| |
| |
| |
| |
Nieuwe damastontwerpen van Chris Lebeau
Gedurende nu ongeveer vijftien jaar heb ik gelegenheid gehad, min of meer van nabij, Chris Lebeau in zijn werk te volgen, en heb dit steeds met klimmende belangstelling gedaan.
Het eerst herinner ik mij de teekeningen voor decoratieve friezen en andere fragmenten voor de hallen der Nederlandsche afdeeling op de Parijsche tentoonstelling in het jaar 1900. Het meerendeel hiervan werd in batiktechniek (niet door hemzelf) uitgevoerd. Nog zeer goed herinner ik me het enthousiasme der jongelieden, sierkunstenaars in wording, collega's van Lebeau, arbeidende op hetzelfde atelier.
Dit werk was als een dier eerste windvlagen die uit ‘den Amsterdamschen hoek’ over Den Haag streken.
Zeer kort daarop zag ik zijne ontwerpen voor gebatikte gordijnen, tafelkleeden, kussens enz., door een Apeldoornsche firma uitgevoerd. Wij dienen hier echter bij op te merken dat deze batikarbeid Lebeau niet bijzonder sympathiek moet geweest zijn. Immers de echte batikker Lebeau zien we kort daarna op zoo geheel eigene wijze voor den dag komen met werk dusdanig van het Apeldoornsche verschillend, dat bovengenoemde veronderstelling niet te gewaagd kan zijn.
Met de echte ‘Lebeau-batiks’ zien we den kunstenaar-ornamentist, het groote decoratieve talent eerst vol voor den dag komen. In ragfijne ornamentatiën van een uiterste distinctie, in weloverwogene groote vormen met streng volgehouden details zien we nu werken ontstaan die bij de verrassing van het nieuwe en eigene een gedegenheid vertoonen alsof reeds een geschiedenis daaraan voorafging.
Lebeau als batikker is een figuur van beteekenis in de geschiedenis der Nederlandsche kunstnijverheid.
| |
| |
Een school is door hem gevormd, een reeks van navolgers is ontstaan, en nog kunnen velen niet onder zijn invloed vandaan komen. Door velen nog worden versieringen ‘ontworpen’ welke bewust of onbewust slechts navolgingen zijn van Lebeau's arbeid.
Vanzelfsprekend heeft zijn leeraarschap aan de Haarlemsche school voor Kunstnijverheid er veel toe bijgedragen dat zijne begrippen omtrent sierkunst verspreid en daadwerkelijk beoefend werden.
Intusschen, Lebeau heeft het batikken er aan gegeven. Hiermede heeft hij een periode van zijn leven afgesloten die voor hem en voor ons zeer belangrijk was, ja, van zooveel beteekenis dat ik zou wenschen dat een boekwerk kon tot stand komen met een zoo groot moog'lijk aantal reproductiën naar zijne batikwerken. Ik meen toch dat er plaatwerken verschijnen over oude kunstnijverheid, van minder beteekenis voor ons als bovenbedoeld.
Afb. 1a. - CHRIS LEBEAU: Stoeldamast.
Zou zulk een boek niet een waardevol document voor nu en later kunnen zijn?
Wanneer we nu even
| |
[pagina t.o. 78]
[p. t.o. 78] | |
Afb. 1. - CHRIS LEBEAU: Wanddamast (motief: Vogeltjes).
Uitvoering E.J.F. van Dissel & Zonen te Eindhoven.
| |
| |
bedenken dat we tot een natie behooren welke meermalen bewezen heeft, zij het dan niet met geschetter en uitbundigheid, alle kiemen in zich te dragen voor het brengen van een levenden kunstvorm, een natie die strijdt voor de erkenning der hedendaagsche kunstenaars; dan lijkt het toch vreemd dat wij allen zoo veel vijandschap ontmoeten; begrijpelijk omdat wij verwarren in dat andere deel, dat men zou kunnen noemen commerciëele-kunstnijverheid, iets dat niets met ons streven te maken heeft. Maar de strijd wordt met ongelijke wapenen gevoerd, zooals de kunstenaar het wel altijd zal moeten afleggen tegen het commercialisme en speculatie op de groote meerderheid van niet wetenden. Want de strijd om het goede gaat niet tegen de menschheid, maar tegen dat tusschengeschoven ding dat met kunst niets te maken heeft.
