| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Tentoonstelling van oorlogs prentkunst. Stedelijk Museum.
Me dunkt, dat men met deze tentoonstelling had behooren te wachten tot ná den oorlog. In 't bijzonder, omdat zij bestemd is in de eerste plaats voor de leden van Kunst aan 't Volk. Dit oordeel steunt op zuiver aesthetische gronden. Juist in de Caricatuur heeft de gewaagde vermenging plaats van kunstschoonheid en belang, welke het aesthetische oordeel in gevaar brengt, dat immers zijn psychologischen grond vindt in een... belangeloos welbehagen. Hier schijnt het juist andersom te zijn, doch ook hier bedriegt de schijn. Want niet de hevigheid van den hartstocht, aangewakkerd door de driften van ontelbare gelijkgestemden, is het criterium der kunstwaarde; maar de ideëele beteekenis van gevoelsinhoud in een haar adaequaten vorm van verbeelding. En dan blijkt alle belang bijkomstig. Het aesthetisch welbehagen in een teekeningvan Forain of Steinlen, van Gulbranson of Heine, gaat bóven de verschrikkingen van den oorlog uit en reikt in de ideëele spheer, in een geestelijk verhoogde stemming.
De retrospectieve tentoonstelling van oude oorlogsprentkunst, hier mede aanwezig, is in deze zoo leerrijk: de hartstocht om het tijdelijke belang is gebluscht en men waardeert slechts het hoogstaande der caricatureele kunstschoonheid b.v. van een Daumier en Rethel. Waar men van belangen mocht willen gewagen, bedenke men, dat deze zijn opgeheven in het algemeen-menschelijke. Dat is het verheven adelsmerk der kunst: de lagere particuliere driften beneden zich latend, verheft zij zich en verwijlt zij in de hoogere stemmingen van het algemeen-menschelijke. Hoe weinig is van het verleden der caricatuur overgebleven, wat ons nog bevredigt? Nu is 't évenwel opmerkelijk, dat juist de Caricatuur een kunstsoort is, die over 't algemeen zeer is vooruitgegaan, wellicht in onzen verwarden tijd een hoogtepunt bereikt. Wij kunnen hier niet verder ingaan op het aesthetische wezen der Caricatuur, waar wij haar verschijnselen overzichtelijk hebben te memoreeren.
Niet alles wat tot de oorlogs prentkunst behoort is caricatuur. Zuiver tragische elementen overheerschen soms geheel. Vaak is de goddelijke of demonische ‘eironeia’ verre te zoeken. Hier is de ironie ijzig koud, daar weer schroeit en zengt zij alle gevoel van menschelijkheid. Hier is zij klein en enghartig en daalt zij tot het laag comische, ginds breidt zij zich wijd uit en stijgt zij tot den hoogsten humor.
Forain is steeds de gevoelige teekenaar van het tot fijnen humor opgebeurd tragische, gelijk Steinlen de volkshumor door het tragische heen romantisch schildert. Vol gevoel is de Fransche caricatuur, vaak zelfs bedenkelijk overgevoelig, doch in Willette, Ibels, Marcel Block heeft zij telkens iets ontroerends.
Wat is daar naast de Amerikaansche en Engelsche caricatuur kil, als een intellectueel spel, een comisch vermaak, van zelfgenoegzame opmerkers. Anders zoo rijk aan knappe
| |
| |
teekenaars, schijnt het of Engeland in de caricatuur van heden arm aan gevoel en geest is. Slechts Brangwyn's groote prenten brengen een eenigszins romantischen gloed. Naast de schitterende Fransche teekeningen is de aesthetische teleurstelling niet goed te verkroppen. De Amerikaan Miror mag ik intusschen niet vergeten te vermelden.
Evenwel kan het aesthetische gevoel weer hoogtij vieren ten aanzien van een Gulbranson. Wat een felle werkelijkheidszin, doch tevens wat macht van verbeelding! Sterk, hooghartig, hevig emotioneel, maar krachtig beheerscht. Daarnevens wordt zelfs Schulz te weekhartig, die anders wat gevoelswaarde betreft met de Franschen overeenstemt, terwijl Thöny's zorgvol teekenwerk weer aan 't Engelsche doet denken. Noemen wij nog Heine, Bruno Paul en Petersen.
Het zal geen uitleg behoeven, dat de Belgische teekenaars schaars vertegenwoordigd zijn. Eervol vermeld mogen worden Van Raemsdonck, in zijn overdadige teekenlust steeds belangwekkend, en Henry de Groux met een tragisch oorlogstafereel. Moncassel is comisch zonder diepte van gevoel.
