Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Frans Zwollo, edelsmidNa een verblijf van vijf jaren in het buitenland is Zwollo (sedert Sept. 1914) weer in Nederland terug. Het was ons allen een genoegen zijn terugkomst te vernemen, zooals wij het destijds hebben betreurd dat hij, evenals in den loop der laatste jaren vele andere knappe kunstnijveren, naar het buitenland werd geroepen. Frans Zwollo, een onzer eminentste vakbeoefenaren, bestemd om door zijn werk een leidende plaats in te nemen tusschen de hedendaagsche ambachtskunstenaars, in het bijzonder in het gilde der metaalbewerkers, Zwollo is weer in ons land, en laten we hopen voor goed. Laat ons wenschen dat ook de anderen, nu nog afwezig, naar Holland zullen terugkeeren, en dat zij in het eigen land de erkenning van hunne kwaliteiten zullen vinden, welke hen in het buitenland niet wordt onthouden. Dan eerst zal de hedendaagsche Ambachts- en Nijverheidskunst in volle kracht zich kunnen ontwikkelen.
Een der vroegere jaargangen van Onze Kunst doorbladerend, vind ik in het Decembernummer van 1907 (Deel XII) een zeer vakkundig artikel van Zwollo zelf, over het vak van den edelsmeedkunstenaar. Beter dan iemand anders dit zou kunnen doen, vertelde hij daar, bij goede foto's van zijn werk, een en ander over het ambacht, dat door hem op zoo voortreffelijke wijze wordt beoefend en waarvan we meermalen prachtige resultaten zagen. De edelsmeedkunst behoort bij de familie Zwollo. Frans Zwollo (geboren in 1872) ontving het eerste onderricht van zijn vader, zelf een uitstekend metaaldrijver, en de beste leerling van onze Zwollo is op het oogenblik diens zoon. Gelijk met de practische kennis die zijn vader hem overdag bijbracht, | |
[pagina 112]
| |
bezocht Zwollo des avonds de teekenschool voor kunstambachten te Amsterdam; later de Rijksschool voor kunstnijverheid, waar hij met lof werd bekroond. Na gedurende een langen tijd practisch werkzaam te zijn geweest bij Bonebakker en Zoon te Amsterdam, verliet hij in 1892 het land. om in Brussel (bij Delheid & Fils) en te Parijs (1893), ondervinding in het vak op te doen. F. ZWOLLO: Gedreven bakje.
Na aldus verscheidene jaren in het vak te hebben gearbeid, en in de verschillende technieken te hebben gewerkt, en vooral na hier en daar eens rond te hebben gekeken, hetgeen den blik verruimt, kwam Zwollo in Nederland terug. Als zelfstandig kunstenaar vestigde hij zich te Amsterdam, in 1894. Dat een dergelijk begin niet gemakkelijk is heeft Zwollo, evenals zoo vele anderen, moeten ondervinden. Het is dan niet voldoende bezield te zijn met den vurigen wensch mooie dingen te gaan maken, zonder meer. Idealen zijn zelfs meermalen bezwaarlijk gebleken, als men er tevens van eten moet. Men brengt het meermalen verder als men er in toestemt minder mooie, soms leelijke dingen te gaan maken. Intusschen, daar dacht Zwollo niet aan. Mocht het begin moeilijk zijn, omdat het vak (door de benoodigde materialen) duur is, en het werkstuk door zijne bearbeiding vooral kostbaar wordt, langzamerhand werd het beter. Vooral nadat er eenige malen een expositie van het werk gehouden was, en Zwollo zelf op lezingen een en ander van het vak en zijne opvattingen had verteld. In het bijzonder na een succesvolle tentoonstelling te Rotterdam (Kunstkring, Dec. 1898), werden de financieele omstandigheden beter en werd de basis voor een betere toekomst gelegd. Bij velen had het werk van Zwollo de aandacht getrokken. De heer Von Saher, directeur der Kunstnijverheidschool te Haarlem was van plan aan deze school een klasse voor metaalbewerking te verbinden, en verzocht Zwollo deze afdeeling te willen oprichten en leiden. Gedurende tien jaren, van Sept. 1897 tot Sept. 1907, is door Zwollo leiding gegeven aan de klasse voor artistieke metaalbewerking op de | |
[pagina t.o. 112]
| |
F. ZWOLLO: A jour gedreven bon-bon schaaltje (boven- en zijaanzicht).
| |
[pagina 113]
