Onze Kunst. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenAmsterdamTentoonstelling Sint Lucas. Stedelijk Museum. (dec. en jan.).Vogels van diverse pluimage. Jong schilderend Holland in dit oude gilde. Geen enkele groote reputatie trekt de aandacht tot zich. Een zoeken en tasten in allerlei richtingen, doch ook een naarstig arbeiden op oude velden en een volgen van veel betreden wegen. Soms een struikelen en weer opstaan, meest een voortstreven in eenmaal gekozen baan. Hier een luk-raak gooien met de schilder-baret naar het meesterschap, daar een angstig of zorgvol ploeteren van leerlingen in de schaduw van groote meesters. Alle richtingen kruisen zich hier en alle tijden, zelfs futuristische, komen er te gader. Wat een verwarring van kunstspraken; als men geen goed Nederlandsch om zich heen hoorde, zou men zich in het Babel der kunst wanen. Alles bij elkaar vormen de ongeveer 700 werken een belangwekkende mengeling. Mej. A.C. van de Berg, Fr. Deutman, S. Garf, Rob. Graaf, H. Heyenbrock, J.L. van Ishoven, W.G.F. Jansen, J.H. Jurres, F. Langeveld, Aug. Le Gras, Fr. Mondriaan, M. Monnickendam, Jan Portenaar, Mej. Coba Ritsema, J.C. Ritsema, A. Roelofs, Mej. C A.v.d. Willigen en J.H. Wijsmuller heb ik in deze kolommen reeds meer vermeld en hun werk bereidt hier geen nieuwe verrassing. Het werk der in 1915 overleden schilders Deutman en Le Gras wordt met passende symboliek herdacht, Deutman was de laatste jaren zoo vooruitgegaan in zijn zonnige Larensche tafereeltjes; er voegde zich bij het natuurlijke (boerenerven, kippen voeren, kinderen met een jonge geit, omschenen door zacht glanzend zonlicht) iets dichterlijks, en ieder had hem nog gaarne lang aan 't werk gezien. Le Gras blijkt zich in latere herinnering meer en meer te hebben verdiept in het poëtische der Oostersche landschappen, welke hij eertijds te veel uit toeristen-oog gezien had, te weinig schilderachtig, en ook hier is dus een gevoelig verlies voor de kunst geleden. Nog niet of zelden vermeld zijn: C. Brandenburg, die van de Magere Brug een karakteristieke ets maakte, A.J. van Driesten, van wiens olieverfstudies Duin (77) mooi van kleur is, N. Eckman, die in studiekoppen van Denkers en in een schets Artissant expressief talent toont, W.A. Grondhout, wiens Slootje met wilgen van een allemans-gevalletje iets eigens gaf, C.H. Hammes met iet of wat romantische landschappen, waarvan de kleur evenwel nog niet beschaafd genoeg is, Fr. Hogerwaard, die slag heeft om zonlicht te schilderen, C.H.L. Kouw, in wien een goed etser kan steken (b.v. Beilmerringvaart (277)), L. Landré (lijst met reproducties naar penteekeningen), J.K. Leurs (witte koe), E. Lucker (vooral Oude Huisjes in Grave, in aquatint), H. Meijer (humoristische teekeningen) (375). W.v. Nieuwenhoven (Uit het Fortleven), J. Sinia (reproducties van zijn Indische teekeningen), C. Thysen (klok optrekken), D. Verheul (studie te Rhenen), Gr. v. Vliet (vlugge zwartkrijtschetsen) en G. Westermann (Romantische teekeningen). | |
[pagina 98]
| |
