Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
Nederlandsche portretten in de Dulwich GalleryGa naar voetnoot(1)Dank aan den ondernemingsgeest en de vrijgevigheid van beheerders en begiftigers, is de Dulwich Gallery om zoo te zeggen de eenige plaats in Engeland, waar men de kleinere Hollandsche portretschilders ernstig kan bestudeeren. Met de National Portrait Gallery heeft de Dulwich Gallery bovendien nog de eigenschap, om den bezoeker te toonen hoe de Engelsche portretschilderkunst begonnen is, en hoe merkwaardig zij zich in den loop der 17e en 18e eeuw ontwikkeld heeft. We willen ons hier echter alleen bezighouden met kwesties in verband met enkele Hollandsche schilderijen. Deze stukken zijn:
Al deze portretten behooren tot een gift van 35 schilderijen, in | |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
1911 door een naamloozen schenker gedaan, en maken dus een betrekkelijk nieuwe en alsnog weinig bekende aanwinst uit van de Gallery, waarvan de oorsprong opklimt tot in de eerste jaren der 17e eeuw.
a) Mansportret (No 564). Dit portret wordt in den catalogus toegeschreven aan Cornelius Johnson of Janssens van Ceulen, en in een nota wordt gezegd, dat de onderteekening door een hersteller werd weggevaagd. Gelukkig is dit niet zoo: de handteekening Cornelius Jonson van Ceulen Fecit 165(?)7 is vrij duidelijk. Maar naar mijn oordeel valt er niet aan te twijfelen of zij behoort tot Johnson's zoon, Cornelius Junior, en wel om twee redenen. De meest overtuigende is, dat dit portret niet zoo goed is als het werk van Cornelius Johnson Senior; de tweede is, dat het in behandeling en kleur zeer nauw overeenstemt met een portret, eertijds in het bezit van de firma Dowdeswell, onderteekend: Copia het Cornelius Jonson van Ceulen Junior 1657. Johnson Senior was gehuwd te Londen, in 1622; we kunnen dus nagaan dat zijn zoon (die zooals Vertue ons mededeelt als schilder werd opgevoed) in 1657 omstreeks 33 of 34 jaar oud kon zijn. Te oordeelen naar het onderteekende werk, vroeger bij Dowdeswell, was zijn stijl slaafs naar dien van zijn vader nagevolgd. Doch waar de toets van dezen laatste van omstreeks 1630 af los en doorschijnend bleef (men vergelijke b.v. de twee vrouwenportretten in de Dulwich Gallery, Nos. 80 en 89) is de schilderwijze van den zoon vast, glad en doorwerkt. Het portret bij Dowdeswell had een blauwen achtergrond evenals het portret te Dulwich en den A. van Blyenburgh in het Rijksmuseum te Amsterdam (No. 1296a)Ga naar voetnoot(1). Deze drie stukken schijnen samen te gaan als zijnde van dezelfde hand, en om Cornelius Senior's reputatie moeten wij zijn werk en dat van zijn zoon uit elkaar houden. Men hoort dikwijls beweren, dat Cornelius Johnson's vroeg Engelsch werk beter is dan zijne latere stukken met blauwen achtergrond. Dit oordeel zal in vele gevallen gevestigd zijn op de verwarring van zijn werk met dat van zijn zoon, zooals dit het geval is te Dulwich en in het Rijksmuseum. Tot besluit van deze aanteekening willen we nog opmerken, dat we Johnson Senior niet langer als een Hollandsch | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
schilder kunnen beschouwen; vandaar dat ik den ouden vorm van zijn naam, Janssens van Ceulen, dan ook niet meer gebruik. Te Londen geboren en opgevoed, en in zijne kunst een kweekeling der Engelsche school van zijn tijd, is hij kunsthistorisch een Engelsch schilder, ondanks het feit dat zijn vader uit Keulen herkomstig was. Wat zijn naam betreft, teekende hij steeds Johnson of Jonson, en, voor zoover mij bekend is, nooit Janssens. CORNELIUS JONSON VAN CEULEN, Jr.: Mansportret.
