| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
De onafhankelijken.
De burgemeester, die de tentoonstelling met eene rede opent, officieele of zelfgenoegzame kunstliefhebbers en -kenners, een drom belanghebbenden en -stellenden, - te midden van eene groote verzameling, waarbij het mythologische begrip ‘chaos’ voor uwe oogen tot eene tastbare voorstelling wordt. Heeft de eerste magistraat van Amsterdam zich thuis gevoeld in dien Amsterdamschen kunsttempel, waar honderden zijner medeburgers zich aan kunst te buiten gaan? Er is eene uitgelatenheid, welke den criticus, den bezonnen kenner, stil maakt en wanhopig.
Wellicht is uit dien chaos nog wat te redden, - al is het geen nieuwe wereld van schoonheid. Het lijkt er meer op, dat er eene oude wereld in ten onder gaat... De Hollandsche landschapsschool van Jacob Maris en Weissenbruch, meer bepaald het Haagsche impressionisme, waarbij zich de ietwat formalistische Amsterdamsche school aansloot. Daarnevens enkele zelfstandige universeele geesten, b.v. Toorop, symbolist en expressionist in 't bijzonder, in algemeenen zin de gevoelssterke formalist, die in velerlei decoratieve richtingen een nieuwen weg wijst, de eenige... onafhankelijke. - Doch deze schittert elders.
Wat men wel aan den Amstelveenschen weg vindt? Bijna altemaal zwakke afhankelijken van de genoemde scholen, of schilders van in 't geheel geen scholen, in dien zin dat zij leerlingen noch meesters zijn, doch slechts dilettanten. Zeer weinige ware schilders zonderen zich daarvan af, die men op de gewone tentoonstellingen ook reeds ontmoet, terwijl zij zich hier niet in een gunstiger licht vertoonen.
Evenwel: daar is Berlage met zijn ontwerp in gedetailleerde teekeningen van een muziektempel, gewijd aan den geest van Beethoven. Het zou uiterst belangwekkend zijn met den genialen bouwmeester der Nieuwe Beurs van gedachten te wisselen over de stijl van den volmaakten muziektempel, waarin de geest aller eeuwen zal kunnen weerklinken. Of eene neo-Romaansche architectuur met moderne verfijning der technieken wel den romantischen tijdgeest vermag te omvatten; of eene neo-Gothische stijl niet meer bestemd is zoowel de muziek van Bach als Beethoven een waardig gebouw te stichten; of eene nieuwe bouwkunst... Doch in plaats van in woorden heeft de bouwmeester reeds in een ontwerp zijne ideeën veraanschouwelijkt, zoo schoon, dat wij hopen, dat wij er eens met den bouwmeester getuigen van mogen zijn of werkelijk tusschen zijne bouwkunst en de toonkunst de harmonie bestaat, welke zoo velen zou verheugen.
D.B.
| |
Van Hoytema. Tentoonstelling in 's Rijks Prentenkabinet. (Zomer 1915).
Na het beleven der Babylonische spraakverwarring en de markten van de Onafhankelijken en het St. Lucas-gilde, kan men zich verheugen over een gemeenzamer kout
| |
| |
met Van Hoytema's volkje, waarvan zijn ‘Leelijke jonge Eendje’ vlak bij honk ons evenveel te vertellen heeft als de schuwe Uilen of eenigen exotischen Kakatoe.
Na de markt-stemming eene atelier-stemming in dien zin, dat het handwerk hier de natuur omvat en weer uit de handen laat gaan als kunst. Werk uitermate geschikt, voorbeschikt als het is, voor reproductie: losse prenten, kalenderbladen, boekversieringen, titelprenten, ex libris, reclameplaten, etc. Daarnevens een paar reeksen bloem- en dierstudies.
Deze belangrijke keur-verzameling werd door een groep vrienden ten geschenke gegeven aan 's Rijks Prentenkabinet. Een uitgezochter vorm van hulde aan den werkelijk populairen kunstenaar, kan men zich - na zijne huldiging in het laatst van 1913 op zijn 50sten verjaardag - niet voorstellen. De gang van zulk werk is: van de natuur door het atelier naar de kunst, en deze kunst door het volk naar de historie. En voor dit graphisch werk is geen waardiger plaats te vinden dan 's Rijks Prentenkabinet.
D.B.
| |
Sint Lucas. Stedelijk Museum.
