| |
| |
| |
| |
Over een Halbetimmering
In dezen tijd vol verwoesting en als het ware onbeschaafde moedwil, waarin vele kenteekenen van schoonheid te niet worden gedaan, waarin de bloem der oudere cultuur, de oudste en schoonste uitingen van menschelijk kunnen, vernietigd of met vernietiging bedreigd worden, lijkt het een onbegonnen werk, ja bijna een dwaasheid nog over de schoonheid te spreken, nu dat ze zoo verre uit het menschelijk bestaan schijnt verbannen. Het valt moeilijk over haar te spreken, nu ons gemoed overkropt is van weêdom over de brute handelingen die schier dagelijks haar worden aangedaan. ‘De lievelijke’ kàn niet zijn bij de ruwheid der menschen, bij de verwoesters van zooveel, dat de menschheid tot eere strekte. Hoe zien we thans dat hooge in den mensch, dat denkdier, misbruikt! Hoeveel vernuft, geest en wetenschap door leergierig, langdurig zoeken, door de menschen vergaard, wordt thans aangewend om dood en verdelging aan te brengen, om te verwoesten en de schoonheid te verdrijven! Toen de eerste vlieger, het eerste luchtschip, hoog in de lucht triomfantelijk door het ijle snelde, hoe fier en trotsch voelden we ons toen, bij de beheersching van het voor de menschheid nieuwe gebied, hoe zwol ons hart van blijden trots! Nog zwierden we niet mede door de lucht, maar toch wel met onze verbeelding. We zweefden ver weg over landen, steden en zeeën. We streken neêr op ongekende, schoone plekken en zagen het nooit geziene van onze wonderschoone aarde. Weg waren alle banden, alle grenzen, wat beteekenden deze nog langer; een gedachte, meer niet. Alle beperking scheen straks te zullen worden opgeheven, vrij zou de menschheid komen in de wereld te staan, zonder bindende grenzen of wetten, vrij! en toch beheerscht, maar een beheersching van hoogere orde, niet van knellende enge wetten. Al vliegende en dalende zou overal de nieuwe gedachte gebracht worden en de eerbied voor het menschelijk
| |
| |
vernuft overal afgedwongen. Op de verst afgelegen plekken van de aarde zou de beschaving gebracht worden, alle isolement opgeheven. Maar waartoe leidde dit menschverheffende schoone? Ja, zeker, want techniek heeft een schoonheid, misschien van een ander orde als die der kunst, maar ongetwijfeld, schoonheid eveneens verheffend en den mensch tot eere strekkende. Was dan slechts de verdelging, dood en verderf aanbrenging, het doel van die schoone, vernuftige vinding van de beheersching der lucht? Moest dan ook dat weer dienstbaar gemaakt worden aan de brute kracht, aan het recht (?) van den sterkste? Moest ook weder dit geluk den mensch tot een bron van ellende worden?
Schouw in de hal van villa Nuova te Overveen.
Ontwerp Jac. van den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
Of zou het tot een wereldorde behooren, dat de mensch eerst door rampen, ook rampen als deze allerwreedste der oorlogen, gedwongen moet worden tot hun geluk, tot de erkentenis van de dwaasheid van ons maatschappelijk leven, zal eindelijk het licht doordringen, zal er gepoogd worden tot een andere, betere verhouding te komen; verhoudingen die den mensch nader zullen brengen tot volmaking, nader tot geluk? Zal ook deze wreede tijd blijken noodig geweest te zijn,
| |
| |
om aan een oude, verouderde wereldorde, een einde te maken; de menschheid dwingen tot een nieuwen vorm van samenleving? Als dat de opbrengst zou zijn, zouden de vele tranen en het kostbare bloed niet tevergeefs gestroomd hebben...
Kamerdeur en trapopgang in de hal van villa Nuova te Overveen.
Ontw. Jac. van. den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
Maar ik zou het in dit opstel niet hebben over den oorlog, die toch wel erg ons gedachtenleven, wel al te veel, in beslag neemt, maar over een werk des vredes, en wel het vredigste dat denkbaar is, namelijk over het inwendige onzer woning. Nu ik op mij genomen heb over mijn eigen werk iets te schrijven, voel ik hoe moeilijk deze taak is, hoe moeilijk het is over eigen werk iets te zeggen. Eigenlijk hebben we dan ook, hetgeen we te zeggen hadden in het kunstwerk zelf reeds op onze wijze tot uitdrukking gebracht. Want is het kunstwerk
| |
| |
niet dáár, om het onzegbare aan elkander, door lijn of kleur of klank mede te deelen?
Trappenhuis in villa Nuova te Overveen.
