Den Haag
Ruiterstandbeeld stadhouder Willem III.
In de groote zaal van de Academie van Beeldende Kunsten werden de ontwerpen tentoongesteld van de drie Hollandsche beeldhouwers, die tot een eind-wedstrijd waren uitgenoodigd.
In 't kort volge hier de geschiedenis.
Tot het oprichten van een ruiterstandbeeld van Prins Willem III werd een groot comité opgericht, bestaande uit geestdriftige bewonderaars van dezen Oranjevorst, die gelden bij elkaar verzamelden welke het mogelijk maakten, dat het standbeeld zou kunnen worden opgericht. Breda werd tot de plaats gekozen, waar het zal komen te staan, vlak voor de militaire Academie.
Door dit comité werd niet, zooals te verwachten zou zijn, een jury aangewezen, om de ingekomen ontwerpen te beoordeelen, bestaande uit eenige beeldhouwers, architecten en esthetici, wier uitspraak bindend zou zijn geweest, neen, een commissie van advies werd bereid bevonden, thans bestaande uit de Heeren J. Limburg, architect-íngenieur, W. van Konijnenburg, kunstschilder en A. Plasschaert, kriticus, om het groote comité van artistieken steun te zijn.
Dit nu lijkt ons glad verkeerd, en een fout in den opzet van deze prijsvraag.
Want wat kan nu het geval worden.
De commissie van advies zal een rapport uitbrengen, zal het karakter van de verschillende inzendingen beschrijven, prijzend in het eene dit, en lakend in het andere dat. Mogelijk is het dat zij niet tot een bepaalde conclusie komt en geen der drie beeldhouwers tot het maken van het beeld voordraagt. Is dit echter wel het geval, dan nog behoeft het groote comité zich niet aan haar oordeel te storen, en kan zijn eigen weg gaan.
In beide gevallen zullen, naar alle waarschijnlijkheid, motieven, die met kunst niets te maken hebben den doorslag bij de beoordeeling geven. Heel eigenaardig is het zeker ook dat geen beeldhouwer in de commissie zitting nam.