Intusschen, Lebeau en velen met hem hebben ons een reputatie bezorgd, hebben de moderne ambachts- en nijverheidskunst een waarde gegeven, waardoor tevens gezegd is dat men die hoog te houden heeft wil men den eenmaal verworven goeden naam niet verliezen.
Voor zoover mij bekend, is slechts één belangrijk batikwerk van Lebeau in een openbare verzameling. Ik bedoel het kamerscherm in het stedelijk museum te Amsterdam.
Het was naar ik meen begin 1906 dat ik de eerste damasten zag, door Van Dissel naar Lebeau's ontwerpen uitgevoerd. Deze arbeid was mij in meer dan een opzicht een openbaring.
Niet in de eerste plaats om de ontwerpen zelve, maar ik meende hierin de sociale beteekenis te mogen zien, vóór dien tijd niet door mij overdacht. Immers voordien was een batik van Lebeau een preciosa, een opzichzelf staand kunstvoorwerp als het schilderij en het beeldwerk der vrije kunstenaars.
Met de damasten echter was de richting aangegeven voor de verspreiding der ornamenten, was een voorwerp niet meer een unicum, maar werd het moog'lijk door grootere verspreiding meerdere schoonheid te brengen. Door het gelukkige samentreffen van een kunstenaar en een kunstzinnig fabrikant zouden we nu meer komen tot een werkelijke gebruikskunst. Aan de eene zijde dus een man die veel te geven heeft, reeds eenige jaren vooraanstaande in de rij der scheppende kunstenaars. Anderzijds een firma, een uitvoerder die haar taak begrijpt, zich afkeerend van het plagiaat, het kopieeren en verminken der oude vormen. Een firma die een mooi glanzend blank materiaal te verwerken heeft en dat zoo goed moog'lijk wenscht te
| |
| |
doen in alle opzichten. We zullen nu voorwerpen verkrijgen van de beste grondstof, met een artistiek en ambachtelijk schoon. En zou nu werkelijk de wereld niet een eind verder zijn wanneer er meer zulke goed begrijpende fabrikanten waren, hun eigen belang zoowel als dat van ieder ander kennende?
Het lijkt zoo eenvoudig, dat we nauwelijks begrijpen waarom de etalages in onze winkelstraten een moreele marteling zijn, en onze binnenhuizen voor het grootste deel verzamelplaatsen van prullen, welke een treurig beeld geven van onze hedendaagsche beschaving.
Afb. 2a. - CHRIS LEBEAU: Stoeldamast.
Temeer moeten we ons hierover verwonderen als we weten dat fabrikanten, die evenals de firma Van Dissel naast ambachtelijke juistheid ook het aesthetische deel verzorgden, voor aanstaande firma's zijn en blijven.
En met dankbaarheid (zij het dan onder eenige reserve) kunnen we dan ook getuigen dat bijna op ieder gebied, althans in Holland, reeds voorwerpen te verkrijgen zijn die, of eenvoudig zijn zonder pretentie,
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Afb. 2. - CHRIS LEBEAU: Wanddamast (motief: Tulpen).
Uitvoering E.J.F. van Dissel & Zonen te Eindhoven.
| |
| |
dus tenminste niet leelijk, en daarbij dingen die werkelijk goede toegepaste kunst vertegenwoordigen, zelfs meermalen gaaf en schoon zijn.
Zeker, er moet nog heel veel veranderen, maar als we, wel wat vroeg misschien de balans opmaken, behoeven we niet geheel ondankbaar te zijn om wat verkregen werd in eenige jaren. 't Is waar, we kunnen nog slechts glimlachen en zal men misschien eenige geslachten na ons pas werkelijk vreugdevol kunnen zijn.
Ook in dit tijdschrift is wel eens terecht opgemerkt dat de arbeid der Ambachts- en Nijverheidskunstenaars van heden tweedeelig is, waar de een arbeidt aan de preciosa, het opzichzelf staande en om zichzelf gemaakte kunstvoorwerp, waarnaast anderen zich geven aan de industrieele kunst, de toegepaste- of gebruikskunst voor een breedere schare van menschen.
Lebeau heeft in beide richtingen gearbeid. Onder de eerst bedoelde periode heeft hij een streep gezet, misschien een streepje, dat nog uitwischbaar is, hetgeen uit de toekomst zal moeten blijken. Thans is hij werkend voor het breedere, het reproduceerend deel, de Nijverheidskunst op grooter gebied.