Het gilde van St. Lucas, tentoonstellend in een der kunst waardig gebouw en dat ook het voorrecht had eener officieele opening, is noch zoo zelfvergeten als de Onafhankelijke noch zoo zelftevreden als Arti; maar wat voor critiekloozen tijd beleven we toch, dat tegelijkertijd twee groote tentoonstellingen kunnen plaats hebben, waar men tusschen het gedrang der menigte, naar een illuster voorbeeld, met een lantaarntje moet zoeken naar kunstenaars.
Gelukkig is dit onder het patronaat van St. Lucas niet zulk een wanhopig werk als in het Babel der Onafhankelijken aan den Amstelveenschen weg Er zijn zelfs een aanzienlijk aantal talenten. Arn. Koning en Langeveld b.v. ontmoet men steeds met genoegen, voor Jan Poortenaar en Kleintjes heeft men gaarne een blik over, P. de Moor en G. de Boer mogen u geenszins geheel innemen voor hunne ietwat gewilde phantasieën, zij kunnen u toch een oogenblik boeien door eene fijne romantiek, terwijl Mankes, als men zich zijn ander werk in herinnering brengt, zelfs vermag te doen gelooven, dat schilderkunst, als alle kunst, eigenlijk een soort van tooveren is...
Ook ten aanzien van z.g. realistische kunst als die van Wijsmuller en J. Zon? - Zeker: realistische kunst is eene tegenspraak in de bewoordingen, - want geeft een kunstenaar ooit iets weer, dat hij niet verrijkt heeft met zijn geest? - Wie nog twijfelt bezie eens Lizzy Ansingh's tooverwerk van werkelijkheid en verbeelding.
D.B.
| |
Cardiff
Exhibition of Modern Belgian art 17 March-15 April 1915
In het Nationaal Museum van Wales, of, om de taal van het land te spreken: ‘Amgueddfa Genedlaethol Cymru’, werden een groote tachtig werken van Belgische kunstenaars tentoongesteld. Een aantal daarvan hadden we reeds in de Royal Academy te Londen ontmoet, maar andere stukken, verleden jaar tentoongesteld te Venetië, te Florence en te Lyon, waren hier voor 't eerst in Engeland te zien. We vergenoegen ons daarvan de belangrijkste te vermelden. Van Alfred Delaunois een groot stuk met zijn geliefkoosd thema: de St. Pieterskerk te Leuven, wat harder, helderder dan zijn gewone, in mysterieusen schemer wegdommelende kerkgezichten, - maar zeer flink gedaan en des te kostbaarder, nu van die heerlijkheid niet veel méér dan een puinhoop overschiet; ook zijn Kloosterland, hooge populieren in een heuvelachtig, ver uitgestrekt landschap, onder een tragischen hemel, is belangrijk; het is, meen ik, een der vroege werken van den kunstenaar, of althans een van zijne eerste jaren af behandeld thema.
Van Auguste Donnay, een heele reeks van zijne wat droge landschapjes uit de Ourthe-Vallei, en de vroeger in dit tijdschrift afgebeelde schets van het miracle de St. Walhère.
Twee knappe landschappen van Gilsoul: een variante van zijne Brugsche vaart, bij geelachtig avondlicht, en een sappig stadsgezichtje te Delft.
Wachtende armen van Eug. Laermans, een
| |
| |
troep haveloozen, geschaard langs den muur van een weldadigheidsgesticht: in zijne vroegere, wat caricaturale noot; aardig is het veelkleurige effect der kleêren tegen den witten muur met groene deur, waarop een zonnestraal speelt; van later tijd, en m.i. superieur is een landschap zonder figuren: laatste stralen, een Vlaamsche hoeve hij een water, geheel gehouden in een gamma van grijs, schalieblauw en groen, met wat rood en wit; de schildering doet eenigszins denken aan de zacht vervloeiende kleuren van porcelein.
Van Armand Rassenfosse enkele figuren-studies in zijn bekende manier; van Theo van Rysselberghe eenige zwaar gepointilleerde, hardkleurige stukken als zijn Wijngaard in October, jong meisje in het wit, bloemenstilleven, zijn luchtiger cap Bénat en een naaktstudie met groene een rose vlekken: het scharlaken lint (1906).
Ten slotte vermelden we nog een klein, gloeiend stilleven van Alfred Verhaeren.
Van het ets- en beeldhouwwerk was hier een goede keuze voorhanden; we ontmoetten het echter reeds elders en geeft ons hier geen aanleiding tot nieuwe opmerkingen.
B.
| |
Londen
The International Society of Sculptors, Painters & Gravers Spring exhibition 1915 Grosvenor Gallery.