Rik Wouters. Schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerk in het Prentenkabinet.Met warme belang stelling zal menigeen het werk van dezen uitmuntenden Belgischen kunstenaar, die onder zoo ongunstige omstandigheden leeft, beschouwen. Sedert October 1914 bevindt hij zich - geïnterneerd - in Nederland, langen tijd te Amersfoort. Tot overmaat van ramp werd hij ernstig ziek en moest hij eene operatie ondergaan, zoo meldden de bladen; doch gedurende zijn langzaam herstel begon de kunstenaar weer van lieverlede zijn vleugels uit te slaan. Ieder zal dankbaar zijn dat hem de gelegenheid werd gegund zijn kunstaandrift den vrijen teugel te laten. Geboren 1882 te Mechelen, verkreeg hij, na te Brussel de Academie van Beeldende Kunsten te hebben bezocht en vooral door Van der Stappen te zijn ingewijd in de geheimen der beeldhouwkunst, nog jong, als beeldhouwer en als schilder een zekere vermaardheid: Ik vind nog aangeteekend, dat hij zich in 1906 te Boschvoorde (bij Brussel) vestigde. En nu brengt het Prentenkabinet de verrassing van zijn werk, eene tentoonstelling niet slechts van vroeger maar ook van Amersfoortsch en Amsterdamsch werk van den laatsten tijd. Het spreekt van zelf, dat van zijn vroeger werk - van de sculptuur zien wij photo's - hier niet het belangrijkste te zien is. Eenige vergoeding brengen in 't bijzonder krijt- en waterverf-teekeningen uit den Amsterdamschen tijd. Weer treft, bij alle nauwe verwantschap, het groote onderscheid tusschen de uitbundige levensdrift van den Vlaming naast den meer naar binnen levenden aard en bezonnenheid der Hollanders. Ik denk dan altijd aan het verschil tusschen Rubens en Rembrandt, in onzen tijd b.v. tusschen Claus en Jacob Maris. Aan alles merkt men nog den zich ontplooienden, zich al rijker uitvierenden kunstenaarsgeest, lichtend, kleurrijk, maar fijn gestemd, haast overmoedig, als van iemand die bewust is in 't leven te zegevieren. Opmerkelijk is een vrouwenfiguur, in huiselijk werk of in den buiten, speelsch of ernstig, in typische houdingen. Van het beeldhouwwerk onthouden we ons van een kenschets, voor we er meer van mogen zien. | |
Arti et Amicitiae. Tentoonstelling van schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerk.De tentoonstellingen van Arti hebben iets van een repeteerend cijfer: ze schijnen 't zelfde te blijven en worden toch vergelijkenderwijs van geringer waarde. Arti heeft haar goeden tijd gehad. Jongere kunstgenootschappen slaan breeder de vleugelen uit. Arti heeft voor, dat het gemiddelde harer kunst hooger staat dan b.v. die van St. Lucas, doch dáár weerspiegelt zich het geheele kunstleven in al zijn werkelijkheid en schijn. En keurtentoonstellingen, zooals b.v. de Larensche Kunsthandel in den regel houdt, kan dit oude kunstgenootschap, gebonden als het is door verkeerde reglementen, niet leveren. Het zijn veelal dezelfden, die Arti's eer moeten ophouden. Lizzy Ansingh, Suze Bisschop-Robertson, Thérèse van Duyl-Schwartze, Hoytema, Knap, Monnickendam, Polvliet, Jan Sluyters, Marie Wandscheer, Elsa Woutersen-van Doesburgh mogen met eere genoemd worden. Mevrouw Bisschop's werk blijft helaas te veel aan herhaling van een zelfde thema lijden. Van Rachel van Dantzig en Tjipke Visser eenig klein beeldhouwwerk, van den laatste niet naturalistisch, maar steeds min of meer decoratief opgevat. | |
Tentoonstelling van architecturaHet zou mij niet verwonderen, als men later van onzen tijd van bouwkunst zal gewagen als van den ‘Berlage-tijd’. Niet dat Berlage de eenige groote bouwmeester is - gekomen na den Cuypers-tijd - in Nederland, of de eerste is, die den nieuwen tijd opent, waarin het beginsel geldt der twee-eenheid van doelmatigheid en schoonheid. Niet dat hij alléén opkomt voor deugdelijkheid der bedoeling, zoowel inals uitwendig. Geenszins is hij de eenige architect, die in oudheid, middeleeuwen en nieuwen tijd onophoudelijk aan wijst wat stijlzuiverheid beteekent en aandringt op instandhouding der oude oorspronkelijke bedoeling der stijleenheden (de zuil blijve zuil, die steunt | |