Na alles wat mijn vriend Walter van Diedenhoven in jaargang 1909 van ‘Onze Kunst’ over de damasten tafelgoederen van Lebeau schreef, in zijn gloedvol artikel bij de uitstekende reproducties, behoef ik daarop in details niet terug te komen.
Lezers van dit tijdschrift, die in het bezit zijn van bovengenoemden jaargang, beveel ik aan dit artikel nog eens door te zien.
Het damast als wandbespanning en van meubelbekleeding door Van Dissel naar Lebeau's ontwerp vervaardigd, zag ik voor het eerst op de voortreffelijk geslaagde afdeeling Nederlandsche Nijverheidskunst, op de ‘Ideal Home Exhibition’ in 1912 te Londen. Het was in de kamer van den architect K.P.C. de Bazel aan de wanden en over de stoelen gespannen. (Zie ‘Onze Kunst’, 1e halfjaar 1913, bladz. 32). De bekleedingen daar gebruikt, waren slechts voorloopers van de eigenlijke wanden meubeldamasten, nu door Lebeau ontworpen. Deze stoften, vooral voor de wanden, bedoelen te zijn met een begin en een eindvorm, een afgesloten onder- en bovenkant.
Treffend hierin is voor mij dat dit werk in kleur en teekening zoo echt modern is in de goede beteekenis, zoo geheel van dezen tijd. Dus niet, zooals wij soortgelijk werk kennen, een tot op de spits gedreven traditie met herinneringen en invloeden van het oude, maar buitengemeen frisch zonder stemmingloos te zijn, nieuw en geacheveerd, jong maar vooral ook af.
| |
| |
En vooral is dit werk niet nieuw of ‘modern’ in den geest van het werk uit naburige landen, waar het meer gaat om excentriciteiten dan om het schoone.
En bij nader beschouwing zal men ook bemerken, dal hier een teekenaar aan het werk was die zichzelf strenge eischen stelde betreffende het ‘oplossen’, het verloop der ornamenten, eene die er op uit was een gegeven motief uit te buiten tot het verkrijgen van aardige vormen. Een artiest die in de natuur de motieven zag welke anderen ontgingen, en deze zaken als een schoon geheel wist bijeen te brengen. En het is juist dit doorwerkte en verrassende hetgeen het werk interessant en boeiend maakt.
Afb. 3a. - CHRIS LEBEAU: Stoeldamast.
Zien we hier b.v. afb. 1, het motief met de vogelnesten, ook wel genoemd ‘devogeltjes’. Van af den onderkant groeit het motief sierlijk op om te eindigen met een randje van vogels, daartusschen de groote vogels en men bezie hoe fijn d aarvan de kopjes zijn, de geheele lijn van het vogellijf, met het pikante staartje. De bekleeding voor de meubels (1a) is daarbij zeer
| |
[pagina t.o. 82]
[p. t.o. 82] | |
Afb. 3. - CHRIS LEBEAU: Wanddamast (motief: Zwaluwen).
Uitvoering E.J.F. van Dissel & Zonen te Eindhoven.
| |
| |
sober gehouden. Het bloemmotief op afb. 2 (tulpen) heeft een geprononceerden onderrand, overvloeiend in de eigenlijke fondversiering van het verdere deel van den wand. In zijn schijnbaren eenvoud is dit toch wel een conscentieus bewerkte teekening, juist door de fijn gehouden belijning. En juist dat zuiver en vindingrijk gedetailleerde komt zoo uit in afb. 2a, de bijpassende stoelbekleeding, met een krachtiger motief dan 1a. Wat is hier b.v. de fond, het deel dat tusschen het ornament openblijft, mooi van vorm gehouden, zoo zelfs dat men als het ware twee ornamenten dooreen ziet. Afb. 3 heeft niet dat geprononceerde begin en eind als de vorigen, maar toch is er wel degelijk aan gedacht dat de motieven niet versneden behoeven te worden om te beginnen en te eindigen, zoodat het patroon wel degelijk af is. Vooral goed passend hierbij is de meubelbekleeding, afb. 3a, door een omzetting der zelfde motieven tot versiering van een plat vlak geschikt gemaakt. Heel aardig doet de werking in het motief van wit, zwart en grijs. Afb. 4 geeft een oplossing voor wandversiering, zeer bruikbaar wanneer het vertrek een niet te hooge lambrizeering heeft. Ook hier zijn de vogels tot een zeer aardig ornament verwerkt.