(Dulwich Gallery). | |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
b) Mansportret (No. 572). Dit portret van een onbekende, is onderteekend Ano. 1654. Adr. Hanneman, F. Deze belangwekkende en flinke schilder is beter bekend door zijn later en geheel van Dycksch werk dan door zijn vroegere en meer oorspronkelijke stukken. Omstreeks 1601 geboren, schijnt hij bij A. van Ravesteyn in Holland en Daniel Mytens in Engeland te hebben gestudeerd. Hij was, zooals wij door Vertue weten, een goede vriend van Cornelius Johnson, dien hij met zijne vrouw Elisabeth Beke en zijn zoon Cornelius Junior conterfeitte in een thans verloren groep. Dit stuk, voor zoover ik kon uitmaken, was geschilderd onder Van Dyck's invloed; maar in den Peter Oliver te Hampton Court vinden we een spoor van zijn vroegeren stijl. Ik ben niet genoegzaam vertrouwd met den trant van A. van Ravesteyn om te zeggen, in hoeverre Hanneman diens invloed onderging. Ter andere zijde kan ik beslist verzekeren dat (naar zijn Peter Oliver te oordeelen) Mytens' invloed gering was. Wellicht ware het niet onredelijk in dit portret een verbinding van Mytens' en Johnson's invloeden te zien, plus het eigen karakter van Hanneman zelf. Een ander vroeg werk van dezen kunstenaar is, meen ik, Prins Rupert als Knaap van omstreeks 1628, te Hampton Court. Men vindt daar ook een staaltje van zijn laatsten trant in den geheel Van Dyckschen William III als Knaap, onderteekend en gedateerd van 1664. Een goede schakel tusschen zijn vroeg, oorspronkelijk en zijn later werk vindt men in het bekende portret van Constantijn Huygens met zijne kinderen, in het Mauritshuis, geschilderd in 1640 toen Hanneman vermoedelijk weer naar Holland was teruggekeerd. Een eigenaardige verandering valt in het werk der volgende periode te bespeuren; men merkt dit zeer duidelijk bij een vergelijking van den Huygens uit het Mauritshuis met het Mansportret van 1655 te Dulwich. Het modelé is schraler, de gelaatstrekken worden langer, en de bijna getaande huidskleur, die we in den Peter Oliver en in zekere mate in de Huygens-koppen konden opmerken, is verbleekt. De vleeschtoon van het portret te Dulwich is stellig goudbruin, maar het haast ‘Italiaansche’ uitzicht van Peter Oliver, van Huygens en van Prins Rupert te Hampton Court vindt men hier niet meer terug. Deze phase van Hanneman's kunst is beslist individueel; portretten van dit type zal men niet verwarren met de voortbrengsels uit Van Dyck's atelier. Zijn Duke of Hamilton van 1650 in Windsor Castle, hoewel donker van huidskleur, kan gemakkelijk in verband worden gebracht met het bleekere en meer verlengde portret te Dulwich, en valt duidelijk te onderscheiden van de school van Van Dyck. Zijne latere stukken gaan echter dikwijls onder | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 104]
| |||||||||||||||||
ADRIAEN HANNEMAN: Mansportret (1655).
(Phot. Medici Society Ltd., Londen). (Dulwich Gallery). G. HONTHORST: Vrouwenportret (1639).
(Dulwich Gallery). | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
Van Dyck's naam en worden onder diens atelierwerk gerangschikt. GERARD SOEST: Portret van Sir Harry Vane.
(Dulwich Gallery). c) Vrouwenportret (No. 571), geteekend G. Honthorst. 1639. Dit is een buitengewoon goed werk van dezen ongelijken schilder. Hoewel het zijn karakteristiek, dun modelé vertoont, zit het beter in de kleur en is het geestrijker van teekening en toon dan de meeste van zijne werken. Vergeleken zelfs met zijne portretten van denzelfden tijd (b.v. de reeks van de Koningin, Koning en Prinsessen van Bohemen, te Coombe Abbey) is dit een veel volmaakter werk. De huid is zacht en goudkleurig, en de typische groenige halftonen vervloeien teeder in de warme lichtdeelen. Mijne neiging om het aantrekkelijke portret ten voeten uit van Mme la maréchale de Chatillon te Hampton Court (No. 446) aan Honthorst toe te schrijven, is tot zeker punt door dit portret te Dulwich versterkt. | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
d) Portret van Sir Harry Vane (No. 592), toegeschreven aan William Dobson. Dit stuk verdient nadere studie, al bevindt het zich niet in al te besten toestand. Het is een karakteristiek werk van den Hollandschen schilder Gerard Soest, uit zijn middelbare periode. In Engeland aangekomen omstreeks 1644, kan zijn eerste Engelsche trant allicht verward worden met Dobson's werk. Doch in den tijd van 1650-55 is Soest volkomen duidelijk te onderscheiden van den Engelschen schilder, die in 1646 stierf. Bij zijne aankomst in Engeland trof hij Dobson aan als de gelukkigste voortzetter van Van Dyck's traditie, en hij deed zijn best om zich een Van Dyckschen trant aan te wennen. Met den val van het Hof en de opkomst der Puriteinen kwam een plechtiger rust in de