[pagina 99]
| |
enz. enz.) en voortdurend acht doet slaan op het deugdelijke beginsel, om geen ‘versiering’ aan te brengen, die niet natuurlijkerwijze strookt met aard of vorm van het voorwerp, dat daarmee getooid wordt. En het zou voor de eeuwenheugende architectuur al heel bedenkelijk zijn, dat hij in onzen tijd voor 't eerst had getuigd dat het bouwwerk een eenheid is, in zoodanigen zin, dat elk der deelen het geheel weerspiegelt en omgekeerd het geheel elk onderdeel, terwijl het gebouw zoo doelmatig heeft te functioneeren als een organisme, dat uit zijn geledingen is opgebouwd. Oud is ook de strijd omtrent het wezen der schoonheid in verband met het begrip der doelmatigheid: doch de erkenning dat schoonheid een hooger begrip is dan (natuurlijke) doelmatigheid beteekent nog niet, dat het begrip der doelmatigheid niet als moment of factor aanwezig zou moeten zijn in dat hoogere begrip, dat immers tegelijk het meeromvattende is. En nochtans moge de vraag of b.v. een... bloem, welke heel schoon is, dan wel zóó doelmatig is, iemand een oogenblik in twijfel brengen, bij eenig nadenken zal hij den gulden regel bewaarheid vinden, waar de bloem weer een deel is van de plant. Wat het geestelijke gebied der kunst betreft, we mogen wel bedenken, dat wat overal als zelfbedoeling kan erkend worden, ook in de architectuur wordt bevestigd. Bovendien mag in alle kunst het (vrije) spel der verbeelding zijn plaats opeischen, als maar onder spel een vrijheid in regelmaat wordt verstaan. Zoo mag ten slotte alle versiering zoo vrij spelen als een menschenkind maar behaagt, - als ze zich maar houdt aan de regels van 't spel, - want ook hier is elk valsch spel uit den booze. Retrospectief de reeds tot het verleden behoorende tentoonstelling herschouwende en herdenkende, moge naast Beklage aan een groot bouwmeester als De Bazel, om dezen slechts in 't bijzonder te noemen, buitengewone beteekenis hebben, en overeenkomstige ideeën verstaan, niemand zal ontkennen, dat Berlage het nieuwe beginsel het sterkst en het aanhoudendst volvoert en zoo den grootsten invloed op jongere architecten uitoefent. Het beginsel laat trouwens alle persoonlijkheid en oorspronkelijkheid vrij, omdat het immers de vrijheid als eenvoud en doelmatigheid wil. Wij noemen verder o.m. slechts Van Anrooy en Limburg, die een tegenstelling vormen van landelijken eenvoud en stedelijke gewichtigheid, - om nog wat ruimte te hebben voor Berlage's nieuwen bouwkundigen droom: het Pantheon der Menschheid van ná den oorlog.Ga naar voetnoot1) Berlage heeft zich dit Pantheon ‘na den oorlog’ voorgesteld op een hoogen heuvel in de vlakte. ‘Acht heirwegen voeren van alle hemelstreken naar de ingangen. Deze, gelegen tusschen de torens van liefde en moed, van bezieling en bezonnenheid, van kennis en macht en van vrijheid en vrede, die als wachters rond de groote hal staan en 's nachts hun licht ver uitstralen, geven toegang tot het pantheon. Ter weerszijden liggen de hoven der overpeinzing, ingesloten door de galerijen ter herdenking der gevallenen van de oorlogvoerende staten. Langs de galerijen der tegemoetkoming wordt de groote ruimte betreden. Daar staat ingesloten door de galerij der gedachtenis, alleen door het zenithlicht van uit den koepel bestraald, het monument der menschen-eenheid. Hoogerop worden de galerijen der erkenning, der verheffing en der alomvatting bereikt, terwijl de ruimte door den koepel der volkerengemeenschap wordt afgesloten.’ Een heerlijk architecturaal droombeeld, dat aanleiding zijn kan tot diepzinnige symboliek, de categorie immers der bouwkunst. Laten we hopen, dat het eens functioneeren zal in de werkelijkheid. Wie zal dan nog twijfelen - zie boven - dat het doel schoon en de schoonheid het doel is, ook van deze bouwkunstige verbeelding? Wij kunnen niet nalaten ook de tentoongestelde photo's van den Hamburger Fritz Schumacher, van grootstedelijke architectuur, met eere te vermelden. De moderne openbare gebouwen, die naast de kerkarchitectuur, in de toekomst een steeds grootere plaats zullen beslaan, zullen het moderne stadbeeld moeten redden, dat anders hopeloos in het burgerlijk ordinaire zou verloopen. Me dunkt, met zulke | |
[pagina 100]
| |
prachtige voorbeelden voor oogen, ook b.v. van Binzen, bouwwerk te Petersburg, zal niemand aan de mogelijkheid van toekomstig stedenschoon, in een nieuw verbond van doelmatigheid en schoonheid, wanhopen. | |
Mauve in den Larenschen kunsthandel.Het streven der Directie om telkens een aantrekkelijke tentoonstelling, tot vreugde van kunstkenner en -liefhebber, en natuurlijk voor de goede zaak, te bereiden, heeft haar ditmaal parten gespeeld. Het streven was er altijd op gericht eene keur-tentoonstelling te geven van reeds min of meer bekend werk van gevestigden roep, of, even aantrekkelijk, van nog jong onbekend werk. Dit nu kon met het werk van Mauve niet. Veel van het beste is onherroepelijk naar gene zijde van den Atlantischen Oceaan, waar de dollar koning kraait, verhuisd. Zeker, ook in Nederland zijn nog talrijke, mede van de beste, werken van Mauve; doch die geeft men niet gauw te leen, tenzij bij een buitengewone gelegenheid. Hoe 't ook zij: alles wat Mauve met stift of penseel nu eenmaal aanraakte veranderde in schoonheid. Kende men het grootere en rijkere werk niet, dan zou men zelfs opgetogen kunnen worden over zulk een wonderdadig talent! Of zou het zijn, dat men, het andere werk wel kennende, nu onwillekeurig, in zijn gevoel en verbeelding, zelf rijkhandig het ontbrekende aanvult, tot men zich ten slotte verbaast over zijn schatten? Is het de Directie zoo gegaan? Het zou ons niet verwonderen. | |
Zwart-en-wit-kunst bij Eissenloeffel.Nu wij sinds jaar en dag niet in het buitenland kunnen reizen zonder veel bezwaar en de tijdsomstandigheden ons zelfs allen lust daartoe ontnemen - wie kan nu genieten van de schoonheid van het Forêt de Fontainebleau, van den Harz, van Wight, van Brugge, van Venetië, van Athene? -, nu is elke teekening in eenvoudig zwart-en-wit (doch wat kunnen daar een wonderen in schuilen!) door kunstenaars als Howarth, Lumsden, Pennell, Baskett, van landschappen en stedenschoon ons een onbereikbare droom, die ons doet reikhalsen naar eigen aanschouwing. Wat is reizen een tooverachtige weelde, als men niet kan! En als men Hogarth's architectuur-schoon ziet, of Lumsden's met figuren verlevendigde Oostersche steden, of Baskett's visie van Brugge, die aan George Rodenbach herinnert, of, een ander uiterste, Pennell's Amerikaansche wolkenkrabbers, naast Venetiaansch en Grieksch stadsleven.... Men zou er eigen schoonheid van Brabantsche en Hollandsche landschappen ontrouw om kunnen worden. Niets is verleidelijker dan de kunst, - en de reislust. | |