| |
F. ZWOLLO: Gedreven koperen vazen.
Kunstnijverheidschool te Haarlem. Vele goede krachten zijn er gekweekt en op de jaarlijksche tentoonstellingen hebben we meermalen gelegenheid gehad mooi werk te zien. Een der vele verdiensten van Zwollo was hier dat hij op uitstekende wijze de schoonheid van het vak heeft gepropageerd, en heeft laten zien wat nog bereikt kon worden, waar men op aan moest sturen. De klasse, die nu nog bestaat wordt thans geleid door Zwollo's oudleerling Peddemors. Inmiddels ontving Zwollo vele particuliere opdrachten. De school nam veel van zijn tijd in beslag en er was dus te kiezen of te deelen. En, na nog eens met de heer Von Saher geconfereerd te hebben verkoos Zwollo de vrije uitoefening van zijn bedrijf. Hij vestigde zich opnieuw als edelsmid te Amsterdam, en het was in dien tijd dat hij o.m. uitvoerde het prachtige bovenstuk op de bekende, door De Bazel ontworpen wieg, geschonken door Amsterdamsche burgers bij de geboorte van prinses Juliana. (De z.g. Amsterdamsche wieg).Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 114]
| |
Intusschen was de bekende Nederlandsche architect Lauweriks, die nu nog in Hagen (Westfalen) een inrichting voor kunstnijverheid bestuurt, door de Duitsche regeering naar Amerika gezonden om daar eenige inrichtingen voor vakonderwijs te gaan bekijken en bestudeeren. Na daar een maand of drie te hebben rondgezien kwam Lauweriks via ons land terug, en meende in Zwollo een der menschen te hebben gevonden, welke hij voor de uitwerking zijner nieuwe plannen in Duitschland noodig had. Hij stelde dus aan Zwollo voor met hem mede te gaan, en men werd het eens. Voor de tweede maal zou hij nu een klasse gaan inrichten voor het onderwijs in de edelsmeedkunst, voor de tweede maal ook de leiding op zich nemen over zulke werkplaatsen. Over deze periode, zijn verblijf in Hagen (1910-1914), hebben we veel samen gesproken. Geheel thuis heeft hij er zich nooit gevoeld, al vond hij veel vergoeding in de uitnemende samenwerking met den architect Lauweriks. Materieel ging het hem goed, maar de algemeene samenwerking met andere personen uit zijn onmiddellijke omgeving was niet geheel wat het zijn moest. Het zette o.m. ‘kwaad bloed’ van Duitsche zijde dat drie Hollanders, (Lauweriks, Nienhuis en Zwollo) als leidende krachten aan een Duitsche staatsschool verbonden waren. Intusschen, en dat erkent Zwollo dankbaar, heeft men er, meer dan in Holland, gelegenheid gehad mooie en kostbare dingen te maken. Behalve voor het bekende Folkwang museum in Hagen en andere Duitsche musea gingen er mooie dingen naar Amerika, en naar particuliere verzamelingen. Behalve datgene wat Zwollo volgens eigen ontwerpen maakte, heeft hij er vele werken gemaakt naar gegevens van Lauweriks. Bij zijne komst in Hagen werd er een bond ‘Hagener Silberschmiede’ opgericht (in samengang met Zwollo's onderwijs). Vele vakbladen hebben belangrijke en waardeerende artikelen aan zijnen arbeid gewijd, zoo o.m. Die Goldschmiede Kunst in Maart 1911, een stuk met goede reproducties in Deutsche Monatshefte van Mei 1913, in Die Kirche Augustus 1913, enz. L' Art Decoratief van November 1900 bespreekt eveneens, bij goede reproducties, Zwollo's werk op de wereld-tentoonstelling te Parijs in 1900. Na vijf jaren in Hagen gearbeid te hebben ontving hij, op een studiereis zijnde, een brief van het bestuur der Haagsche Academie van Beeldende kunsten. Men verzocht hem naar Den Haag te komen en stelde hem voor.... een klas in te richten voor het onderwijs | |
[pagina 115]