Even weinig behoeft het betoog dat de Nederlandsche afdeeling vrij volledig is. Hahn is de caricaturist op zijn zuiverst. De ironie is fel en treft onverbiddelijk, de gevoelsinhoud is weloverwogen en het geestelijk gehalte zuiver. Daarnaast wordt Raemaekers onvast en lawaaierig, hoewel hij toch zeer belangwekkend is. Een fijner, edeler, geest is Bauer, die echter te veel romantisch schilder is (ook in zijn etsen) om een echt caricaturist te kunnen zijn. Karakteristieke teekenaars zijn Willy Sluyter en Piet van der Hem. Vermeld mogen nog worden Graus, Jordaan, Ponstijn, Jan Sluyters en Visser.
| |
Frans Langeveld en W.B. Tholen. Larensche kunsthandel.
De schilderijen van Langeveld en de etsen van Tholen behooren als historisch-aesthetische kunstsoort tot den na-bloei der groote Haagsche landschapskunst. Zeer sterk krijgt men deze overtuiging b.v. staande voor het groote landschap Polder (11), zoo nauw verwant is het met de landschapskunst van Jacob Maris, - verwant zeg ik, want deze kunst is oorspronkelijk en zit in 't bloed. Er zijn andere landschappen, even eigen, doch waarbij men onwillekeurig den naam Willem Maris op de lippen krijgt. Het is nu eenmaal zoo: het genie drukt zijn stempel op den tijd en zelfs sterke talenten ondergaan den indruk onuitwischbaar, omdat zij immers van nature, van aanleg, niet anders kunnen dan zich in verwanten geest te openbaren. Tenzij men, met een onnatuurlijken ruk en alle traditie verscheurend, zich aan futurisme te buiten gaat of zich cubistisch geweld aan doet. Om zich dan uit die schipbreuk te redden moet men wel heel sterk zijn, - verreweg de meesten zijn voor de haaien.
Een na-bloei der Haagsche kunst. En daarbij schijnt het, dat de nieuwe en nieuwste kunstrichtingen het geloof aan de traditie en zelfs aan eigen kunst en schoonheid zoo benadeelen, dat niet meer kan worden geschilderd met die gloed en overtuiging, die de grootsche werken der Marissen deed ontstaan. Zoo is ten deele het middelmatige van vele stukken van Langeveld te verklaren. Evenwel, met zijn Winteravonden (9 en 26), Wolkeffect (20) (Willem Maris-achtig), Herfstweide (25), De Molen (Jaap Maris-achtig) en vooral, behalve de reeds vermelde Polder, met de groote schilderij Paarden in de sneeuw, reikt hij ver boven het gemiddelde tot de hoogte, waarop het een genot is de zuiver Hollandsche kunst duurzaam te mogen aanschouwen. In het laatste werk, waarin de paarden van woonwagens (in de verte van winterschemer even zichtbaar) in een drom staan te soezen, is een tragisch gevoel gemengd, dat verlangen doet van dezen schilder meer werk te zien van zulke hooge stemming.
De etsen van Tholen, - wie zijn schilderwerk kent en bewondert, vindt hier dezelfde schoonheid terug, in een rijke verscheidenheid van natuurgevalletjes, te land en te water, nu en dan verlucht door figuurtjes. Een schijntje romantiek verhoogt soms de in den regel gevoelig-naturalistisch geteekende landschapjes.
Een tentoonstelling, die onvermengde kunstvreugde geeft.
D.B.
| |
| |
| |
Den Haag
Hollandsche Kunstenaarskring.
In het voorbericht van den catalogus der tentoonstelling van den Hollandschen Kunstenaarskring in Pulchri Studio staat, dat het streven van deze vereeniging beoogt, aandacht te vragen voor de uitingen van de hedendaagsche Hollandsche schilder- en beeldhouwkunst.
De Kring tracht dit te bereiken door het arrangeeren van tentoonstellingen van werken van zijne leden en van uitgenoodigden. De eerste expositie had in April te Amsterdam plaats, voor de tweede was Den Haag gekozen. Beide gaven een vrij goed beeld van wat er in de schilderswereld omgaat, sinds de Haagsche school is uitgebloeid en Vincent van Gogh stierf.
Op de Haagsche tentoonstelling waren wel zoo wat alle richtingen vertegenwoordigd. Te beginnen met Isaac Israëls, als vertegenwoordiger van het impressionisme, dat in het naturalisme der Barbizon school zijn ontstaan vond.
Hem verwant zijn: Maks in het grove, decoratieve, wat in zijn ‘Wandeling’ tot een krachtige uiting komt; Pollones, minder verfijnd dan Israëls, die in zijn ‘Jordaan’ van een verlangen naar forschheid, van een groot zien der figuren blijk geeft.
