselarije van Veurne. |
|