| |
| |
| |
| |
De Randwijk-collectie in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Dank zij de beschikking van wijlen den heer W.J. van Randwijk te 's-Gravenhage, werd de afdeeling Moderne Kunst in het Rijksmuseum verleden jaar aanmerkelijk verrijkt.
Van zijn verzameling, die ook buiten het land vermaard was geworden, is nu door schenking een uitgelezen deel aan den Staat der Nederlanden overgegaan, bestemd tot plaatsing in het Rijksmuseum. Dit deel bestaat uit elf schilderijen en twee teekeningen, meerendeels werken uit de Haagsche School, terwijl daarnaast ook enkele schilders van den Barbizon-groep, als Millet, Troyon en Diaz, vertegenwoordigd waren. De collectie vormt dus een harmonieus geheel.
Daar zijn verschillende werken onder, die een belangrijke aanvulling beteekenen voor de zich steeds uitbreidende afdeeling Moderne Kunst in het Rijksmuseum. Als zoodanig moeten vooral gerekend worden onder de Hollandsche werken het vermaarde Stadsgezicht (Souvenir d'Amsterdam) van Mathijs Maris en onder de Fransche: een schilderijtje en een zwarte krijtteekening van Millet. Hiermee is de hooggeschatte voorman der Barbizon-schilders, die zijn omgeving beheerschte gelijk hij ons Jozef Israëls, eindelijk hier vertegenwoordigd geworden, en op waardige wijze.
Er is dikwijls overeenkomst gezocht tusschen Israëls en Millet, maar het vèr uiteenloopend verschil in de kunst van die twee meesters, kan het aangeworven schilderijtje duidelijk doen uitkomen - het verschil vooral in geesteshouding. Overeenkomst laat zich alleen vinden door het sujet. Het schilderijtje van Millet stelt voor een jonge boerenvrouw, die, in beide handen een emmer dragend, op den toeschouwer aantreedt. Achter haar, in het lommer van de boomen verscholen, is een waterput. De compositie, met het figuur juist in het midden, is uiterst eenvoudig
| |
| |
en op regelmatige verhoudingen gebouwd. En even sober als de indeeling, is de aanduiding van vormen en van kleurpartijen. Waar Israëls zich verdiept, en verdroomt, in de geheimnisvolle uitwisselingen van het licht- en schaduwspel, en de vormen meer met accenten aanduidt dan met lijnen omschrijft, dient bij Millet de stellige doch vereenvoudigde teekening tot steunpunt van de uitdrukking, terwijl, daaraan overeenkomstig, het kleurwezen in ruimere partijen verdeeld is. De kunst van Israëls is voor alles gemoedsvol, die van Millet dramatisch, en van gedaante meer klassiek. Met dit schilderijtje, en vooral ook met de prachtige strenge teekening, is Millet in het Rijksmuseum tegenover Israëls nu goed gekarakteriseerd.
J.F. MILLET: Boerenvrouw.
Van twee andere Fransche schilders: Théodore Rousseau en Diaz, bezat het museum reeds een drietal werken. Van laatstgenoemde was er behalve een kleurrijk bloemstukje, een boschgezicht met badende vrouwen, waarbij de figuren - uit een idyllische strekking - in het
| |
| |
geheel wat te veel gewicht hadden gekregen. In het nieuw verworven stuk: het bosch van Fontainebleau, wordt de aandacht niet verdeeld, allereerst gevestigd op den lichttoover in een dicht begroeid woud, waar de zonnestralen door het loof der boomen heen, dartelend binnenvallen en vonken slaan uit de gloedrijke duisternissen van het bosch.
J.F. MILLET: Schapenhoedster (teekening)
Ook het schilderij van Rousseau ‘Avondschemering’, merkwaardig om de krachtige werking van een groep boomen, die als een
| |
| |
stellig omlijnd schaduwbeeld tegen een lichtende avondlucht uitkomen, kan de beteekenis van dezen beroemden Franschen schilder in het Rijksmuseum nu nog beter doen uitkomen.
