Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Lizzy AnsinghLaat ons beseffen wat wij bezitten! De uitroep zou er een van wrevel kunnen zijn, nu er over een schitterend stuk coloriet op de ledententoonstelling in Arti - schilderij van Coba Ritsema - vrijwel werd gezwegen.Ga naar voetnoot(1) Met Lizzy Ansingh - studieen tijdgenoote van Coba Ritsema maakt men het beter. Het is te hopen, dat de schilderes Ritsema, wier groot talent in Holland niet voldoende blijkt te worden begrepen, thans den, al is het langer gerekten tijd van miskenning doormaakt, welke toch ook Lizzy Ansingh in den aanvang niet is bespaard gebleven. Immers dat prachtige schilderij, als schilderwerk, als coloristische proeve zoo belangrijke: het Gele Gevaar, kon een jaar lang eenvoudig niet opgemerkt worden door de Hollandsche Pers, tot het eindelijk in een overvolle zaal met kunst (destijds kunsthandel Biesing op den Hoogen Wal) belandde en van daaruit en voor 't eerst, uitvoerig van uit Den Haag in de N.R. Crt. bespreking vond. Op die tentoonstelling waren schitterende schilderijen ongelukkig neergehangen; Lizzy Ansingh's groote werk hing in een hoek bij een doorgang naar de trap; Coba Ritsema's meesterlijk stilleven in een achterzaaltje. De weinig gunstige, de onwaardige plaats, welke men beide meesterstukken der jonge vrouwen had gegund, kwam overeen met het oordeel van 't publiek, dat deze tentoonstelling, met de twee opmerkelijke doeken - om maar niet te spreken van de gevoelige werken van den begaafden jong gestorven schilder Franken en het beste wat ik ooit van den schilder à la mode: Van Welie zag (het potloodportret van mevrouw Mann-Bouwmeester) - geen aandacht heeft waard gekeurd. Doch het publiek, zwaarwichtig, ernstig, eerbiedig kijkend kwam | |
[pagina 146]
| |
(toevallig ook weer in deze zelfde zaal op den Hoogen Wal) doch nu met groote belangstelling aangezet, toen er kort na bovengenoemde tentoonstelling het werk der futuristen was, waarvoor een futurist een inleiding hield. En toen moest men waarlijk denken aan het Oostersch sprookje van den koopman met de stof, waarvan hij zeide dat ze slechts te zien was voor de lieden met veel smaak en groot verstand. Omzichtig, eerbiedig wezen de handen van dien koopman in de lucht bij het uitspreiden van de denkbeeldige stof en van zijn lippen vloeiden de theorieën tot het aanbrengen van het begrip: ‘alleen de wijzen, de lieden van smaak en geest zagen nu.’ 'n Andere lezing van 't sprookje luidt, dat de koopman zelf ter demonstratie als eenige kleeding de stof droeg. Bewonderend stond het Hof rond hem, tot een klein kind uitriep... ‘maar die man is naakt.’ De futurist bij Biesing wàs waarlijk die Oostersche koopman, toen hij tot het gewichtig kijkend publiek zeggen durfde: ‘de Berlijnsche critici hebben den grootsten lof gehad voor deze schilderwerken doch zij, die het werk niet hebben geprezen, waren ook - de minst goede critici.’ Men moge mij de uitweiding vergeven, nu zelfs na jaren nog, waardeering geschonken wordt aan deze wanhoop-der-onmacht. Het verschijnsel dat te weinig aandacht wordt geschonken aan hoogstaand werk, schijnt daarmee gepaard te gaan. Na de miskenning der onopgemerktheid die Lizzy Ansingh's schilderij: het Gele Gevaar in den aanvang ondervond, volgde het succes. De Vierjaarlijksche te Arnhem eerde het eenige jaren na zijn ontstaan met de gouden medaille. En ofschoon het later werk als: De Klok, De Zeven Hoofdzonden en 't Verzonken Beeldje, het schilderij hebben overtroffen, het is in het oeuvre der schilderes een hoogtepunt niettemin, een afsluiting van een eerste tijdperk van schildersleven. Niets is echter minder waar dan dat de loopbaan der schilderes een evolutie met schokken en sprongen toont; het innerlijk beeld van het werk is inderdaad een lijn van geleidelijkheid. Telkens is een hoogtepunt de natuurlijke volgroeiing van voorafgegane stijgingen en het laatste werk, Lizzy Ansingh's meesterwerk: Het Verzonken Beeldje, evenals het Gele Gevaar, zijn door bizondere studies en in 't algemeen als zienswijze lang te voren aangekondigd. Na een ernstig opgevatten studietijd aan de Amsterdamsche Academie die zij, na geheel het studieplan gevolgd te hebben, verliet, ging het Lizzy Ansingh als zoovelen met de pas gewonnen vrijheid, zij wist er den weg nog niet mee. Idealen hadden ze, de hoogbegaafde jonge vrouwen, Lizzy Ansingh en Coba Ritsema, zij beiden, enthousiasten, | |
[pagina 147]
| |
doch die niettegenstaande een veelbelovend leerlingschap aan de Academie, zoo bescheiden en als in ootmoed tegenover de, heur gansche wezen vragende schilderkunst, een zelfstandig atelier-leven begonnen. LIZZY ANSINGH: De Prinsessen.