Een impressionist, die naar het expressionisme neigt, is Van der Hem. Hij verbluft in zijn stiergevechten door den durf en het gemak waarmee hij zulk een moeilijk onderwerp entameert. Het is of er voor dezen teekenaar geen moeilijkheden van vorm en actie bestaan, zoo gemakkelijk en vlot loopen de figuren hem uit de hand. Ook hier is weder dat groote gevaar, hetwelk alle virtuosen niet kunnen ontloopen, van te veel aan de oppervlakte te blijven, door gemis aan innerlijkheid, aan verdieping.
Bij zijn vrouwenbeeltenis is dat niet het geval. Hier is de psyche van deze onbewogen, koude, onmeedogenlooze natuur gepeild en voelbaar gemaakt in een vast omlijnd, strak geteekend portret, waar niets te veel en niets te weinig werd gegeven.
Onder de luministen vinden we er van diverse pluimage.
Heel zuiver wetenschappelijk divisionistisch als Seurat is er niemand. Hart Nibbrig is de meest zuivere in de leer in zijn landschappen uit Zeeland en Blaricum, waar echter nog gebroken kleuren werden aangewend. Zeer na staan hem Wolter en van Blaaderen, die meer tot de impressionisten behooren. Zij pointilleeren weinig, slechts om trilling te geven en doen dit, niet volgens een formule, maar waar dit in hun kraam te pas komt. Zij trachten evenals Breitenstein zoo sterk mogelijk de illusie van de buiten-atmospheer te geven. Een, die wel eens zuiver wetenschappelijk pointilleerde, Toorop, is hier aanwezig met een mystisch, symbolisch werk, ‘de Goddelijke liefdegang’ en een fijn lineair portret, terwijl zijn eigen beeltenis een zoeken naar vereenvoudiging in de plastiek openbaart.
Ditzelfde tracht ook Gestel te doen op cubistische wijze in het portret van Rensburg, hetwelk een zekere futuristische beweeglijkheid bezit, evenals de beeltenis van een jong meisje met een achtergrond van bloemen. Zuiver decoratief doen zijn landschappen uit Mallorca aan en zijn bloemenarrangementen met hun caleidoscopische, vlinderige kleursegmenten, waarvan een zekere grootheid uitgaat, die wel een zeer eigen karakter bezit. Futuristisch is ook Sluyters in zijn sensaties van landschappen uit Staphorst, die door de fijne kleurscala's van een uiterste gevoeligheid blijk geven.
Mevrouw Fernhout - Toorop zond decoratieve werken. Wiegman's landschappen zijn naar den smaak van Matisse, die de natuur weergeven wil met het hart van een kind, onbevangen, niet beïnvloed. Van Colnot en Schwartz valt nog niet veel te zeggen. Zijl was niet naar waarde vertegenwoordigd met zijn ploegende ossen.
| |
Camille Lambert en René Bosiers
In het Noordeinde hebben de Heeren De Graef en Kennes, die dezen zomer onder het Palace Hôtel zoovele exposities hebben gehouden van Belgische kunst, den Kunstkring Hollando- | |
| |
Beige opgericht. Met steun van de Belgische regeering is het hun gelukt een gelegenheid te openen, waar de, door den oorlog tot armoede gebrachte, Vlaamsche en Waalsche kunstenaars hunne werken kunnen verkoopen. Dat ook Hollandsche artisten niet zullen worden vergeten doet de naam vermoeden. In een reeks vertrekken, die er keurig ingericht uitzien, zijn voor de opening van deze zaak de werken opgehangen van twee Belgische kunstenaars, van Camille Lambert en René Bosiers.
De eerste is Waal. Hij werd te Arlon geboren en studeerde eerst voor de muziek, later aan de academies van Luik en van Antwerpen. De tweede is Vlaming, een geboren Antwerpenaar, die eveneens in de Scheldestad zijne opleiding genoot, en wel in denzelfden tijd als Lambert. Het zijn studiemakkers. Dat is echter het eenige, wat zij gemeen hebben, want hunne werken vertoonen wel het sterkste contrast, dat men zich denken kan.
Lambert is de rasschilder, die de schitterende buitenkant der dingen bemint, die, als een virtuoos, van het heerlijke der natuur in zijn doeken kondschap doet. Het is de zee, welke hem het meeste aantrekt, niet den oceaan met zijn zeilschepen en mailbooten, maar het strand, en wel dat van Ostende. Het mondaine gedoe van de badplaats: het wandelen op den pier, het zitten in de café's, het baden het meest, hebben hem de onderwerpen geleverd voor zijne schilderijen.
In vroolijke, prettige doeken geeft hij het deinen van de golven en de schuimende branding weer, waarin zich de baders en baadsters bewegen in de fleurige tricots, met hun lenige, slanke lijven, waarop de zon duizenden van reflexen toovert. Het is hem te doen om het spel van licht en schaduw, om de bewegingen van het lichaam buiten weer te geven, zonder eenige obscène bijgedachte, zoo natuurlijk mogelijk.