Van Mathijs Maris zijn er twee schilderijen ontvangen uit twee verschillende perioden; het Amsterdamsch stadsgezicht, van omstreeks 1875, is het belangrijkst. Een merkwaardigheid daaraan is, dat het, naar verluidt, geschilderd werd naar een fotografische natuuropname. Meermalen heeft Mathijs Maris op die wijze motieven voor zijn schilderijen gevonden. De uitgelezen schilderkwaliteiten, maar ook de voorname conceptie van dit Amsterdamsche stadsbeeld, doen hier echter duidelijk uitkomen, dat voor Maris dergelijke voorbeelden niet anders waren dan een aanleiding tot den nieuwen opzet van een werk. Het is aan dit schilderij ook te bemerken, dat het niet ontstaan is uit de onmiddellijke aanschouwing der werkelijkheid - al wordt de impressie door de verbeeldingswerking soms tot een visioen omgeschapen gelijk bij zijn broeder Jacob - maar dat het uit verre herinneringen, opgewekt en weer levend geworden door een stereoscoopplaatje, ontstond en groeide tot een gedaante, die geen rechtstreeksch verband meer houdt met de wezenlijkheid. Uit zijn lateren tijd, die de uiterste consequentie beteekent van zijn aan het naturalisme volstrekt tegenovergestelde kunstopvattingen, en waarin de voorstellingen ontstonden met feeërieke figuren in een nevelende atmosfeer, is het andere schilderijtje getiteld ‘Sprookje’. Hoewel dit niet als ‘Souvenir d'Amsterdam’ tot de belangrijkste stalen uit een bepaalden staat in Maris' ontwikkeling kan gerekend worden, geeft het met de onlangs uit de collectie Hoogendijk verworven vrouwenkop, een nadere aanwijzing van zijn later streven.
Het schilderijtje van Bosboom, voorstellend de kerk te Trier is mede een gelukkige aanwinst, daar de vertegenwoordiging van dezen schilder, in verhouding tot zijn voornaamste tijdgenooten, nog maar zeer matig was. Het is uit zijn lateren tijd en het toont ons den eindstaat in den, logischen, ontwikkelingsgang van dezen onvergelijkelijken architectuur-schilder.
Niet meer als vroeger verdiept hij zich in de geledingen - als detail-bekoorlijkheden - van het organisch geheel, maar vat deze nu samen in overschouwing van het architecturale aspect en in massale verdeeling van licht en schaduw. De geest, als 't ware, doorwandelt nu niet meer de afstanden in de ontzaglijke ruimten der kerkgebouwen, maar stelt er, met voller begrip van het gansche samenstel, de maten van vast.
En zooals in zijn magistrale aquarellen hij de kleuren ruimelijk
| |
[pagina t.o. 92]
[p. t.o. 92] | |
MATTHIJS MARIS: Stadsgezicht.
| |
| |
laat uitvloeien en tegelijk, onder de luchtigste dekking van het witte papier, het licht in smettelooze tint doet uitvlagen, zoo schildert hij nu zijn kerkinterieurs in de smedige olieverf, veel kloeker dan vroeger, in breede duidingen der licht- en schaduwwerking. Intusschen is de kunst van Bosboom meer te waardeeren nog in zijn aquarellen dan in zijn schilderijen, uit dien lateren tijd. De breedheid van behandeling is hier wel eens te zwaar en de uitdrukking veelal niet zoo intensief als bij de zwierige techniek der aquarellen. Het nu verworven schilderijtje, hoe weinig pakkend het in zijn algemeen grauwen toonaard op het eerste gezicht moge zijn, is echter onder het beste te rekenen uit Bosboom's latere periode.
Twee werken van Jacob en Willem Maris, geven deze grootmeesters der Haagsche School in hun volle kracht. Het breed opgezette stadsgezicht met den Schreijerstoren aan den Buitenkant te Amsterdam, is een waardige aanvulling van de talrijke Jacob Marissen uit de Drucker-collectie. De Willem Maris is een schilderij van het bekende type: een witte koe staande nabij dicht begroeid struikgewas aan een kreek, waarin zij weerspiegeld wordt. Ik meen, dat het Ingres geweest is, die eens zeide ongeveer: ‘Ik kan me voorstellen, dat een kunstenaar zijn gansche leven besteedt aan de uitbeelding van één hand zonder aan geestkracht in zijn werk te verliezen.’ Dit bloedrijke en gespierde schilderwerk van Willem Maris, dat als motief een zooveelste herhaling is, zou tot bevestiging van die bewering kunnen dienen.
Buiten deze twee belangrijke werken van het beroemde broederpaar is er van Jacob nog een schilderijtje verworven, getiteld Bleekveld en gejaarmerkt 1870. Uit zijn vroegeren tijd dus, maar toen hij den invloed van zijn ouderen broeder Mathijs reeds aan het ontgroeien was - die hier echter nog zeer merkbaar is. Van wel ingelichte zijde vernam ik, dat Jaap dit schilderijtje uitvoerde naar een teekening van Thijs.