portretschilderkunst, die Soest en Lely gedurende hun Commonwealth-periode dan ook gewillig wisten te treffen. Onder de Restauratie veranderde Soest's werk nogmaals, werd rijker van lijn en om een atelier-woord te gebruiken, werd meer ‘swaggering’ van houding. Dit portret van den grooten Parliamentarian en Puritein te Dulwich, hoewel niet zoo sprekend als dat van Lely te Ham House, geeft ons een uitstekend idee van Vane's gestrenge uiterlijk. De oppervlakte van het schilderij heeft nog al erg geleden, maar toch valt het karakteristieke rood van Soest's vleeschkleur nog goed te onderscheiden. Een eenvoudig middel om zijn werk te herkennen is de studie van zijne draperieën. Hij had de specialiteit om de plooien van het kleed of van de mouw zijner modellen in breed decoratieven vorm op te hoopen zooals in dit voorbeeld dan ook het geval is. Dit is zoo waar, dat men dit soort mouw of mantel gerust als Soest's handteekening mag beschouwen; men vergelijke het Mansportret in de verzameling van den heer Leon, afgebeeld in The Connoisseur, September 1915. Deze schilder schijnt in Holland vrijwel onbekend te zijn; maar men treft zijn werk niet zelden in Engeland aan. In mijn Lely and the Stuart Painters (1912) vermeldde ik 45 werken, waarbij ik er thans eenige andere zou kunnen voegen. Indien wij een half dozijn van zijne beste stukken uit zijne verschillende perioden moesten bijeenbrengen, zouden we in Soest een schilder van opmerkelijke kracht en techniek vinden. Zijne opvatting zou sympathiek aandoen, soms bekoorlijk, soms hoofsch en fraai, elders weer ernstig en ingetogen. Zijne teekening is bijna altijd keurig en zijne schildering en toets zijn welverzorgd. Alvorens afscheid van hem te nemen, maak ik van deze gelegenheid gebruik om er op te wijzen, dat het Portret van William Chiffinch (No. 568) te Dulwich verkeerdelijk aan Soest wordt toegeschreven. Het is feitelijk een uitstekend en onmiskenbaar echt werk uit John | |||||||||||||||||
[pagina t.o. 106]
| |||||||||||||||||
PIETER NASON: Portret van een Dokter.
(Dulwich Gallery). (Phot. Emery Walker Ltd., Londen). | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
Riley's besten tijd. Hoewel Riley Soest's leerling was, toont een vergelijking van dezen Chiffinch en den Sir Harry Vane aan, hoe groot het verschil tusschen deze beide schilders is. e) Portret van Abraham Cowley, in zijne jeugd (No. 563) door Sir Peter Lely. Dit heerlijk werk van Lely, uit zijn Van Dyckschen tijd, is omstreeks 1645 ontstaan, toen Cowley ongeveer 27 jaar oud was. In dit portret schijnt hij maar 18 of 17, - een getuigenis voor Lely's succes als hofschilder. Gedurende de acht eerste jaren van zijn verblijf in Engeland legde Lely het er op aan, zich den stijl van zijn grooten voorganger eigen te maken, en slaagde daarin zoo wel, dat sommige zijner vroege portretten nog steeds verward worden met die van Van Dyck of DobsonGa naar voetnoot(1). Hoogstwaarschijnlijk heeft enkel de duidelijke onderteekening van den Cowley dit stuk voor hetzelfde lot bewaard. f) Slapende Nimfen (No. 555). Lely's authentieke figuren-composities zijn zoo zeldzaam, dat we geen vasten maatstaf hebben om ze te beoordeelen. Men mag de Nimfen bij een fontein in de Dulwich Gallery redelijker wijze als zijn werk beschouwen, hoewel de onderteekening, voor zoover men zien kan, ongewoon is, en de stijl niet overtuigend. Het is bekend dat Lely nooit naar Italië ging, hoe gaarne hij dit ook hadde gedaan; ter andere zijde verzamelde hij tal van Italiaansche schilderijen, welke hij ijverig bestudeerde. Correggio schijnt hij bijzonder bewonderd te hebben en natuurlijk ook de Bologneezen en Napolitanen. In het wat metaal-achtige licht en donker van dit schilderij kunnen we den invloed van laatstgenoemde weervinden. Hoewel dit soort schilderwerk niet erg in den smaak van onzen tijd valt, moet men erkennen dat Lely als naaktschilder gracelijk en zeer knap was. Tevens bracht zijn enorme bedrijvigheid als portretschilder het om zoo te zeggen mede, dat zijne figuurstukken eer het karakter van academie-studies dan met groote overtuiging uitgevoerde werken dragen. Bij de bespreking van Lely moge men zich afvragen, op welken grond Nos. 559 en 560 te Dulwich worden toegeschreven aan Daniel Mytens, die in 1642 stierf. Deze schilderijen, die beslist Lely's trant vertoonen (ze zijn wellicht gedeeltelijk door hem zelf geschilderd) moeten omstreeks 1660 ontstaan zijn. Ik heb meer dan eens opgemerkt, dat typische portretten uit de school van Lely, voornamelijk in buitenlandsche verzamelingen, vreemd genoeg worden toegeschreven aan tal van bekende artisten, met wier stijl zij volstrekt niets te maken hebben. | |||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||
SIMON DUBOIS: Portret van Sir William Jones.