Soms worden zijne doeken wel eens te mooi, te fraai, komt er een te veel aan kleurigheid, waardoor een banale prent ontstaat. Maar in het algemeen weet hij dezen klip te ontzeilen, en ons de emotie te schenken van het heerlijke strandleven op een zomerschen dag, met blauwe lucht en lichtende wolken.
Bosiers is een geheel andere natuur. Hij is een droomer, die de achterbuurten van Antwerpen kent, de stille pleintjes bezoekt, wanneer niemand daar is, die zich ingeleefd heeft in de oude slopjes en steegjes, die de verschoten oude muurtjes en daakjes bemint, en heel simpel de charme daarvan weet mee te deelen in gevoelige schilderijtjes, waarin hij met kleine zetjes van zijn stedenschoon vertelt.
| |
Steuntentoonstellingen.
De Haagsche Kunstkring en Pulchri Studio wedijveren in het houden van steuntentoonstellingen. Nauwelijks is de eene gesloten of de volgende opent reeds weder.
In den Haagschen Kunstkring zijn het telkens twee leden, die door een grootere inzending een hoofdgroep vormen, in Pulchri doet dit slechts een kunstenaar. Frans Slager en W.J. Dingemans toonen in den Kunstkring hun laatste prestaties, de eerste door fijntonige kathedraalfragmenten bij sneeuw, de tweede door wat hij in Rotterdam op de kaden voor pitoresks ontmoette. Behalve deze vlot getoetste studies zond hij een enkel schilderij, boeren aan het opladen van een hooiwagen en enkele etsen uit vroeger tijd. De algemeene indruk is, dat deze kunstenaar zich gemakkelijker, petillanter weet te uiten dan vroeger, dat zijn kleur weliger is geworden.
In Pulchri zijn het vooral De Rouville en Schäfer, die bijzonder voor den dag komen. De eerste vormt de hoofdgroep met een massa schetsen en aanzetjes, waarin de zoekende geest tot uiting kwam, en waar het directe van den impuls de aandacht weet te boeien.
Romanticus is Schäfer in zijn dansende meisjes. Uit dit werk blijkt dat een eigen opvatting zich langzamerhand bij dezen kunstenaar heeft gevormd. Moulijn is als gewoonlijk zwak van uitdrukking, doch origineel van opvatting. Mension is breeder geworden in zijn dieren, Roelofs wat oppervlakkig, maar goed van karakter in zijn bloemen, terwijl Mej. Robert Janssen nog steeds blijk geeft den invloed van Luyten niet geheel ontgroeid te zijn.
| |
| |
| |
Eeretentoonstelling H.W. Mesdag.
Als er van een schilder tentoonstellingen zijn gehouden, dan is het van Mesdag.
Bij alle mogelijke gelegenheden, was hij 70 jaar oud geworden of zooveel jaar getrouwd, werd er een eeretentoonstelling van zijne werken gehouden, waarop, noodzakelijkerwijs, steeds ongeveer dezelfde werken te zien waren. Er kan van dezen kunstenaar dan ook niet worden getuigd, dat hij onbekend bleef, dat hij zijn licht onder de korenmaat liet schijnen, integendeel zijn werk werd ons eerder opgedrongen, hing steeds op de beste plaatsen en maakte ons daardoor ongevoelig er voor. Toujours perdrix, etc.
Vandaar dat zoo langzamerhand een zekere onverschilligheid was ontstaan voor het werk van Mesdag. Men enthousiasmeerde zich er niet meer voor, liep het voorbij.
Zoo kan door te veel exposeeren, juist het tegenovergestelde worden bereikt, wat bedoeld wordt. Het gaat met schilderijen al net als met de natuur. Zijt gij lang buiten geweest, dan gaan de bekoorlijkheden van het landschap u in 't laatst voorbij en wordt ge ongevoelig voor al het schoons dat het buitenleven biedt.
Eerst een tijd in een stad doorgebracht opent u weder de oogen. Zoo ging het ons ook bij het zien van het werk van Mesdag.
Doordat deze in de laatste jaren door een zielsziekte niet meer in staat was aan het openbare leven deel te nemen, zag men zijne werken minder.
Nu worden we in eens geplaatst voor een gansche zaal vol van zijn zeeën, in verschillende perioden vervaardigd, en krijgen we den indruk, dat Mesdag toch een, in de laatste jaren, onderschatte persoonlijkheid was, die de zee in al haar majesteit, in al haar grootsche oneindigheid, in haar verschrikkelijke kracht liefhad en uit te beelden vermocht. Zijn sympathieën gingen naar de Barbizonners, hij voelde zich aan hen coloristisch verwant, maar een slaafsch volger van hun school werd hij niet.