Een belangrijke, aan Belgische kunst gewijde afdeeling, maakte in dit internationale gezelschap een beslist gunstige figuur. Van Alb. Baertsoen hadden we tot nu toe in Engeland enkel etsen gezien; hier had hij twee groote schilderijen: een Avond op de Vaart, twee schuiten, daarnaast huizen met lichtjes, wat droevig van stemming, en Weerschijnen: Gentsche huisjes in het water spiegelend, fraai van toon; dit laatste onderwerp werd door hem ook in ets behandeld; hij vertoonde ons verder twee te Londen uitgevoerde litho's: Waterloo Bridge en Barges, rauwe, in een gedrukte stemming uitgevoerde impressies veeleer dan bezonken kunstwerken.
Emile Claus vertoonde ons eveneens de vrucht van zijn werk op Engelschen bodem: een heele serie kleine pastels, waaronder een zelfportret, alle uitgevoerd te Rhubina bij Cardiff. Ook hij heeft blijkbaar niet de gemoedsrust gevonden, die voor het scheppen van een kunstwerk noodig is, maar toch zijn er, zooals te verwachten was, fijngevoelde kleurschakeeringen in deze bescheiden schetsjes.
Van Alfr. Delaunois merkten we vooral op een Maannacht in een kerk; zijne landschapjes en koolteekeningen schenen ons minder important. Ook de landschapjes van Aug. Donnay zegden ons niet veel nieuws.
Goed vertegenwoordigd was daarentegen James Ensor, met werk uit verschillende perioden. Twee oude dingen: een fijn grijze Marine van 1880 en een Interieur van 1881, twee figuren in een kamer, vervuld van engburgerlijke atmosfeer, waarin het licht een wondere stemming doet leven. Van 1892 breedbehandelde Rozen; van 1894 twee stillevens, een groote, groene kool en een dooden Haan in een gewijzigden, barokken trant; in plaats van de kleur is in die werken de lijn op den voorgrond getreden; hij teekent de omtrekken met vreemde, arabesk-achtige lijnen, kleurt ze met naïeve tonen. Van nog later tijd is blijkbaar het stilleven met Japansche maskers enz., minder geestig, zwaarder en logger van kleur en van toets. Daarbij kwam dan een heele reeks etsen, meest van ouden datum.
Frans Hens vertoonde zich niet op zijn best, met wat massieve Booten. Van Eug. Laermans waren er zijne Cantons de banlieue, de figuren van een man, een vrouw en kinderen bij een water. Ook Is. Opsomer en A. Rassenfosse vermelden hier we slechts pro memorie.
Th. van Rijsselberghe had niet minder dan acht werken, daaronder het groote doek L'Heure du Bain van 1911, een stuk dat zeker overvloeit van zon en leven, en een aantal portretten, hoofzakelijk van zijne vrouw en dochter, en ten slotte een landschap en een stilleven. Wij zegden bij een vorige gelegenheid reeds onze meening over dit zeer knappe werk, dat ons te verstarren schijnt onder een te ver gedreven systematizeering der techniek.
De eer der Belgische beeldhouwkunst werd, behalve door een paar fijngevoelde werken
| |
| |
van Victor Rousseau en een keur medailles van A. Bonnetain en Louis de Smeth, opgehouden door twee der laatstgekomenen: Marnix d'Haveloose en Rik Wouters. Dit zijn beide temperamentvolle, veel belovende kunstenaars, wien 't minder aan Dionyzisch vuur ontbreekt dan aan Apollonische kalmte en evenwicht, om hun werk van blijvende waarde te doen zijn. Van den eerste vermelden we bronzen danseressen en Salome-figuurtjes, van den tweede een paar gebeeldhouwde studies: Attitude en Contemplation, en een reeks kleine etsjes, meest stadsgezichten.
B.
| |
Parijs
Tentoonstelling van hedendaagsche Belgische kunstwerken in het musée du Luxembourg
Het bestuur van het Luxembourg-Museum heeft in twee zalen de werken van Belgische schilders vereenigd, welke het bezit. Deze werken geven op verre na geen overzicht van de Belgische kunst sedert 1830. De meesters, welke door hun werkzaamheid of hunne opvoeding tot de school van vóór 1880 behooren zijn onvoldoende of in het geheel niet vertegenwoordigd. De namen van Leys en Charles Degroux ontbreken; Henri de Braekeleer en Joseph Stevens zijn onvoldoende vertegenwoordigd; Alfred Stevens, hoewel een Parijzenaar geworden, is het niet beter, en van Rops zijn er maar vier teekeningen, geschonken door Charles Hayem. Het is waar dat men zich te Parijs pas sedert 1890 ongeveer begon te beijveren, om het museum voor moderne kunst door aankoop van buitenlandsch werk te completeeren.