(Dulwich Gallery). (Phot. Medici Society Ltd., Londen). g) Portret van een Dokter (No. 556) door Pieter Nason. Nason is beter bekend in Holland dan in Engeland. Het portret te Dulwich is, meen ik, het eenige stuk dat hier in een openbaar museum voorkomt. Het is onderteekend en van 1663 gedateerd. Factuur en behandeling van dit portret zijn hoogst aantrekkelijk; de toon is goudkleurig, het modelé vol, stevig, en tevens gehuld in atmosfeer. Het uitzicht der schildering is buitengewoon glad, doch hoegenaamd niet gelikt. Ik meen dat het woord ‘beurré’ bij wijze van lof op deze zachte en toch flinke wijze van schilderen werd toegepast. Nason kan Engeland omstreeks 1663 hebben bezocht; van dat jaar dagteekent zijn portret van den Earl of Shaftesbury te St. Giles, Salisbury. Doch zijn werk verschilt t'eenemaal van al wat ooit in Engeland werd geschilderd. Een onverklaarbare verschijning in zijn oeuvre is het treffende Portret | |||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
van een oude vrouw, van 1642 gedateerd, dat te zien was op de Tentoonstelling van Oude Meesters, Burlington House, in 1910 (No. 92), eigendom van the Rev. Sir W. Hyde Parker, Bart. Voor zoover ik mij herinner, verschilde het geheel van zijn werk uit de jaren '60.
(Phot. Medici Society Ltd., Londen).
SIMON DUBOIS: Portret van Lady Jones. (Dulwich Gallery). h-i). Portretten van Sir William en Lady Jones (Nrs. 584 en 585), door Simon Dubois. Volgens Vertue debuteerde Dubois als een navolger van Wouwerman, en ging daarna het meer lucratieve vak der portretschilderkunst beoefenen. Enkele van zijne portretten werden gegraveerd, en het Fitzwilliam-Museum te Cambridge bezit een kopje op koper, onderteekend en van 1682 gedagteekend. In Lambeth Palace te Londen is een levensgroot portret van Aartsbisschop Tenison, en de twee portretten te Dulwich besluiten, naar ik meen, de lijst van zijn erkende Engelsche werken. De laatste zijn beslist de beste; ze zijn vlot geschil- | |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
derd, in een vloeienden trant en uitstekend geteekend en gemodelleerd. Het mansportret is bruinachtig, dat van de vrouw meer koel en zilverachtig. In 1682 was Kneller's invloed in Engeland overwegend; daarvan is in Dubois' werk geen spoor te ontdekken. Vertue was zeer getroffen door de keurigheid, welke hij ‘curious’ noemt, van de werken die hij gezien had, en vermeldt dat hij uitmuntte in het copieeren van Italiaansche schilderijen. Hij zegt ook dat Dubois werkte voor W. van de Velde, wiens dochter hij huwde; hij liet haar zijn vermogen en een fraaie verzameling schilderijen na. Dit gebeurde in 1709. Zijn laatste werk was wellicht zijn eigen portret ‘in een ovaal, driekwart lengte, het aangezicht door hem zelf geschilderd, en zoo gelaten bij zijn dood. De draperie werd door een andere hand voltooid.’
C.H. COLLINS BAKER. |
|