Zijn krachtige persoonlijkheid verzette zich daartegen, en wist een eigen weg te vinden, waarvan hij nooit afweek. Aan de zee had hij zijn hart verpand. Zijn geheele leven is hij haar trouw gebleven, heeft op breede, stoere wijze, onvermoeid en onverzettelijk, steeds haar lof verkondigd, haar gemaakt tot iets van zich zelf, tot de zee van Mesdag.
| |
Collectie Leuring.
De collectie Leuring in Pulchri Studio tentoongesteld, draagt een apart karakter. Ontstaan in de laatste vijf en twintig jaar is er niets onder te vinden van datgene, wat de roem der Haagsche school uitmaakte. Het is alsof deze voor den kunstzinnigen dokter niet bestond.
Van hen, die zich tegen deze school verzetten en naar nieuwe wegen zochten, van de meer intellectueelen, zijn hier werken te vinden.
Thorn Prikker en Toorop domineeren. De eerste vormt met landschapschilderijen en symbolische voorstellingen een heele groep. Dat het neo-impressionisme niet ongemerkt aan hem voorbij is gegaan, blijkt uit de manier, waarop hij zijn verschillende landschappen voordraagt. Met primaire kleuren en op een half stippel-, half streep-manier tracht hij het trillen van het licht weer te geven.
De Rose † Croix van Sar Péledan gaf steun aan een hang naar het mysticisme: de vage, symbolische aanduidingen ontstonden, waarin het meest essentieele van zijn talent, het decoratieve element sterk op den voorgrond komt.
Dit decoratieve, later zou hij dit in zijn bekende glasramen uit Hagen ontplooien, zit in al zijn werken; in de roode koolvelden niet het minst, waar de vorm en de kleur tot bloemige kleur-arrangementen aanleiding gaven. Van Toorop bezit Dr. Leuring het bekende intérieur met den rooden achtergrond waar de vroeg-Renaissance hem tot een graciele lineaire compositie inspireerde, vol teedere aandoeningen.
Behalve dit werk zijn er nog vele luchtige krabbels van dezen kunstenaar, fijne etsjes en potloodteekeningen, invallende gedachten, even aan het papier toevertrouwd.
Voor de rest bestaat deze collectie uit werken van De Groux, vluchtende menschenkudden, waaraan de werken van Gestel doen denken,
| |
| |
van den decadenten, maar psychologisch toch zoo scherpen Lautrec, van Vincent van Gogh, een intérieur, van Redon, Rivière, van Steinlen katten en hanen, en van Haverman, terwijl onder de jongeren, Dupont, Vaes, Baseleer, Senf en Derksen van Angeren naar waarde zijn vertegenwoordigd. Jongkind en Meunier vormen de brug tot een vorige generatie.
G.D. GRATAMA.
| |
Haarlem
Kunsthandel De Bois.
In dezen Haarlemschen Kunsthandel is voortdurend zwart-en-wit kunst te zien. Thans is er een zaaltje gevuld met het in Holland weinig bekende werk van Käthe Kollwitz. Het heeft tot onderwerp proletarische nood en in 't algemeen het leven van arme menschen. Voor werk ontsproten aan Duitschen geest is dit van Käthe Kollwitz heel goed. Doorgaans is de kunst van Duitschers te onderkennen aan een afwezigheid van luchtig gemak, aan alle geniale lichtzinnigheid. En zelfs in dit zeer verdienstelijke etswerk is er een nadrukkelijkheid, die op 't randje is van te schaden. Wanneer men een teekenaar als Forain in zijn aandoenlijken eenvoud zich denkt naast deze Duitsche, springt vanzelf het verschil tusschen de twee in 't oog. Käthe Kollwitz heeft met bepaalde opzettelijkheid noodtoestanden bloot gelegd. Een dood of stervend kind met de kenteekenen van rachitis, keert telkens terug in de verschillende voorstellingen, welke als het ware verbonden zijn door de eenvormigheid der misère. Een troostelooze versuffing bevangt de lijders in Käthe Kollwitz' etsen: er is geen licht, geen zon, geen genade - slechts deze van den dood.
Er is een propagandistische kant aan deze kunst en dit is er het: te veel in, dat altijd schaadt. Al deze menschen lijken op zelfmoord te broeden. In plaats daarvan brengen zij, getuige deze platen, veel kinderen voort.
Dit wat den inhoud betreft; de uitvoering treft meermalen door een fluweelen tonaliteit.
ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS.
| |
Rotterdam
Kunstkring.