Afb. 5 en 6 geven motieven voor stoel- en wandbekleeding, waarvan vooral dat met de bijtjes aardig doet.
Hetgeen Lebeau heeft bedoeld te geven met de wandbekleedingen, zonder versnijding der motieven deze ten volle op den wand te verwerken en te doen uitkomen, ze af te sluiten met een begin en eindvorm, was niet bereikbaar met de meubelbekleedingen. De meubeldamasten worden aan banen geweven, niet als afzonderlijke stukjes voor een stoel. Waar trouwens de stoelen en fauteuils buiten den arbeid van Lebeau om ontstaan, en deze meubels telkens zeer uiteenloopend van maten en vormen zijn, is het uitgesloten dat een ontwerper daarvoor een afgesloten grondvorm maakt.
Daarom werden voor de stoelbekleedingen in hoofdzaak kleine motiefjes geteekend, passend bij de wandbekleeding. Deze eenheid te bereiken is het eenige dat moog'lijk is gebleken.
Deze damasten zijn alle in twee kleuren geweven, d.w.z. een kleur of de fond.
De fondkleur is fijn grijs-wit, de ornamentkleur fijn goudgeel, oranje, bruin, licht en donkerrood, verschillende groen en paars en blauw, kortom een groot aantal kleuren.
Zooals de reproducties doen zien zijn beide zijden der stof te gebruiken, met dit verschil dat de keerzijde telkens het negatieve beeld
| |
| |
der voorzijde geeft. Eigenlijk is de achterzijde de beste kant, omdat de fond dan zulke fijne kleurtjes meeneemt van het ornament. De achterzijde is artistieker in dien zin, dat de fond minder egaal zuiver is, dus eenige speling laat zien.
De reproducties, hoewel reeds van belangrijke afmeting, zijn le klein om natuurlijk het eigenaardige van het weefsel te laten zien.
Wat nu de vakkundige eigenschappen dezer damasten betreft, diene het volgende: De wandvakken worden in banen van 145 cM. geweven, een betimmering of iets soortgelijks is dus noodig om het verdere deel van den wand te vullen. Het weefsel is handwerk van een fijnen Ierschen draad vlas, waardoor een zachte zijdeglans, aan vlas eigen, wordt verkregen. Behalve waschecht en kleurecht is het weefsel ook krimpvrij. Zooals ik reeds zeide is de teekening aan beide kanten te zien.
Afb. 4a. - CHRIS LEBEAU: Stoeldamast.
(Het motief is op iets grootere schaal afgebeeld dan de overige sujetten).
En ten slotte. Waar Lebeau zich neerzette voor het ontwerpen van tafellinnen, zette hij een traditie voort, ging verbeteren hetgeen slecht
| |
[pagina t.o. 84]
[p. t.o. 84] | |
Afb. 4. - CHRIS LEBEAU: Wanddamast (motief: Duifjes).
Uitvoering E.J.F. van Dissel & Zonen te Eindhoven.
| |
| |
was gedaan, bracht voor het leelijke het goede in de plaats.
Met de wand- en stoeldamasten gaf hij in vele opzichten iets nieuws, een anderen kijk op deze zaken, vooral door de manier waarop hij het deed.
Over den kunstenaar Lebeau zou nog meer te zeggen zijn en dat zal ook wel gebeuren.
En niet alleen over zijne decoratieve werken. Moog'lijk zal een ander zijn portrettenwerk wel eens bespreken of de andere picturale werken welke ik van hem zag.
Intusschen werkt hij met Eduard Verkade samen aan de behoorlijke aankleeding van het moderne tooneel. De geheel eigene wijze waarop hij dit doet vindt natuurlijk niet ieders instemming. Maar met belangstelling zullen wij ook dezen arbeid volgen, overtuigd dat we ook hier iets te verwachten hebben.
CORN. VAN DER SLUYS.
| |
[pagina t.o. 86]
[p. t.o. 86] | |
Afb. 5. - CHRIS LEBEAU: Wanddamast (motief: Bijtjes).
Uitvoering E.J.F. van Dissel & Zonen te Eindhoven.
| |
[pagina t.o. 87]
[p. t.o. 87] | |
|
|