Dit lijkt ook wel aanneembaar, want het geeft er me een verklaring voor, dat het kerkje met zijn toren zoo onmatig hoog boven de stadshuisjes uitsteekt. In de vergeestelijkte aanschouwing toch van Mathijs, had dat sterk overheerschende karakter van de kerk zijn beteekenis, maar van uit de meer realistisch gezinde opvatting van Jacob weergegeven, wordt nu de onderlinge verhouding der afmetingen van kerkgebouw en menschenwoningen als onwaarschijnlijk gevoeld.
Intusschen gaat er van dit schilderijtje een romantische bekoring uit. Het is intiem en tevens wijdsch. Het bezige vrouwtje op het plaatsje met zijn verweerde en verbrokkelende steenen, is ons zeer nabij als doening van het dagelijksch leven; maar daarachter, geeft het stadje,
| |
| |
dat met zijn roode daken in donker-gloedende toonen gedoken ligt om de hoog-uitrijzende kerk, de illusie van het beslotene in de ruimte van velden en streken, die zich daaromheen uitstrekken onder dezelfde lichtuitstralende lucht.
J.H. WEISSENBRUCH: Landschap.
Ook het landschap van Weissenbruch, die, uit zijn lateren tijd althans, tot nu toe zeer ongenoegzaam vertegenwoordigd was in het Rijksmuseum, is een aanwinst van beteekenis. Het is typisch Hollandsch en het is typisch Weissenbruch. Het eigenaardige van dezen schilder (dien Jacob Maris, misschien wel wat te onderschattend, eens een ruwe diamant noemde), is dat zijn aquarellen schilderijen, en zijn schilderijen aquarellen lijken.
Weissenbruch is misschien in zijn impressie s van het Hollandsche land, van de wazemende polderstreken vooral, de breedst-samenvattende van al zijn tijdgenooten, Jacob Maris niet uitgezonderd. Soms is zijn werk wat te drassig geschilderd, of te achteloos in de kleur aangesopt. Maar, zijn goede werken in aanmerking nemend, waaronder dit van de Randwijk-collectie mag gerekend worden, vermocht geen ander als hij, de plans zoo breed uit te zetten en naar den horizon te doen schuiven, en de toonschakeeringen in hun samenstemming zoo zuiver melodieus te maken. Bij een landschap van Weissenbruch staat
| |
| |
JOH. BOSBOOM: Interieur der kerk te Trier.
| |
| |
alles in klare spiegeling van de specifiek Hollandsche atmosfeer, met het voortdurende wisselspel van verglijdende lichtglansen over het aanschijn der dingen.
GEO POGGENBEEK: Eendjes in een plas (1884).
Een aquarel van Albert Neuhuys, voorstellend een jonge boerenvrouw, die haar kind zoogt, is, zoowel om de uitvoering, als om de opvatting van dit veel behandeld sujet, belangrijk. Vrij van alle gekunsteldheid, heeft de schilder van boerenbinnenhuizen, de natuur hier op zijne wijze geïdealiseerd en iets edels aan gedaante en uitdrukking van deze onaanzienlijke jonge moeder bijgezet. De vrouwelijke bekoring openbaart zich hier, ondanks de havelooze kleeren, die het jonge lichaam omhullen. Neuhuys heeft veel zoogende vrouwen in de armzalige omgeving van berookte vertrekken geschilderd, met de volle kracht van zijn robuust en deugdelijk schilderstalent, - zelden echter heeft hij als hier daarmee een verheerlijking gegeven van het moederschap. Het is of hij zelf dit inzag, toen hij het werk den titel gaf van ‘Noordsche Madonna’.
Om de lijst van de aanwinsten te besluiten: een landschap van Geo Poggenbeek - eendjes dartelend in een plas nabij welig uitgegroeide struiken, in een Hollandsche polderstreek. 't Is een der pittigste en gaafste schilderijtjes van dezen fijnen, nog altijd te weinig gewaardeerden,
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
JACOB MARIS: Bleekveld (1870)
| |
| |
kleinmeester der Haagsche school. Dit ook is een van die werken uit den bloeitijd der Hollandsche schilderkunst van het laatst der vorige eeuw, die de herinnering aan de mooie geestdrift en de gulle uitzegging van een nu al verleden generatie kunnen levend houden. Het is een vreugde, die men altijd hervinden kan, ook al worden door de jongere bewegingen, die een gansch andere richting uitgaan, onze oogen er aan ontwend.
Zoo begrepen is de collectie-Randwijk voor het Rijksmuseum een kostbaar bezit geworden.
W. STEENHOFF.
|
|