Van Jan Sluiters heeft men de zeer groote zaal van den Kring met kunstwerken kunnen vol hangen. En zelfs is er alweer veel nieuwe arbeid van den allerlaatsten tijd bij. Nog wel zijn hier enkele van Sluiters' kinderportretten doch verscheidene dier uitnemende proeven van talent worden hier noode gemist. Een aanwinst is een modern damesportret en een studie naar het levensgroote portret van rechtop staande vrouw. Beide damesportretten van Sluiters zijn met de beide kinderportretten tot het beste te rekenen van wat de schilder voortbracht. Het aanbrengen der kleur is hierin geheel beheerscht door des schilders wil tot suggestie. Doch suggestie, die geleid wordt door het besef van allerlei algemeen erkends ten opzichte van lijn en kleur. Het futurisme en cubisme gaan hierbuiten. Vandaar dat uitingen van deze kunstsoort alleen door de scheppers ervan worden verstaan (of niet verstaan).
Jan Sluiters heeft bij al zijn knappe kunstproeven ook de mode van het futurisme willen bijhouden. En daarvan geeft hij eenige verwarrende stalen, die de tentoonstelling als totaal-indruk door hun onbeduidendheid echter niet hinderen Want zelfs boeien door hun buitensporigheid, doen zij niet.
| |
Kunsthandel De Protector
Dankmeyer, de onverbeterlijke, blijft zijn onstuimige landschappen, n'en déplaise jarenlange waarschuwingen der kritiek, maar steeds getrouw. Blijkbaar kan deze vogel niet anders zingen dan hij nu eenmaal doet en hebben wij, zijn hoorders, slechts dankbaar te zijn voor die niet vele momenten, waarop hij zijn stem wat stiller inzet, wat zuiverder en meer innerlijk bewogen. Zoo heeft hij van de grauwe rivier verteld, die langs het historisch oude Vianen loopt en van enkele stille hoekjes in ons land is de poëzie tot hem doorgedrongen. Het is dan, of de schoonheid van het land
| |
| |
hem heeft overrompeld, daar de schilder zijn vrijmoedige hartstochtelijkheid vergat en slechts zijn wezen voor de schoonheid van dit land opende. In enkele doeken dus is Dankmeyer werkelijk groot door een innerlijk waarnemen. Waar hij in onbesuisden overmoed grove, niet geestelijke, noch coloristische schilderijen maakt is hij wel waarlijk onbelangrijk.
ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS.
| |
Kunsthandel Oldenzeel.
Lijdt Bernard Canter aan grootheidswaanzin of wil hij een loopje nemen met het publiek? Deze tentoonstelling is niet anders te beschouwen dan als uiting van zelfverblinding of handige truc. Een voorbeeld. - In een erbarmelijk slecht geteekend vaasje staat een bloem. Het onnoozele krijtteekeningetje vermeent althans een bloem voor te stellen. Dit teekeningetje heet: de erftante. Meen niet, dat hier gegeven werd een kostelijk vaasje, waarin wel bewaard, een kostelijk geachte bloem leeft. Welneen, hetzelfde vaasje keert telkens weer met een soortgelijk krabbeltje terug. Dan lezen we beurtelings, dat het de kuischheid is of de zinnelijkheid enzoovoort. De erftante en de hetaere verschillen niet noemenswaard. Doch wat maalt hierom Canter. Hij schijnt te willen sollen met ons en met de kunst. Hij doet dit echter te tastbaar en zonder geest. En daarmede is ook zelfs deze verdienste aan dit werk ontzegd. Hoeveel hooger toch, denkt men wel eens, staat de werkman, die zijn eerlijke arbeidsuren besteedt met den handenarbeid om deze lijsten met werken erin te versjouwen en te verhangen, dan de kunstenaar, die zulk schilderwerk produceert.
W.J.
| |
Boeken & tijdschriften
Wandelingen met Rembrandt in en om Amsterdam door Frits Lugt Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon, 1915 prijs: fl. 8.
Het is voorzeker geen geringe verdienste, om over een meester als Rembrandt een onderhoudend boek te schrijven, dat overvloeit van nieuwe en onverwachte gegevens. Deze verdienste verwierf zich de Heer Frits Lugt. De zoo vaak besproken, beschreven en gecatalogiseerde teekeningen van den kunstenaar heeft hij nog eens met een frisch oog aangekeken, en, toegerust met een degelijke kennis der Amsterdamsche topografie, heeft hij een groot aantal daarvan weten te localiseeren. Zijne vondsten heeft hij gerangschikt in vier ‘wandelingen’ binnen en buiten de stad, waarbij hij den lezer de plaatsen toont, waar Rembrandt heeft geteekend, en waarbij hij gelegenheid vindt tal van herinneringen uit de geschiedenis van den meester en zijne tijdgenooten op te halen. Hij heeft daarmee degelijk en nuttig werk verricht; zeker wordt onze kijk op Rembrandt en ons inzicht in zijne kunst niet gewijzigd, omdat we weten dat déze krabbel ontstaan is aan den Amstel, en géne aan den Diemerdijk; maar wel wordt onze omgang met den meester er vertrouwdijker door en de gedocumenteerde conclusie van het werk: dat Rembrandt de bescheiden motieven zijner teekeningen in zijn naaste omgeving zocht en vond, is niet slechts voor Rembrandt zelf, maar ook voor de esthetiek in het algemeen van gewicht.