Uit dien eersten wankelen tijd - het zal een twaalf jaar ongeveer geleden zijn - herinner ik me nog zoowel de serie teekeningen in het dagblad: de Telegraaf, dat juist met een kindernummer was begonnen. Zelf is Lizzy Ansingh over die teekeningen nooit tevreden geweest. Nelly Bodenheim - vond zij - deed het zóóveel beter. Slechts een zeer korten tijd bij wijze van proefneming, van een zichzelf polsen hoe haar geest zich deze richting uit ontwikkelen kon, heeft Lizzy Ansingh zich met deze teekeningen voor kinderen in een dagblad bezig gehouden. En toch was in die sprookjesteekeningen te vinden wat geleidelijk zooveel jaren later zich prachtig ontwikkelen kon tot de schoonste | |
[pagina 148]
| |
fantasieën. Ik heb ze nooit meer teruggezien, die teekeningen van Lizzy Ansingh in het kindernummer van de Telegraaf, doch herinner ze me nog zoo goed met hun omschrijvende, krullige, altijd geestig spottende lijntjes. Een directe, krasse vorm gaven ze nooit, doch zij waren een vorm-omschrijving als een verdichtsel. En dat die vertellingslust, deze zoo goed als literaire aanduidingslust haar toch wel heel echt in 't bloed zit, bewees ze met het Poppenhuis (geschonken aan het Nationale Steuncomité), een krijtleekening met wat waterverf ingeingevuld hier en daar, een werk uit de laatste jaren doch dat geheel en al een terugwijzing is naar die eerste kinderteekeningen in de Telegraaf. Er is echter dit verschil: dat een teekening als het Poppenhuis, Spielerei is geworden vergeleken bij het zeer ernstige groote, het wijsgeerige werk der schilderes. En het feit wordt begrijpelijk, wanneer men de uiteenloopende onderwerpen en hun verschillende wijzen van behandeling van thans vergelijkt, dat ook in den aanvang harer loopbaan de schilderes niet bevredigd is kunnen zijn met die enkele geestesrichting der kinderteekeningen. Haar geest is te rijk en te rijp. Het verlangen, menschen te schilderen, greep haar vast. Minder richtte zich hierbij haar aanleg naar het voortbrengen van het gewone gelijkende portret, dan wel tot het naar voren brengen van iets typeerends, het zuiver bizondere van een mensch. Het portret dat Lizzy Ansingh van Willem Mengelberg maakte, is er een uit velen: een krijtportret is het, dat de regelmatig-gewone trekken naar ongeflatteerde waarheid weergeeft. Geïdealiseerd is er niets aan den kop, doch zie de als fosforesceerende helle oogen van den kunstenaar, welke de schilderes dit gelaat ziet beheerschen en die ze met hun volle felle uitdrukkingskracht de gemoedelijke eenvoud ervan ziet opheffen. Veel klein-formaat portretten heeft Lizzy Ansingh toen in dien eersten schilderstijd gemaakt, portretten ook van een mooi zusje, wier zachte oogen nog lang in den beschouwer blijven naleven. Een merkwaardige beeltenis van een jonge vrouw herinner ik mij voorts, waarin opnieuw de teere uitdrukking van zachte lijdende oogen in een broos gelaat, van een zeggingskracht was, die het wezen van deze vrouw als 't ware gansch omvamen. Doch allen, de diep ingedachte, geschilderde portretten of de vluchtige krijtkrabbels, ze hebben iets meegekregen van de spiritueele eigenschappen, welke het eigen innerlijk wezen der schilderes in de geportretteerden ontdekken kon. Haar rijke geest steunt daar waar de schilderes mocht falen. Lizzy Ansingh is bovenal een groot psychologe! | |
[pagina t.o. 148]
| |
LIZZY ANSINGH: Het gele Gevaar
| |
[pagina 149]
| |