Ontw. Jac. van den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
Willen we niet juist door onze kunstuiting vertellen van den geluksstaat, die we in de vrijheid van den ongebonden geest doorleefden en van de volmaaktheid der schoonheid getuigen, van de trillende ontroering die we ondergingen bij de scheppingsdaad?
Maar wel een weinig dwaas, we willen er toch ook nog over spreken. Schijnt het wel noodig te zijn? Is het om anderen nader te brengen tot datgene wat ons zoo belangrijk lijkt en bij kan dragen tot den geluksstaat, waar ieder mensch in het diepste van zijn gemoed naar verlangt?
Eigenlijk moesten de afbeeldingen van ‘de hal’ reeds voldoende zijn en ieder aanschouwer, wat aan de afbeelding ontbreekt met z'n fantasie aanvullen. Doch dit zal pas dan mogelijk zijn, als ik zoo hier
| |
| |
en daar er van vertel; uit welke materialen het is opgebouwd en welke kleuren men zich er bij moet denken: eerst dan zal men eenigszins de stemming kunnen ondergaan, die van de werkelijkheid uitgaat.
Trap en deuren in de hal van villa Nuova te Overveen.
Ontw. Jac. van den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
Met deze halbetimmering, heb ik als het ware een symphonie willen geven van de huiselijkheid en het geluk aanbrengende van een innig gestemd en getoond, rustig tehuis. Van het daagsche, gedwongen en vaak ruwe levensstrijdige, binnentredende in het verwarmende huis, moeten de bewoners en bezoekers gestemd worden tot rust en ontrukt aan dat levensstrijdige. Door verhoudingen, kleur en stemming moeten zij iets ondergaan, wat moeilijk onder woorden is te brengen, maar wat hun leven vermooit.
De villa te Overveen waar deze hal in is, is niet door mij gebouwd en ik had mij dus aan te passen aan hetgeen ik daar vond. Gelukkig was de groepeering der vertrekken om deze hal goed begrepen en dient deze hal werkelijk tot de centrale plek in het huis, doch om het gevoel van intimiteit te wekken, was ze niet voldoende afgesloten. Ten einde dat gevoel beter te ondergaan, bracht men voor den doorgang naar de ‘dienst’ vertrekken, naar de keuken, bijkeuken en kelder een paar deuren, bekroond met een gesmeed ijzeren hekwerk waarin een lantaarn
| |
| |
werd opgenomen, die beide ruimten voor en achter de deuren, kon verlichten. De daartegenover gelegen vestibuledeur, die vroeger van groote glasruiten was voorzien, en daardoor een doorkijk liet in de vestibule, maar ook daardoor het rustig afgeslotene verminderde, verving ik door een eikenhouten deur, in overeenstemming met de overige eiken deuren der verschillende vertrekken die op deze hal uitkomen. Hierdoor werd bereikt dat de lichtval nu slechts van één zijde en wel uit het hooge glasraam op het eerste bordes van de trap, grooter en dieper schaduw en daardoor stemming geeft. Aan de groote lange kant staat de groote, blanke, marmeren schouw, met hare tegelversieringen en eikenhouten dieptonige omtimmeringen.
Kamer, vestibuledeur en radiatorbekleeding in de hal van villa Nuova te Overveen.
Ontw. Jac. van den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
Hoe volmaakt ook een centrale verwarming is, en hoe, lang niet aangenaam, ja vaak onverdragelijk de warmte er van kan zijn, toch wordt ons gemoed er niet door verwarmd. Wat is er vertrouwelijker en huiselijker dan een vlammend vuur, als men van buiten thuis komt. Al voelen we de warmte er van nog niet, de behagelijkheid voor het gezicht stemt ons reeds dankbaar. Het vertrouwelijke, rustige spel van
| |
| |
de flakkerende vlammen, het aantrekkelijke spel der vonken, het kleurenspel van het knetterende houtvuur, hoe worden onze zinnen er door geboeid. We staren in het magisch aantrekkelijk vuur en denken aan veel en aan niets, wij drijven weg in een stille, innige gemoedsstaat; al onze zintuigen worden gestreeld en ons lichaam verwarmd.