Alfred Kubin bij De Bois (boven Hirsch).Waar haalt de Heer De Bois (een bijzonder type van kunsthandelaar te Haarlem, die zelf bekwaam over kunst schrijft) toch telkens de bijzondere kunst van daan, die zelfs verwende smaken weet te streelen of te prikkelen? Hij is specialiteit in oorspronkelijke zwart-en-wit-kunst en in graphisch werk (etsen, etc.). Wil men zeldzame kunst zien - van Daumier b.v. - dan ga men naar hem. Van Fransche en Engelsche etsers en teekenaars heeft hij ongemeen werk. Nu heeft hij zeer prikkelende dingen tentoongesteld: phantasmagorieën van Alfred Kubin. Er schijnt in de aesthetische handboeken eene categorie der schoonheid te zijn over 't hoofd gezien: de schoonheid der Verschrikking! Zie den Dood met koningskroon en prophetenmantel, die grijnzend aan zijn buit van lijken zijn hart ophaalt. Zie de Ziekenzaal, waar de door pijn en angst gefolterden voorgesteld zijn, waar zelfs de liefdezusters (nonnen) iets spookachtigs hebben en de dokters als verfijnde beulen een stille bedreiging schijnen. Zie de verschrikking van de dorpsbevolking om een dolgeworden koebeest. Zie de aardbeving.... Een Danteske Helle Verbeelding, echter zonder dat men de verheven wiekslag van het goddelijke wonder, dat hij in het Paradijs ons voordroomde. Toch is het geen wellust die Alfred Kubin moet gevoelen bij het teekenen. Hij is een dier zelfmartelaars, die zich in hunnen waan met den hemel willen verzoenen. Het is tragische zielepijn van een | |
[pagina 101]
| |
modern verfijnde, - en hij zal den hemel der kunst beërven. Hij is niet alleen een ongewoon, maar ook een buitengewoon kunstenaar. Wij althans hebben van zijn gruwelijke verbeeldingen genoten, - zelfs meer dan van de verfijnde mondaine weelde van Hirsch, waarboven hij tentoonstelt. LEO GESTEL: Belgische Vluchtelingen.
D.B. | |
Den HaagLeo Gestel in de zalen d'Audretsch.Dat de wereldoorlog de kunstenaars zou inspireeren, was te voorzien. Raemaekers en Leo Gestel bracht de menschenworsteling op een hooger niveau dan waarop ze tot nu toe stonden. Hun talent kreeg den spoorslag, om zich geheel en al te ontplooien, het een in aangrijpende, schokkende caricaturen, het ander in vlotte schetsen en kapitale teekeningen van vluchtelingen, die in den kunsthandel d'Audretsch ten bate van de ongelukkige Belgen tentoongesteld werden. De werken van beide kunstenaars vormen één aanklacht tegen den oorlog, omdat ze de verschrikkingen en de ellenden daarvan op buitengewoon krachtige wijze manifesteeren. De nog jonge Gestel, hij werd in 1881 te Woerden geboren, vond hier gelegenheid zijne illustratieve gaven, vroeger getoond in kermisscènes en tafreelen uit de Rembrandtsfeesten te combineeren met zijn latere liefde, het cubisme. Uitingen daarvan kennen wij van de tentoonstellingen in Amsterdam van den Modernen Kunstkring en van den Hollandschen Kunstenaarskring, waar het decoratieve in zijne segmentvormige landschapsensaties, in de paarse en groene kleurarrangementen, een bloemige fleurigheid bezit, die wel van een groote eigenheid getuigt. In Den Haag in 1913 konden we den cubis tischen en futuristischen invloed in een eigen portret, het expressionisme en de vergeestelijking in een damesportret, na realistische, gepontileerde natuurstudies, à la Van Gogh, constateeren. | |
[pagina 102]
| |
Het waren de gevolgen van invloeden, die de kunstenaar onderging, en die hij in zijne vluchtelingen-teekeningen, op waarlijk meesterlijke wijze, aan zijn teekentalent onderwierp. Naast illustratieve afbeeldingen van wat er aan de grens gebeurde, in dat rampjaar 1914, welke de werken van zijn beginperiode voor den geest brengen, hingen grootere composities, visioenen van vluchten, waarin Gestel het cubistische systeem heeft verwerkt. De figuren er in zijn veel plastischer gemodelleerd dan in de studies en krabbels, direct naar de natuur opgeschreven. Er zit een