Uit dezen tijd en ook van dezelfde houding is het Frans Hals-achtige portretje van de ouderwetsche Amsterdamsche juffrouw uit den eenvoudigen burgerstand. Het degelijke, bruine bont heeft deze om den hals, een toque-hoed op het glad weggetrokken haar, en een fel kleurtje ligt op de hooge, glimmende koontjes van het genoegelijke gezicht, waaruit parmantig en bewust een weerbare wipneus omhoog wijst. De geheele uitdrukking is: tastbare tevredenheid met haar nette leventje, haar knappen ouden dag. Frans Hals-achtig in de onmiddellijke en zoo sterke uitbeelding doet zoo'n portretje eigenlijk geheel en al voorvoelen, dat we met een talent te maken hebben dat van den geest, de gevoelskern uit, groot is. Van dezen tijd zijn er nog twee werken, welke, in dit beknopte overzicht waarin ik mij bepalen moet, het belangrijkste van Lizzy Ansingh's arbeid slechts te noemen, niet mogen ontbreken, juist omdat zij de lijn van geleidelijkheid met de eerste fantastische teekeningen begonnen, welke voeren zou naar de laatste meesterwerken: de Klok en het Verzonken Beeldje, zoo treffend scandeeren. Ik denk dan nu aan het kleine suggestieve schilderij van twee vrouwen, kermisvrouwen, zwervers, een jonge en een oude vrouw met de hoofden vrij dicht bij elkaar; die hoofden zijn het slechts, deze gelaten, welke de schilderes in hun sombere samenhoorigheid heeft willen uitbeelden. Tegen een diep duisteren achtergrond is het bonte schijnleven dier beide wezens gesteld in zulk een dof-demonische fantasie, dat men het werkje in het gehalte zijner uitdrukking tusschen Goya en Velasquez zou moeten rangschikken. Even sterk als in dit kleine schilderij zijn de roerselen uit een diepe onbewustheid geopenbaard in het bontkleurig schilderij, 't welk Fantasie door Lizzy Ansingh werd genoemd. Hier, in dit werk uit den tijd welken ik afgesloten acht bij het Gele Gevaar, is reeds de geest dier meesterwerken: 't Verzonken Beeldje en de Klok. Hij is er volledig! Naar wien moet ik verwijzen om de aanknooping te vinden met de schoonheid van dit louter fantastische, niet meer in zijn bedoelingen uit te leggen kunstwerk. En dan komt zeer duidelijk dien eenen, hierboven reeds genoemden naam in de gedachte. Het is Goya opnieuw met wiens geest deze schilderes onmiskenbare verwantschap toont. De vormen in Lizzy Ansingh's Fantasie houden geen verband meer met de werkelijkheid; zij dwalen daarvan af, zooals Hercules Seghers, de Hollander uit de zestiende eeuw geboortig, afdwaalde van het landschap, dat hij kende, om een landschap te maken dat hij zich schiep, dat alleen in zijn fantasie leefde. Doch deze fantasie dan ook onverschrokken eerlijk en | |
[pagina 150]
| |
met niets terughoudens erin om aan een verstandelijke navraag van den leek, die de kunst altijd zon willen uitleggen, te kunnen voldoen. Tot dit gebied van het onbewuste hoort dit zwartharig popje in schatten van satijn en kralen en zijden bloempjes gezet, met naast zich het fantastisch fonteintje, een zwaantje dat water spuit uit den opgerekten hals. Het is een popje, het is een menschje, deze Fantasie, klein wezentje dat geplaatst werd, dat zich zelf vindt in een veelvormig wereldje, gelijk de kleine Spaansche Infante van Velasquez te midden eener hofpracht met dwergen staat, opgetogen-verwonderd doch zonder vraag naar het waarom van den levensvorm welke de hare is. Dit schilderij dat Fantasie heet, ontstond reeds in de eerste schildersjaren na den Academietijd, vóór het Gele Gevaar. En gelijk het niet algemeen bekende schilderij het Koele