De tegenwoordige Belgische schilderschool is beter bedeeld, maar toch geloof ik niet, dat een bezoeker die ze reeds niet vooraf kent, zich in het Luxembourg een genoegzaam beeld van haar algemeen uitzicht kan vormen. Het werk dat allereerst door zijn afmeting de aandacht trekt, is het groote doek van Delville, waar een soort van zoetelijke Christusfiguur aan het preêken is voor droomzieke epheben, die naar hem luisteren in gracelijke houding. De titel is l'Ecole de Platon, en men vindt er niets van het accent van oprechtheid en eenvoud, dat een der kenteekens is, niet enkel van de Belgische kunst, maar ook van het Belgisch karakter.
De oprechte en aandachtige studie der omringende natuur, studie die aan de menschelijke figuur geen overwegende rol toekent, maar hare verhouding en betrekking tusschen haar en het midden in het licht stelt, verleent een eigen karakter aan de Belgische kunst, en brengt haar, door de eeuwen heen, in verband met de kunst der Vlaamsche ‘primitieven’. Het landschap neemt er dan ook een voorname plaats in, en door de schilderijen kan men niet alleen de streek leeren kennen, maar ook doordringen tot de ziel van zijne bewoners.
Hier zelfs, in het Luxembourg, in dit kleine aantal werken, hoevele sprekende notaties, hoeveel diepgevoelde, geduldig tot kunstsynthese uitgewerkte indrukken. Ziehier de Dooi te Gent van Baertsoen, met het stille water in de vaart, waar schuiten langs de kade liggen; Claus' woning ‘Zonneschijn’ te Astene, met de groen omlijste, witte luiken, de oude boomstammen met groengeel mos bedekt, zoo sappig van kleur onder de schuine stralen der zon; Avond in Brabant van Gilsoul, met den sluimerenden weemoed van een vijver, waaromheen hooge boomen oprijzen, die het nederige leven in een hutje beschermen; het Einde van den Herfst van Laermans, met de schoone rosse blaren, de streeling van een neigende zon boven het doorschijnende water, en veruit de Brabantsche vlakte, die zich in blauwe tonen uitstrekt tot aan den gezichtseinder; het Zwarte Land van Meunier. met rook en aschbergen, schoorsteenen, bruggen en spoortreinen, die vluchten langs de stapels sintels, met het dofrood der huisjes dat harmonieert met de sombere kleur van bodem en lucht.
Stilzwijgend, sober van gebaar, eenvoudig in hunne houding, schijnen de schepsels het stille leven van planten en dingen te deelen; maar zoo er zijn, nederig als in de schaduw der hellingen ontloken bloemen, zijn er krachtige als hoog naar het licht oprijzende boomstammen. Naast de Oude dienstmeid van Léon
| |
| |
Frédéric, gelaten en haast schuw (belangrijk werk van 1884, vrij van de later door den kunstenaar toegepaste procédés) ziet men de arbeiders der grootnijverheid, zoo krachtig gemodeleerd door Meunier, die met hun forsche en preciese bewegingen de stof weten te dwingen. Een land dat zulke mannen voortbrengt behoort niet tot dezulke, die men onderwerpt met geweld of tot slavernij brengt met ijdele beloften en knevelarijen. De heldhaftigheid zonder aanstellerij, door het Belgische volk aan den dag gelegd, en die de Duitschers alléén in heel de wereld niet in staat geweest zijn te begrijpen, is maar een ander uitzicht van die bedaarde kracht, die uit het werk zijner kunstenaars spreekt.
Onder de tijdgenooten ontbreken ook verschillende terecht beroemde namen. Zoo van Rijsselberghe met een goede Naaktstudie vertegenwoordigd is, en ook het onlangs uitgevoerde en thans nog bij Druet tentoongestelde Portret van Emile Verhaeren werd aangeworven, zoekt men er te vergeefs een werk van Victor Rousseau. Wij hopen dat het beheer van Schoone Kunsten, ten slotte de waarde der Belgische kunstenaars beseffend, niet zal nalaten in deze en meer andere leemten te voorzien.
JAGQUES MESNIL.
| |
Boeken en tijdschriften
Catalogue of drawings by Dutch and Flemish artists preserved in the Department of Prints and Drawings in the British Museum by Arthur M. Hind, M.A. vol. I. Drawings by Rembrandt and his school [London] printed by order of the trustees sold at the British Museum, 1915 (Price: 12- sh. net.)