ruimte en een beweging in deze stroomen van rampzaligen, in deze golven van menschelijke ellende, als in geen van zijne vroegere werken. Het zijn niet meerde Belgische vluchtelingen van zijne schetsen, het zijn vluchtelingen in het algemeen, wezens door angst en kommer voortgejaagd, ellendige, afgetobde stakkers, zonder eenigen anderen wil dan te vluchten, weg te komen uit die hel van verschrikking, welke de oorlog is. Ouden op handwagens, fietsen met have en goed beladen, kinderwagens met bleeke knikkebollende kinderen, razende auto's en zware verhuiswagens, honden en koeien, alles dooreen jaagt voort naar de heilbrengende grens, waar de opgejaagden eindelijk rust vinden in houten barakken. Hier vallen zij neer en slapen, òp van vermoeidheid en agitatie, vormende een klomp van mannen, vrouwen en kinderen doorelkaar, een chaos van menschelijke ellende. Op andere teekeningen zijn ze afgebeeld. Stil en bleek voor zich uitstarend, onverschillig voor wat hen verder boven het hoofd hangt, gelaten afwachtende de dingen die komen zullen, zittende op sjovele, inderhaast bijeengeraapte bagage, wezenloos, als verdolt door het ongeluk en versuft door de doorgestane, folterende uren. Dramatisch, door de sprakelooze vertwijfeling, heeft Gestel ons den exodus gegeven. Door de kracht van zijn voorstellingsvermogen, vertolkend de heftige ontroering van zijn diep getroffen ziel, heeft deze kunstenaar de sterkst sprekende aanklacht geleverd tegen den krankzinnigen, afgrijselijken, onmenschelijken oorlog, die de onschuldigen, de zwakken, en ouden van dagen op zoo onrechtvaardige en wreede wijze treft, tegen de grootste schande dezer tijden, waar geweld boven recht gaat. | |
Tentoonstelling E.J. van Wisselingh.Waar andere jaren de firma E.J. van Wisselingh altijd in Pulchri Studio hare tentoonstelling houdt, heeft zij ditmaal in het Panorama-Mesdag haar intrek genomen. Het Panorama-Mesdag bezit beneden een serie van kleine zalen, die zeer smaakvol zijn behangen met stoffen, naar ontwerpen van Nieuwenhuis vervaardigd. Het licht is er goed, zoodat de firma geen slechten ruil deed, met van de gelegenheid gebruik te maken door het bestuur geboden, om de exploitatie van het Panorama in productiever banen te leiden. Sinds Mesdag's dood toch is het beheer over het Panorama in handen van een vennootschap, die naar middelen zoekt, om de niet geringe onkosten te bestrijden. Een groote collectie Hollandsche kunst siert de wanden, waaronder een blank en vast geschilderd Enkhuizen, een havengezicht met sneeuw van Bastert, door zijn rust en voornamen bouw opvalt. Onder de vele Akkeringa's noemen we het zoo vlot en zuiver geschilderde stilleven ‘Sneeuwbessen’ en ‘Op het terras’, waarin de avond met al zijn verheven kalmte, met al zijn weldoendende schoonheid ligt uitgedrukt. Bauer is zeer bijzonder op dreef in de maanbeschenen Sfynx, waar het geheimzinnige van den nacht het mysterievolle van het beeld nog verhoogt. Breitner is vertegenwoordigd o.a. door een ‘Winter in Amsterdam,’ vol van de stemming van een donkeren sneeuwdag, als de loodgrijze lucht zwanger is van nog veel sneeuw en door een ‘Vrouw in Japansch costuum,’ een door en door bekend werk. Dysselhoff is opmerkelijk in zijn schetsen, op ruw hout geteekend, van aquarium-tooneelen, waar statig de visschen rondzwemmen, of stil, als mediteerend, op een punt blijven staan. | |
[pagina 103]
| |
