deze expositie tot een alleszins bezienswaardige worden.
Daar ze als geheel ons geen reden oplevert tot een algenieene bespreking, zullen we categorisch de inzendingen de revue laten passeeren, en deze verdeden in portret- en figuurstukken, landschappen en stillevens, en eens nagaan wat in deze drie genres werd gepresteerd.
Het eerste genre bezat, zooals op Hollandsche tentoonstellingen gewoonlijk het geval is, weinig beoefenaars. Komt dit omdat het portret tot de moeilijkste opgaven behoort die in de kunst gesteld mogen worden, of dat de aard van den Hollander meer naar het landschap gaat, hoe het zij, slechts de werken van Alb. Roelofs, Oerder, Oldewelt, Mej. Vlielander Hein en Van der Waay waren het vermelden waard.
Van dezen was Roelofs het meest interessant in zijn damesportret, dat aan een ijle luchtigheid een groote natuurlijkheid en distinctie paarde, eigenschappen, die in het portret van Toon Dupuis van dezen schilder niet zoo sterk tot uiting kwamen, waar de uitstekende gelijkenis het meest frappeerde.
Het portret van Frans Oerder, had iets zeer directs, iets zeer pakkends in den ongekunstelden kijk der oogen van den kleinen Piet.
Oldewelt's naakt is een chef-d'oeuvre van dezen kunstenaar, waar al zijne gaven van fijnvoelend colorist en smaakvol compositeur zich geheel hadden ontplooid. Bijzonder geacheveerd was deze liggende vrouwfiguur, waar het transparante licht zulk een delicaten toover over wierp.
‘Sluimering’ van Mej. M.J.M. Vlielander Hein vertoonde een poging om tot styleering te komen, door zoo vlak mogelijk, zoo eenvoudig als het maar kon, de teekening tot de simpelste grenzen te brengen, en de kleur tot de meest intense kracht op te voeren. Dat de schilderes hierin heelemaal slaagde, willen we niet beweren; we wijzen echter alleen op deze verandering in haar werkwijze, om te constateeren, dat de meest moderne richtingen niet ongemerkt aan haar voorbij zijn gegaan.
Onder de landschappen was dat van Weijns zeker het meest opmerkelijke. In dit sneeuwgezicht heeft deze kunstenaar zich geheel en al uitgesproken en bewezen een pleinairist te zijn van den eersten rang, van de soort zooals we er reeds een bezitten in Van Soest, wat in zijne vroegere werken reeds vagelijk werd vermoed.
Met dit landschap staat hij plotseling vooraan in de gelederen van de schilders van Hollands heerlijkheid.
Ook het wintergezicht van Vreedenburg was ons een openbaring. Zuiver en sereen deed dit de stemming van den grijzen winterdag uitkomen. Hier geen gecoquetteer meer met mooie kleurtjes, hier geen spoor van mercantiele bijoogmerken, maar eenvoudig en grootsch de natuur gegeven, zooals hij die zag.
De Groot is, in vergelijking met deze schilders, nog wat wankel van structuur, nog wat zwak van teekening, ofschoon de kleur zeer te loven viel in zijne schilderij ‘In de Kempen’, waarmee hij, vergissen we ons niet, zijn intree in het Genootschap deed.
Bijzonder van poëtische natuuraanschouwing was ook het kleine doekje van Schregel. Hij toonde zich hier in zijn fort, en veel beter op dreef dan in de wel eens wat blauwe, decoratieve landschappen van den laatsten tijd. Is dit weder een terugkeer tot vroegere opvatting, dan kunnen we den schilder niet anders dan geluk wenschen, dat hij tot dit inzicht gekomen is, en nu gesterkt door veelzijdiger ondervinding, zich overtuigder vermag uit te spreken.
Rip was als gewoonlijk breed in zijne opvatting en fijn in een duingezicht; De Rouville bijzonder delicaat in ‘De Witte Brug’, dat aan de beste Theemsgezichten van Whistler deed denken; Wijsmuller vlot en fijn van kleur in ‘Herfst’ en ‘Stadsgezicht te Doesburg’, terwijl De Regt het einde van den dag al heel sensitivistisch wist te geven, Mej. Anna Lehman uitblonk in het schilderen van den IJssel te Gorssel, Hijner wat zwaar, van behandeling eenige naleesters schilderde, Mej. Kerling kleurige landschappen zond, Louis Bron zuiver voor den dag kwam met ‘Buiïg weer’, en Bodifé, Mevr. Bisschop Robertson en Bastert werken zonden, die hunne reputatie geene schade aandeden.
Wat de stillevens aangingen, daaronder viel in het bijzonder op een groot doek van Coba Ritsema, eenige afgedragen kleederen voor-