Misschien weerstaat de schrijver niet overal genoegzaam aan de verleiding, om maar alle gegevens, citaten en anecdoten die hem ten dienste stonden er bij te halen, al is het verband met zijn onderwerp soms wat ver te zoeken; en om het geheel met literair bijwerk van niet steeds even goeden smaak te overwoekeren; maar deze pekelzonden heeft hij gemeen met meer illustere historici onzer nationale schilderkunst, om maar een van Mander of een Houbraken te noemen.
Een honderdtal uitstekende, deels onuitgegeven reproducties versieren het boek; daaronder een groote afbeelding van een weinig bekenden en hoogst belangrijken plattegrond van Amsterdam, die de auteur in de Universiteits-bibliotheek te Leiden opdolf.
Na enkele maanden was een herdruk van dit verdienstelijke werk noodzakelijk. In dezen tijd, waarin kunstbelangen zoozeer op den achtergrond gedrongen zijn, een alleszins verheugend verschijnsel.
B.
| |
| |
JOHAN BRIEDÉ: Teekening uit: ‘Oude Huizen van Rotterdam’.
| |
Oude huizen van Rotterdam 130 penteekeningen door Johan Briedé met geschiedkundige aanteekeningen van Dr. E. Wiersum, gemeentearchivaris, en een bijschrift van Jac. van Gils, architect uitgegeven met steun van het gemeentebestuur door W.L. & J. Brusse's Uitgevers-maatschappij Rotterdam MCMXV
Het verzamelen der stilaan verdwijnende overblijfsels van oude, architectonische schoonheid, is een piëteitsvol en verdienstelijk werk. Iedere ernstige poging op dit gebied juichen we van harte toe, en in dit opzicht verdient bovengemelde uitgave alle aandacht. Bij het doorloopen der honderddertig penteckeningen van Johan Briedé is men verrast, dat het geamerikaniseerde Rotterdam betrekkelijk nog zooveel eigenaardigs uit vroegere eeuwen bewaard heeft, al werd er daarvan, sedert de teekeningen ontstonden, ook al weer veel neergehaald of ten doode opgeschreven. Het feit dat het bestuur der groote koopmansstad een aantal oude, krottige huisjes, zoo niet het bewaren, dan toch het afbeelden waard acht, heeft in alle geval al iets te beteekenen.
De teekeningen van Johan Briedé brengen een bevredigende oplossing voor het lastige problema, waarvoor een kunstenaar bij dergelijk werk te staan komt. Eigenlijke technischarchitectonische teekeningen, vlak en zonder perspectief uitgevoerd, zijn hiervoor niet geschikt, aangezien deze voor het ongeschoolde publiek onbegrijpelijk zijn; de gebouwen moeten in lijn- en luchtperspectief worden weergegeven; echter moet ook een al te ‘impressionistische’ behandeling vermeden worden, daar sommige architectonisch belangrijke details dan onduidelijk worden of verloren gaan. Er moet dus een compromis gezocht worden tusschen objectieve en subjectieve opvatting, wat den kunstenaar o.i. dan ook meestal gelukt is; zijne teekeningen zijn nauwkeurig, zakelijk, genoegzaam gedetailleerd en vertoonen daarbij een vlotte en prettige techniek. Een enkele maal schijnt ons zijne interpretatie minder gelukkig, als b.v. van de Delftsche poort, waarvan de belangrijke voorzijde in schaduw wegdoezelt, terwijl de minder interessante zijkant ons in volle licht wordt vertoond; zoo doet het ook wat vreemd, dat de gevel van het O.-I. huis op pag. 8 een zeer donkere en op pag. 9 een zeer lichte indruk maakt. Bij zulke interpretatieve vrijheden, die den kunstenaar zeker zijn veroorloofd, hadden we gaarne de wat peuterige uitvoerigheid gemist, die ons b.v. op pag. 22 ongevraagd den inventaris van een modern schrijfbureau detailleert, dat toevallig door een raampje te zien is. - In zijn verlangen om den indruk der illustraties niet door bijvoeging van typografischen tekst te verstoren, heeft de kunstenaar zelf de onderschriften op zijne teekeningen geplaatst, doch is daarin o.i. te ver gegaan, zoodat het soms niet duidelijk is of het opschrift deel uitmaakt van het afgebeelde voorwerp of niet; dit is n.l. met verschillende gevelsteenen het geval, een valsche indruk welke nog versterkt wordt door de zware omlijsting, die teekening en onderschrift dan gelijktijdig omsluit. Deze
enkele opmerkingen nemen overigens niets weg van de verdienste der teekeningen in hun geheel, die we hier gaarne waardeeren.