Plekje, houdt het 't meest directe verband met die andere fantasie welke 't Verzonken Beeldje deed ontstaan. Het is dus onjuist, zooals dikwijls wordt geoordeeld, dat Lizzy Ansingh thans werk laat zien, waar het vroegere nimmer van deed vermoeden. Niet in de Klok en het Verzonken Beeldje, doch altijd is zij de denkster, de bespiegelende geest geweest, van den aanvang af. Zelfs zou het Gele Gevaar, naar den geest gerekend, nog wel aan een teruggang kunnen doen denken. Het Koele Plekje, dit wereldje van een boschhoekje met 't gevogelte, dat gelijk romantische bohèmes daarin leeft, heeft immers ook reeds het afgeslotene, het in zich zelf schoone en zichzelf genoegzame van de wereld vol levends rond 't Verzonken Beeldje! De belangrijkheid van het groote schilderij het Gele Gevaar dankt het aan een prachtig coloriet. Het is buitengewoon mooi geschilderd, de penseelstreek is vast; malsch liggen de kleuren in elkaar gevloeid, steunen ze elkaar en vormen ze contrast. En met een coloristische klaarheid is het poppenstilleven aangezien, zooals we in de latere werken, de Zenen Hoofdzonden, de Prinsessen, misschien uitgezonderd, niet weer ontmoeten, tenzij in een werkelijkheidsonderwerp als een portret. Wat nu de verdienste van dit werk is, afgezien van de schilderwaarde op zichzelf? Deze, dat er iets kostelijk grotesks geschapen werd in dit wereldje van fantastische vormen, waarmee men de kinderen te vermaken pleegt. Het is die malle mengeling van waarheid en onwaarheid, die nabootsing toch van een echte dame of een baby, doch deze met enorme en felle oogen met alle schoonheid in den superlatief, dikke koonen, appelrond, een miniatuurneusje, en wenkbrauwen die in het klein kindergezichtje, nauw uit de wieg, de dikte van snorren hebben. De Chineesche pop met zijn bleekgrauwe onaandoenlijke snuit | |
[pagina 151]
| |
waaraan het schilderij zijn anecdotische naam dankt, is de macht nevens het nerveuse kleine goedje waarbij het Fransche popje, op haar crinoline steunend, het coquette jakje zoo losjes sierlijk omgeslagen, als een teer Françaisetje dat zoo wezenlijk doen zou. Elk kleurtje is in dit schilderij verzorgd, het rose staat schitterend tegen 't zwart; de gele Chinees met zijn grasgroen gebloemd jasje, het eene bloote, het andere roodgeschoeide voetje, is wat schilderwerk betreft, met die levendige contouren in de verf, rond de voelen bijvoorbeeld, in één woord voortreffelijk. LIZZY ANSINGH: Fantasie.
| |
[pagina 152]
| |
LIZZY ANSINGH: Portret der schilderes Coba Ritsema.
Een afsluiting noemde ik het Gele Gevaar daarstraks. Na de voltooiing ervan ging er een langen tijd over heen, eer de schilderes zich weer aan zulk een omvangrijk werk ging wagen. In portretten ging zij voort; onconventioneele portretten verlieten haar atelier in den geest van het hier gereproduceerde, dat de schilderes Coba Ritsema zoo uitnemend voorstelt. Hoe ziet men aan dit portret, de eenzaamheid, welke deze stille, diepe geest rond zich begeert. De intuïtieve karakter-ontraadseling (zie de houding van 't hoofd met de neergeslagen oogen, zie de lijdzame handen) verstaat Lizzy Ansingh te geven méér schier door de gaven van haar geest dan door haar talent. Zoo Lizzy Ansingh geen schilderes was geweest, zij ware schrijfster geworden. Dit samengaan van verschillende gaven, artistieke en verfijnd geestelijke, hebben de stuwing gegeven aan de groote werken, die na 't Gele Gevaar ontstonden, | |
[pagina 153]
| |
LIZZY ANSIGH: De Klok.