| |
F. ZWOLLO: (a) gedreven zilveren ring.
(b) gouden broche. (c) a jour gedreven servetband. (d) gouden broche. (e) gedreven zilveren ring. | |
[pagina 116]
| |
in edelsmeedwerk. De derde maal dus. En Zwollo was hierdoor verrast. Hij vond het aangenaam, dat men er in Holland prijs op stelde wanneer hij terugkwam. Men werd het spoedig eens, en zoodoende is Zwollo naar Den Haag gekomen, hopen we voor langen tijd. Want gelijk ik reeds in den aanvang zeide, hij is een kunstnijvere, die wij niet gaarne missen. Hij behoort niet tot de soort ‘papieren kunstnijveren’, die maar een krabbeltje maken en het aan een willekeurigen uitvoerder overlaten wat er van terecht komt. Voor alles is Zwollo iemand, die het vak kent en door de zuivere vakbeoefening, de bewerking van het materiaal, reeds schoonheid schept. Een ontwerp van Zwollo is een krabbel op papier, het vastleggen der eerste groote gedachte, al wat noodig is als voorloopige compositie staat er op, meer niet. Het is niet meer dan een voorwerk der uitvoering, behoort er bij en is zonder de uitvoering niets. Maar de werkman-kunstenaar heeft er genoeg aan. Het te maken voorwerp groeit onder zijn handen, het opent verschieten voor verdere moog'lijkheden. Het zal blijken waar de hamerslagen het breede veld zullen houden, waar een fijnere pons het ornament zal drijven, en waar misschien een steen, op mooie wijze gezet, het voorwerp zal volmaken. En altijd weer en bij ieder werkstuk voelt men te doen te hebben met een ambachtskunstenaar, en niet met een teekenaar alleen; en dat is het goede begrip. Zeker, Zwollo kan een voorwerp volgens het ontwerp van een ander uitvoeren, zooals hij dat b.v. naar teekeningen van Lauweriks en anderen gedaan heeft. Maar een ontwerper dient daarbij aan het metier en de opvatting van Zwollo te denken, en kan daarbij aannemen, dat dien artist-uitvoerder ook een woordje mee zal spreken. De moog'lijkheid bestaat in dit geval, dat de wijze van uitvoering en de opvatting daarvan den overheerschenden toon aan het werkstuk geeft. Waarmede ik maar wil zeggen, dat hier een groot verschil is in vergelijking b.v. met een doode uitvoering, of machinale reproductie. Zwollo's werk vertoont het plezier van den arbeid; oogenschijnlijk doet hij met het materiaal wat hij wil, omdat hij het vak tot in alle onderdeden kent. Het is een plezier zijn arbeid te zien groeien, en het telkens weer, na voleinding, te beschouwen. En al pratende met hem toonde hij mij een mooie collectie steenen, en bedachten we samenstellingen, en kreeg ik den indruk dat nog veel schoons zal gemaakt worden. Wat wil men meer. Prachtige materialen en een man met lust en fantasie, die het vak verstaat als bijna geen ander. Intusschen, gelijk ik reeds zeide, het heeft Zwollo aangenaam | |
[pagina 117]
| |
gestemd, dat men hem in Holland niet vergeten heeft. In zijne benoeming te 's-Gravenhage vond hij ook een erkenning van de waarde der edelsmeedkunst, waarvoor men hem uit Hagen hierheen riep, teneinde in Sept. 1914 leerwerkplaatsen voor de artistieke metaalbewerking in te richten. Intusschen hoopt hij dat dit (de derde keer) nu de laatste maal zal zijn, dat hij een soortgelijke taak op zich neemt. Hij meent (hoopt), dat van uit Den Haag een artistieke invloed over het geheele land uit zal gaan ten gunste van het kunstvak. Wij hopen dit allen. Den Haag komt niet geheel achteraan, al was Amsterdam een tijd vooraf. Daarbij is Den Haag een stad van groote attractie; goed kunstonderwijs kan heel veel doen. Maar, een goede klasse voor metaalbewerking maakt nog geen goede school voor de algemeene ontwikkeling der hedendaagsche Ambachtskunsten. Het is daarom dat velen een afwachtende houding aannemen ten opzichte der Haagsche academie. F. ZWOLLO: Gedreven schotel.
Gelijk Zwollo mij zeide, het rijk zou ook nog meer kunnen doen, | |
[pagina 118]
| |
door b.v. aan jongelieden met talent, zooals dat ook voor de vrije kunsten gebeurt, de gelegenheid te geven een studiebeurs te verkrijgen. Trouwens, het zou te ver voeren wanneer wij hier de algemeene wenschen betreffende rijksbemoeiïngen in deze zouden kenbaar maken. Een der toekomstwenschen van Zwollo is ten slotte nog, dat evenals bij zijn komst te Hagen, er in Den Haag, onder zijne leiding en in verband met zijn onderwijs, een bond van Haagsche edelsmeedkunst zal gesticht worden, met steun van kunstminnende particulieren. Ook dit voor de toekomst. Intusschen hadden we de eerste tentoonstelling van het leerlingenwerk op de Haagsche academie. Het resultaat, door Zwollo in eenige maanden verkregen, was treffend. Het is bekend, dat men het kunstnijverheidonderwijs op de academie niet te nauw moet nemen, maar een prachtuitzondering maakte het vitrinetje met metaalwerk daarbij. Van af het kleinste en geringste voorwerp daartusschen was iets moois, iets begeerenswaards gemaakt. En we zijn heengegaan in het volle vertrouwen, dat dit deel van het onderwijs in goede handen is. En voor wat betreft de hierbij gevoegde reproducties, ik meen, dat het werk voldoende voor zichzelf spreekt, en beveel een aandachtige beschouwing ten zeerste aan. Het werk en de kunstenaar, die het maakte, verdienen dit. CORN. VAN DER SLUYS. | |
[pagina 119]
| |
Gedreven koperen doos (boven- en zijaanzicht) onder leiding van F. Zwollo gemaakt op de Haagsche Academie van Beeldende Kunsten, cursus 1914-15.
|