De Gemeente-archivaris Dr. E. Wiersum geeft een korte inleiding en historische toelichtingen omtrent de afgebeelde gebouwen:
| |
| |
data van aanbesteding, bouw, verbouwing, koop en verkoop en wat dies meer zij; een waarlijk niet geringe bijdrage tot de topografische geschiedenis van Rotterdam, waarin vele kostbare gegevens zijn vastgelegd.
JOHAN BRIEDÉ: Teekening uit: ‘Oude Huizen van Rotterdam.’
Minder goed zijn we te spreken over de beschouwingen van den architect Jac. van Gils, welke onder den titel ‘Oude en nieuwe Bouwkunst’ aan het boek zijn toegevoegd. De ‘nieuwe’ bouwkunst lijkt er hier met de haren bijgesleurd als een voorwendsel tot het opwerpen der stelling, dat de moderne architecten beter doen, met de oude vormen te bestudeeren en toe te passen, dan naar nieuwe te zoeken. Dit ten minste begrijpen wij uit het vrij troebele betoog, waarin de
| |
| |
schrijver moeizaam met woorden en ideeën worstelt. Het commentaar bij de afbeeldingen bevredigt ons evenmin; het komt maar zelden boven algemeenheden uit, en getuigt geenszins van een diepen kijk op de geschiedkundige ontwikkeling der bouwstijlen; teekenend is b.v. op pag. 150 het gebruik van het woord ‘barok’, om rococo-motieven aan te duiden.
Wat we hier ongaarne missen, is een nadere karakteriseering der locale architectuur, die een boek als het voorliggende tot een kunsthistorisch belangrijken arbeid had kunnen maken. Het blijft thans te zeer een prentenboek met wat tekst; ook de rangschikking der stof bevestigt dezen indruk; deze is een geheel willekeurige, d.w.z de afbeeldingen zijn verdeeld in vier ‘wandelingen’ door bepaalde wijken, waardoor alle tijdperken en stijlen dooreengehaspeld worden; juist omdat hier zooveel degelijk materiaal voorhanden is, mag men het betreuren, dat dit niet in historische volgorde werd gerangschikt en besproken door iemand, die de ontwikkeling der bouwkunst te Rotterdam zou toelichten en er inderdaad wat nieuws zou weten over te vertellen.
De uitgevers verdienen allen lof voor de werkelijk keurige en smaakvolle uitgave van het boek, dat een plaats verdient naast de beste voortbrengsels der Nederlandsche boekdrukkunst.
B.
| |
Oud Holland. 33e jrg. Afl. 2.
In deze goed gevulde aflevering publiceert A.W. Weiss man belangwekkende gegevens owtrent Bouw en Inrichting van de Sint Bavokerk te Haarlem. Dr. Otto Hirschmann geeft kantteekeningen op Van Mander's ‘Grondt der Edel vrij schilder const’, en Prof. J.H. Scholte handelt over Een gelijktijdige waardeering van Rembrandt's etsen in het Buitenland (1641). Dr. Bredius geeft twee bijdragen, een over Onbekende Schilders, o.a. Casparus Smits, zich ook genoemd hebbende Theodorus Hart kamp, en een Rembrandlianum, waarin gewezen wordt op den invloed van Jac. de Gheyn op den jongen Rembrandt. Van Dr. J. Wiersum aanteekeningen over Verdwenen Rotterdamsche Schilderijen.
In afl. 3 geeft Dr. O. Hirschmann een aanteekening over twee schilderijen van H. Goltzius; C.J. Gonnet publiceert gegevens over oude schilderijen te Haarlem; Mr. W. Moll toont aan dat de oude schoorsteenmantel op het Raadhuis te Bergen-op-Zoom werd ontworpen en in hoofdzaak uitgevoerd door Rombout Keldermans, met medewerking van een aantal beeldhouwers te Bergen-op-Zoom. J. Caullet bespreekt een onbekend werk van A. Victorijns te Kortrijk. W.J.J.C. Bijleveld geeft bericht over een bezoek aan de schilderijen-verzameling Camberlijn d'Amougies in Belgisch Brabant; ten slotte geeft Jhr. B.W.F. van Riemsdijk documenten van de Loosdrechtsche Porceleinfabriek en J.O. Kronig een nota over een vroegen Rembrandt en een laten Hercules Seghers.
Afl. 4 brengt o.a. nieuwe vondsten van Dr. Bredius over Hobbema en een artikel van Dr. Mr. S. Muller Fz. over den te Amsterdam gevestigden Engelschen ‘baleinwerker’ John Osborn.
|
|