| |
[pagina 154]
| |
Rechts boven is de duistere hoek, waar het kaarsje al spoedig van plan is uit te knetteren. Het is er onaangenaam in dien hoek van 't schilderij als op een nachtelijk kerkhof: doodsch bruin is de toon er, waarin een schemer waart van dof zwart. Tegen een gedempte, grijze toon is links de zonneklok, met haar uitschietende stralen van oud goud, mooi stemmend. En daar de wankel tusschen Leven en Dood in dit schilderij moest worden uitgebeeld, dorst de schilderes het aan, den luguberen knekelman te doen zweven langs de zonneklok, een knook nog wel uitstekend naar de wegbrandende kaars, bezwerend de dames dat het haar tijd is te gaan. De reflex van dat gebaar vindt men bij de pop op den voorgrond, die aan 't betoogen gaat, die als een oogenblik in transe staat, als medium haar gezelschap verradend het gruwelijk geheim dat haar geest doorflitst. Hier heeft de schilderes gedacht aan het oud-Hollandsche: dese moeten wech in corter uren
hoe blyde sy syn, hoe jonck van gheeste
dit dansen en reien en mach niet dueren
sy en moeten wech - ter mollen feeste.
Wanneer men het schilderij als stilleven neemt, zou het spook en het wegbrandend kaarsje ongetwijfeld gemist kunnen worden. De kleurige toiletten der poppen door een teer grijs bijeengehouden, stemmen coloristisch te kostelijk met de oud-gouden klok samen om als kleurgeheel niet volkomen te voldoen. Doch bij het opwerpen van deze overweging kom ik op de grens van het wezen dezer stillevens. Het symbolische element dat zoo sterk in Lizzy Ansingh's werk leeft, zou meiskend zijn, indien men als afgebakende stillevens dit werk beschouwde. Het symbolische element wil, dat het uitgebeelde tijdstip een tijdsvoortduring niet uitsluit. Het spook en het kaarsje wijzen middellijk en onmiddellijk op den voortgang van den tijd: het zijn de teekenen van actie, waarop de terugwerkende beweging der poppen in haar mimiek rechtstreeks doelt. Deze twee, spook en kaars zijn weliswaar het werk niet tot een hooger coloristisch plan voerende elementen van samenstelling en opbouw. Doch zij kunnen niet worden gemist bij de levendige zwaaitjes der poppenledematen, bij haar algeheele mimiek van beroering, die zonder hen zeer leeg zou aandoen. Ik heb dagen lang het schilderij en later de foto van het werk, welke in reproductie dit artikel vergezelt, voor oogen gehad en ben tot de waardeering en het overtuigde inzicht gekomen van Lizzy Ansingh's zeer juiste | |
[pagina t.o. 154]
| |
LIZZY ANSINGH: De Zeven Hoofdzonden.
| |
[pagina 155]
| |
intuïtie. Niet als stilleven alleen, doch als bewegingseenheid, als symbolische gedachte behoeft het schilderij wel degelijk alles, wat Lizzy Ansingh meende er in op te moeten voeren. Minder fantastisch van gedachte, in waarheid de humorsoort van het Gele Gevaar naderend, is de geest van dit schitterend schilderij, waarop het Dordtsche museum zoo wijs was beslag te leggen en dat de Zeven Hoofdzonden is geheeten. Alweer een prachtstuk van coloriet! Het nevelige, de naar tonen tastende tinten van het schilderij de Klok, mist men in dit werk der Zeven Hoofdzonden, dat immers in verband met een dichtbije, humoristische fantasie, ook een kleurgamma behoefde, meer dichtbij een tastbare werkelijkheid gelegen. Het Chineesje dat midden in 't schilderij het Gele Gevaar troont, is ook hier een der hoofdfiguren. De schilderes noemde hem de Vraatzucht en zette voor zijn rond welgedaan snuitje een taart neer. De Ijdelheid is een der pronkzuchtig uitgedoste, fraai-antieke poppen uit het bezit der schilderes. Een even schitterend gekleede pop is de Jalouzie met wangunstig, schuin uitkijkend gezicht. De Gierigheid is een der hoofdfiguren, voorgesteld door een in schaduw gezeten vaalbruine jongenspop. Een weegschaal houdt hij in de hand waarop hij zijn schatten weegt. De Hartstocht, de Luiheid, de Haat zijn de meer verholen uitgebeelde