De Fransche schilderijen zijn alle oude bekenden. Misschien heeft de oorlog den invoer verhinderd? Met genoegen zagen we den Bouvin, ‘De vrouw van den schilder’, terug, waar het rood van het jaquet zulk een heerlijke noot vormt. Een merkwaardig doek is zeker de ‘Doodendans’ van Felicien Rops, waar het macabere in het grijnzende doodshoofd boven het balcostuum, den etser van de erotiek van een andere zijde doet kennen. Niewenhuis en de Hongaar Oscar Mendlik vullen ieder een aparte zaal, de eerste met, naar zijn dessins vervaardigde, meubels en tapijten, de tweede, met wat zijn reis naar Indië hem voor resultaten heeft opgeleverd. Het verging hem als alle andere kunstenaars, Nieuwenkamp uitgezonderd, die getracht hebben den gordel van smaragd uit te beelden; zij brachten ons geen schoonheid, wel wekten zij onze belangstelling op. Als zeeschilder zijn natuurlijk de oceaan-motieven hem het best afgegaan, toch ook zij vermogen ons niet bijzonder te ontroeren. | |
Onze zeehelden uit de 17e eeuw.In de kunstzalen van de firma Kleykamp is een kleine tentoonstelling gearrangeerd van prenten, schilderijen, brieven en kunstvoorwerpen, betrekking hebbende op het Nederlandsche zeewezen der 17de eeuw, toen Holland zoowel op maritiem gebied als op dat der kunst haar gouden eeuw beleefde. Dank zij de inzending van velen in den lande, waaronder allereerst Hare Majesteit de Koningin en Hare Majesteit de Koningin-Moeder moeten worden genoemd, is er een alleszins bezienswaardige verzameling bijeengebracht, die de belangstelling in onze marine ten goede zal komen. Hoewel in de eerste plaats met deze expositie een historisch belang wordt gediend, geven verschillende der ingezonden voorwerpen tevens aanleiding ze als objecten van kunst te beschouwen. Daar alles in de 17de eeuw vervaardigd blijk geeft van een beheerschen van de materie en van smaak in het ontwerpen, zoo vindt men deze eigenschappen ook hier terug bij de eenvoudigste voorwerpen. Bij de schilderijen zijn merkwaardige doeken, waaronder het portret van den Luitenant-Admiraal Bankert opvalt door de stoere figuur van dezen onversaagden zeebonk. Het werd in 1673 door H. Berckmans, een leerling van Ph. Wouwermans geschilderd, die reeds in 1648 van denzelfden admiraal een portret vervaardigde. Het herinnert ons aan de beeltenis van De Ruyter door Karel du Jardin, door de vlotte penseelstreek en de breede opvatting. Of deze twee meesters elkaar kenden, weten wij niet. Misschien uit Haarlem, daar ook Du Jardin's leermeester, Nicolaas Berchem, een bewoner der Spaarnestad was. Krachtig is het portret geschilderd van Cornelis Maartensz Tromp, door David van der Plaes, hetwelk levendig tegen een donkeren achtergrond uitkomt; pittig en kernachtig dat van Witte Cornelisz. de With. Het groote kniestuk van De Ruyter lijkt ons een begin 19de eeuwsche copie, of misschien een eigen schepping uit dien tijd, van wege de gelikte schilderwijze en de slappe voordracht. Ook het zeestuk, de vierdaagsche zeeslag voorstellend, is waarschijnlijk in dienzelfden tijd ontstaan. Zoo dik empateerden onze 17de eeuwers geen luchten, zoo leerachtig schilderden zij geen zeilen. De lijst er omheen, met de miniatuur-portretten van De Ruyter, Cornelis Tromp, Cornelis Evertsen en Van Hulst versierd, is zeker, door zijn onrustige ornamentatie, geen voorbeeld van smaak. Onder de andere marines, zijn die van Willaerts, Zeeman en Bonaventura Peters te noemen. Het laatste stuk, dat een strijd van schepen tegen de heftig bewogen golven in beeld brengt, zou als illustratie kunnen dienen voor de passage, aangehaald in het begin van den catalogus: Zij loopen door de woeste zee,
Als door het bosch de Leeuw.