De Engelschen verstaan het uitstekend, om hunne openbare verzamelingen dienstbaar te maken tot algemeen nut, en daardoor te doen beantwoorden aan hun ware bestemming. Niet enkel blijven de meeste musea hier veel later open dan op het vasteland (des zomers meestat tot 6 uur, enkele musea ook des avonds bij kunstlicht, en zijn alle voorwerpen van uitvoerige toelichting voorzien, maar door de uitgave van populaire of wetenschappelijke gidsen en catalogi wordt er ook voor gezorgd, dat de studie der verzamelingen in den meest uitgebreiden kring vergemakkelijkt wordt. De uitgaven over het British Museum b.v. vullen alléén een heele bibliotheek, en daaraan is het ook zeker voor een groot deel te danken dat deze inrichting niet slechts de meest beroemde van heel de wereld is, maar ook metterdaad het meest tot de bevordering der wetenschap heeft bijgedragen. Wij kennen menige vastelandsche verzameling, welke in haar aard rijker is dan de Britsche, maar minder bekend is en minder nut sticht, omdat hare schatten er onontgonnen bedolven liggen.
Onder de intelligente leiding van Campbell Dodgson, conservator van de afdeeling ‘Prints and Drawings’, waaraan de studie der Nederlandsche prentkunst al heel wat te danken heeft, werd thans een aanvang gemaakt met de beschrijving en catalogiseering der Teekeningen der Vlaamsche en Hollandsche meesters. Arthur M. Hind, assistent bij deze afdeeling, bekend door zijn werk over Rembrandt's etsen, is de auteur van het eerste deel dat thans vóor ons ligt, en dat geheel gewijd is aan Rembrandt en zijne school. Deze catalogus is gesplitst in twee hoofdafdeelingen: I. oorspronkelijke, echte teekeningen van Rembrandt; twijfelachtige teekeningen; copieën; teekeningen van anonyme leerlingen of navolgers; II. teekeningen van bekende kunstenaars uit Rembrandt's school (F. Bol, A van Borssom, L. Doomer, G. Dou, G. van den Ecckhout, K. Fabritius, G. Flink, A. Furnerius, A. de Gelder, S. van Hoogstraten, J. en S. Koninck, Ph. de Koninck, Jan Livens, J.A. Livens, N. Maes, C. a Renesse, J. Ruisscher, J. Victors, J.G. van Vliet, P. de With). Behalve een biografische nota van elk meester, geeft de catalogus een korte kenschetsing van elke teekening, de afmetingen, aanduiding van procédé en herkomst, verwijzing tot bespreking of reproductie in andere uitgaven, en een korte critiek omtrent de toeschrijving of
| |
| |
de beteekenis of van haar plaats in het oeuvre van den meester of van zijne school. Dit alles sober, zakelijk en bruikbaar, zooals voor een werk als het voorliggende geboden is.
Met de oorspronkelijke teekeningen van Rembrandt bewoog de samensteller van den catalogus zich op een alles behalve nieuw gebied; Lippmann en Hofstede de Groot waren hem voorgegaan met algemeene werken, Woermann, W. Schmidt, G. von Téreye. m.a. met speciaal-uitgaven over andere prentencabinetten, zoodat een vaste leiddraad allerminst ontbrak. Maar het is Hind's verdienste om deze verspreide en soms tegenstrijdige gegevens tot klaarheid te hebben gebracht, en op dit afgetrapte terrein nog nieuwe opmerkingen te hebben geoogst.
Heel wat lastiger was de taak voor de tallooze Rembrandt-leerlingen; de studie der navolgers van een groot meester is een even noodzakelijk als ondankbaar werk; aantrekkelijk is het maar zelden, en toch blijft het den zekersten weg om het oeuvre van den meester van woekerplanten te zuiveren en dus dieper tot zijn innigste wezen door te dringen. De ijver en de kunde hier door den schrijver aan den dag gelegd verdienen alle waardeering en zijn catalogus zal zeker in vele gevallen een nuttige vraagbaak blijken.
De waarde van het werk wordt in niet geringe mate verhoogd door de toevoeging van ruim 160 kleine, doch volkomen duidelijke afbeeldingen. Deze werden gekozen onder de minst bekende en elders minst afgebeelde stukken van de leerlingen en navolgers zoowel als van den meester, zoodat het boek ook iconografisch een hoogst welkome aanwinst is.
B.
|
|