Hoofdzonden. Er gaat een tooverachtige witte schittering van dit schilderij uit, een zilverige glans die de kleurtonen aaneenbindt tot den mysterieuzen schemer van het sprookje. Doch ook statigheid is er in de kleurpracht, doorschenen van violette schijnsels en paarlemoeren schemers, die in een telkens keerend oud-goud den vasten steun voor hunne vaagheid vinden. Zoo is dit schilderij na den coloristischen triomf van het Gele Gevaar een nieuw toppunt van coloriet, doch van een praalvoller, machtiger kleurensemble. En in het zich tot rijpe kracht ontwikkelend wezen der schilderes begint krachtiger nu ook weer de geestelijke geaardheid, die in Fantasie en het Koele Plekje, reeds zoo veelbelovend, zoo schoon ontlook, haar vollen bloesem te dragen. Het schilderij: het Verzonken Beeldje kon als uiting van dien bizonderen geest waarop ik telkens gewezen heb, niet meer voorbij gezien worden. Lizzy Ansingh heeft de bescheidenheid afgelegd die haar: Fantasie, slechts eenige decimeters groot deed ontwerpen. In het Verzonken Beeldje treedt zij volledig en met de vrijmoedigheid van een gewonnen zelfbewustheid voor den dag. Zij staat daar nu voor haar tijdgenooten met die bescheidenheid plots van zich weggeworpen. Vroeger heeft zij naar haar diep-innige, duistere droomen laten raden. Nu zet zij deze | |
[pagina 156]
| |
niet de weinige enkelingen die begrepen, doch in een krachtige voorstellingswijze, de velen voor. Niet echter is de inhoud van 't Verzonken Beeldje, equivalent aan de algeheele abstractie van Fantasie. Doch wel zijn hier de werelden vèr toch van ons af, die Lizzy Ansingh op het doek, niet verf, heeft gedicht. De schoone wereld met visschen heeft zij zich geheel ingedacht, niet slechts als kleurschoon, doch als wereld-op-zichzelf waarin haar gedachten zich transformeerend hebben gedrongen. Innig heeft zij zich begeven in den geheimen toover van het onderwatersche leven, niet als een zichzelf en eigen bewustzijn nooit vergetend mensch, eerder als geest die de onbevangenheid zelf is en naar den geest meeleeft met wat daar gebeurt. En het is of haast verstandelijk-menschelijk de nieuwsgierigheid is van den visch, die het verzonken beeldje nadert. De dikke paling heeft er zich in een wijde bocht omheen gekronkeld. De sierlijke wieren omvangen het beeldje als in sluiers. En de bloemachtige lichtende planten liggen om het verzonken beeldje geschikt als bloemen rond een lieve doode. Doch het beeldje is alleen. Zijn vorm hoort niet in het hem omringende rijk thuis. Het heette vroeger in het leven boven het water, een dood, immers onbezield, ding. Doch nu is het eerst dood, nu het is verlaten van de aandacht die zijn bestaan opriep, de aandacht van den mensch naar wiens beeld het is gevormd. Het beeld ziende kan men denken aan den mensch zelf en men denkt aan de verlatenheid van dezen, aan de eenzaamheid van verdronken menschen, die op den bodem van een water begraven zouden zijn. Zoo gaan eveneens de gedachten naar de begravenen op aarde, de eenzaam neergelegde menschen... Die in de donkere, de zwarte wereld van het graf in de aarde zijn neergelaten, vreemd thuis, als niet hoorend bij dat element van dichte, donkere aarde, waarin zij opgesloten blijven. Het Verzonken Beeldje is een schilderij dat doet mijmeren, dat tot peinzen voert; het is de parabel der mysteriën, die Leven heeten en Dood. Ja, waarlijk, er is bij de twintigste-eeuwsche schilderes de klassieke objectiviteit te vinden van den zestiende-eeuwschen Breughel. Men zou zelfs een overeenkomstige gedachte kunnen vinden in diens parabel der blinden, die aandoenlijk in hun hulpbehoevend vertrouwen het water inloopen: den dood. Terwijl in de verte, onvervaard, een visscher genoegelijk zit te visschen en verblijd den hengel ophaalt. ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS. | |
[pagina t.o. 156]
| |
LIZZY ANSINGH: Het verzonken beeldje
|
|