Ik heb eens een aardige verklaring gehoord over het aanklinken hij het nuttigen van een kostelijken drank, vooral bij wijn. Mijn zegsman zeide, bij het drinken van wijn werden alle zintuigen gestreeld: de reuk door de welriekendheid van het vocht, de smaak door de aroma en de eigenaardige prikkeling; het gezicht door de fraaie kleur van den wijn in de fijn geslepen kristallen glazen, die als prachtige en kostelijke robijnen of diep glanzende smaragden het oog streelden en den blik boeiden. Afgescheiden van het klokkende geluid bij het inschenken werd alleen het gehoor niet gestreeld; men klonk de kristallen glazen tegen elkander waardoor fijne twinkeling van geluidjes het gehoor streelde. Zoo lijkt het mij ook te gaan met de verwarming; de onzichtbare warmte van de centrale laat een leemte, een onvoldaanheid. De ware behagelijkheid wordt eerst door het vuur gewekt.
Om de blankheid van het marmer nog meerderen luister bij te zetten, zijn diep kleurige tegels in de vakken aangebracht; in deze tegels schuilt een diepte van dompige, vertrouwelijke kleuren; op het donkere diep bruine fond schemert goudgloed in de inkrassingen; die inkrassingen vormen als het ware afbakingen, waardoor de kloddertjes kleurig email in stil wit, groen, blauw en bruin in bedwang worden gehouden. Deze tegels vormen door de kleur een verbindenden overgang van het witte marmer naar het diep bruin tonige van de eikenhouten betimmeringen. De twee geriefelijke zitplaatsen aan beide zijden van het haardvuur zijn als een symbool van de warme, huiselijke vertrouwelijkheid. Ze noodigen als het ware uit tot het zich rustig overgeven aan de behagelijkheid door de verwarming van het kleurenrijk vuur in den haard, of als de tijd van het jaar niet mede brengt dat het vuur zijn nuttig en fraai spel speelt, dan toch noodigen deze zitplaatsen uit tot een vertrouwelijken kout en een genieten van de schoonheid van het marmer, de schoone verhoudingen, het beeldhouwwerk, de kleur van de tegels en de stemming van de hal.
Aan den wand boven het marmer van de schouw had ik mij een fraai kleed of een mooie decoratieve schildering gedacht. Zoodra een of ander daar is aangebracht, zal de schouw beter afgesloten en meer af zijn en de schoonheid er door verhoogd worden. Zooals het nu op de afbeelding voorkomt is de gedachte aan het rookkanaal geheel weg,
| |
| |
omdat er zelfs geen enkele aanduiding van is en het vlak in den overigen wand zoo goed als doorgaat. En nu ik toch aan het aanmerkingen maken bezig ben, wil ik ook even zeggen dat het kroontje een gruwelijk anachronisme is, n.b. een oud-hollandsch kroontje voor electrisch licht ingericht, het kon heusch mijn instemming niet vinden. Thans is het dan ook uit de hal verdwenen en dat strekt den bewoners tot eer!
Wit marmeren schouw in villa Nuova te Overveen.
Ontw. Jac. van den Bosch.
Uitv. 't Binnenhuis, Amsterdam.
De aandachtige beschouwer der afbeeldingen, heeft om zich eenige juiste voorstelling te maken, ook de kleur noodig te weten. Zooals ik reeds zeide, is al het timmerwerk van deuren, architraven, vloer en zoldering, banken en tafels van diep bruin eikenhout, de bekleeding voor de zitmeubels is van een verzadigd bruin-rood met leverkleurige ornamenten, getoest door donkere kleurspatjes.
De kleuren der tegels deelde ik u reeds mede en hoop ik dat u zich goed kunt indenken tegen het marmer. De rookvang is van zwart ijzer met opgelegd open gezaagd donkerbruin rood koper. De wanden zijn boven de lambriseering met een dieptonige groene slof, overwaasd en doorweven met een goud glanzend bruin ornament. Het plafond
| |
| |
is van eiken omkokerde balken met kinderbindjes, samen vierkante vakken vormende, waartusschen geperste en gepolijste kurkplaten de afsluiting vormen. Die kurkplaten zijn van een mooi doorwerkte bruine kleur. En hiermede heb ik tamelijk wel den inventaris van deze hal opgesomd. Om nu nog te vertellen van de verhoudingen der betimmeringen, de schaal of maat die ik gebruikte, och, dat moet men per slot toch zelf meer uit de afbeeldingen zien en voelen.
Rest mij nog te zeggen, dat ik deze halbetimmering evenals de salon en de heerenkamer in deze villa te Overveen, die ik gaarne bij een volgende gelegenheid eens in dit tijdschrift zal laten zien, voor mijn lastgever, den Heer G.A. Kesting met veel liefde en plezier heb bedacht en uitgevoerd en naar ik weet tot voldoening.
Ik hoop dat deze halbetimmering een blijvend, waardevol specimen van de kunstnijverheid van onzen tijd zal blijken te zijn. Dat zal ons de tijd moeten leeren.
Bloemendaal.
JAC. v.d. B.
|
|