De zeeslag bij Duins, 1639, van een onbekend meester, heeft veel geleden en is erg bijgewerkt. Van de prachtige collectie miniaturen van H.M. de Koningin noemen we de beeltenissen van Henriette Maria, gemalin van Karei I, van Maria Stuart, gemalin van Willem III, | |
[pagina 104]
| |
dat van François de Salignac de la Mothé-Fénélon door J. Vivien, en de kunststukken van Petiot, die met uiterst gevoelige hand en scherp observeerend oog, delicate wonderwerkjes vervaardigde. Nog zijn te vermelden: een portret van Willem II, door de koele, gladde manier van schilderen aan J. Mytens herinnerend, dat van Jan Floor, primitief geschilderd en de beeltenis van Prins Frederik Hendrik, waarbij de naam van Ravestein op de lippen komt. Penningen en historieprenten, gravures met de beeltenissen der voornaamste zeehelden, een gegraveerde zilveren schaal van Philips van der Goes, een buste van De Ruyter in Loosdrecht's porcelein, medaillons in wit biscuit en terra-cotta, en bronzen mortieren, zij leggen getuigenis af van den eerbied die ons voorgeslacht voor zijn groote admiralen koesterde | |
Ledententoonstelling van Pulchri Studio.De ledententoonstellingen van dit genootschap brengen al heel weinig nieuws. Door het exclusivisme waarmee bij de ballotage uit de adspiranten wordt gekozen, komt er in het gehalte van de leden weinig of geen verandering. Telkens worden slechts zij gekozen, die in den smaak vallen van de volgers van de Haagsche school, welke eertijds Pulchri groot maakte. Een gevolg hiervan is, dat de modernen zich niet meer laten voorhangen, huiverig als zij zijn zich aan een ballotage te onderwerpen. Het maakt een eenigszins vreemde indruk, dat het genootschap wel de ultra's als Schelfhout en Sluijters uitnoodigt tot het houden van een tentoonstelling van hun werken, maar stelselmatig de aanhangers der nieuwste richtingen het lidmaatschap onthoudt. Is misschien hier het bestuur liberaler dan de massa der leden? Hoe het ook zij, gewend als wij zijn aan den nieuwen wind, die door de schilderkunst waait, maakt deze ledententoonstelling een alleszins verouderde en daardoor duffe indruk. Zij zou dan ook niet de moeite waard zijn, er lang bij stil te staan, ware het niet, dat enkele werken er uitvallen, waaraan merkbaar is, dat hunne makers iets anders verlangen dan de groote meerderheid, die het nog altijd zoekt in dezelfde landschapgevalletjes, die nog altijd dweept met den heerlijken toon, den lekkeren toets, de prachtige kleur, welke reeds voor een kwart eeuw als het hoogste op kunstgebied golden. Er zijn enkele wilden onder deze tamme kudde, die het vaandel der artisticiteit hoog houden. Onder hen rekenen wij in de allereerste plaats De Rouville, die meer door aanduidingen, dan door concrete vormen, zijn romantische minnarijen uitbeeldt. Er zit in zijn ‘Bedelaar’ een Thijs Maris-achtig sentiment, hij een breedheid, die wel een eigen karakter openbaart. Zijn ‘Rijdende cadetten’ is verwant aan het werk van Isaac Israëls, waar in de eerste plaats de impressie van het oogenblik, de actie der bewegende paarden werd gegeven. Hij behoort tot de esthetische fijnproevers van het soort als Degas, Fantin Latour, en Whistler. Opmerkelijk is hier de sfynx van S. Moulijn. Van dezen graphischen kunstenaar zijn we fijne, teere landschappen gewend, die soms wel wat bloedarmoedig aandoen. Nu komt hij voor den dag met een sterk geteekende vrouwenbuste, waar het raadselachtige van de Egyptische mysterie-figuur, al heel sterk werd uitgedrukt. Ook Veldheer is hier in een ander genre dan zijn gewone te bewonderen. ‘De Duikende Visch’ is een zuiver in het zwart en wit gezette afbeelding van een snel wegschietende visch, die door de sobere contouren en de goed geobserveerde actie verwantschap met de Japansche kunst bezit. Haverman met de beeltenis van Mesdag, Albert Roelofs met eenige kleuretsen, de mondain zwoele atmosfeer van een modern interieur vertolkend, Pabst met een nieuw stratengeval, Willem Müller met een eenvoudig geteekend ‘Dood Vinkje,’ Schäfer met een kloek gezienen ‘Dom te Milaan,’ Hoytema, Bosch en Ed. Koning, zij behooren tot de weinigen, die uit het algemeene soort vallen, en deze tentoonstelling nog wat kleur en fleur geven. G.D. GRATAMA. |
|