Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Een werk van Willem Danielsz van TetrodeHoe weinig weten wij van onze hollandsche beeldhouwers en hoe zelden is hun werk aan te wijzen! Hadrianus Junius prijst Tetrode uitbundig, Cornelis Musius zingt zijn lof en Hugo de Groot sluit zich daarbij, in niet minder sierlijke latijnsche verzen, aan. Alle te zamen kunnen zij ons geen voorstelling van de waarde der kunst van hun landsman geven. Het lijkt van iets meer beteekenis dat hij ook in de toevoegsels op Guicciardini kortelijks vermeld wordt en Thomas Tollet, architect van den bisschop van Luik, die het toezicht had over diens steengroeven, verklaarde uit eerbied voor zijn kunst, te Rome gezien, de beste steen tegen den billijksten prijs te leveren. Maar wat helpt het ons te weten dat er werken van hem te Rome waren, als wij ze niet kunnen aanwijzen, hoe weinig beteekent het te lezen dat hij omtrent Maart 1568 uit Keulen naar Delft geroepen werd om een hoogaltaar van albast, jaspis, toetssteen en koper te maken, wanneer wij er bij vernemen dat dit in 1571 voltooid, weldra werd afgebroken en de twaalf apostelen, als geschenk van Willem van Oranje aan den graaf van Schwarzenburg gekomen, te Straasburg ergens in een kerk hebben gestaanGa naar voetnoot(1). Alleen de platen naar zijn beelden te Keulen van het huis van Peter Therlayn en de bibliotheek geven ons eenig houvast voor de kennis van den beeldhouwer, al levert de graveerkunst van die tijden niet geheel wat wij thans van een afbeelding verlangen. Daar boven staat nog de prent die Jacques de Gheyn zeer mooi naar een schotel met een krans van Tritonen en Nereïden sneed. Pl. 1, | |
[pagina 70]
| |
in de afbeelding verkleind. Deze of eer nog het model zelve heeft tot voorbeeld gediend voor een ivoren drinkkan, volgens de merken te Frankfort aan den Main door den meester S v H in verguld zilver gevat en mijn eigendom. Pl. 2. Het is verwonderlijk hoe op dit cylindrisch vlak maar weinig figuren van den wijden ring, die tot voorbeeld strekte, ontbreken en door handige wijzigingen en verschikkingen met enkele toevoegsels een goed sluitend geheel werd gevormd. Luc Faidherbes had het gemakkelijker wanneer hij naar Rubens werkte. Eerst meende ik dat alleen Tetrode zelf tot die omwerking in staat kon zijn geweest, omdat ook de nieuwe figuren nauwelijks achterstaan bij de andere, maar een oplettender toezien leerde mij dat achter, tegen het hengsel aan, een misvatting van het voorbeeld is aan te wijzen, die men den kunstenaar zelven niet zou durven toeschrijven; een rookende vlam, uit een slang geblazen, is tot een vlok geworden, die men voor een haarlok moet houden, nu de samenhang met de slang ontbreekt. Des niet tegenstaande geeft de navolging in ivoor oogenschijnlijk een betere voorstelling van de kunst van Tetrode dan de gegraveerde afbeelding. Zijn werk is in de meeste figuren niet verrassend. Hij heeft blijkbaar de strijdende Tritonen van Mantegna gezien en zijn stijl verschilt weinig van de Nederlandsche beeldhouwers te Rome die wij kennen. Hij staat evenwel dichter bij Benvenuto Cellini (1500-1571) en bij zijn jongeren landgenoot, den Hagenaar Adriaan de Vries (± 1560-1627) dan bij Jean de Boulogne (± 1524-1608) alsof niet deze, maar hij zelf de leermeester was geweest van de Vries, die weer zoo grooten invloed oefent op zijn vriend Goltzius en diens omgeving. Men pleegt bij de Vries aan invloed van Spranger te denken, maar deze, in 1546 geboren, is eer jonger dan Tetrode, op zijn meest een tijdgenoot, en zal op hem nauwelijks zijn stempel gedrukt hebben. Zou de Vries niet soms als knaap zijn eerste indrukken in het naburige Delft gekregen hebben? Maar onder al die figuren, die, wat ook zijn beteekenis in de ontwikkelingsgeschiedenis van de kunst moge zijn geweest, thans voor ons zoo weinig persoonlijks meer hebben, trof mij sinds lang als iets bijzonders, die zeer jonge Nereïde met nog zwak ontwikkelde heupen en boezem, wier mooie vormen zoo bevallig uitkomen door de beweging van hoofd en armen en den ietwat gewaagden stap, die bij een volwassen gestalte nauw te dulden zou zijn. Ten nauwste verwant met dit gracelijke wezentje nu is de Helle | |
[pagina 71]
| |
van het bayerische Nationalmuseum te Munchen, die in den Formenschatz 1906, nr. 23, is uitgegeven als Italiaansch werk uit de 16e eeuw. Pl. 3. De tijdsbepaling is juist en in Italië zal het wel gemaakt zijn, maar ik heb mij nimmer kunnen voorstellen van welken Italiaanschen beeldhouwer het wel zou kunnen zijn. Pl. 1. - WILLEM VAN TETRODE: Schotel, naar de gravure van Jacques de Gheyn.
(Rijks-Prentencabinet, Amsterdam). Treffend daarentegen is de overeenkomst met de jonge zeenymph in de beweging, vooral in den eigenaardigen stap in de lucht, te meer daar het lam van Helle, geen rijdier dat haar zou kunnen dragen, alleen blijkbaar is aangebracht om den wijden pas eenigszins te verklaren. Er is verschil. De houding van de Nereïde in den golvenden stoet is lang gerekter, maar toch zwelt de heup bij beiden op dezelfde wijze | |
[pagina 72]
| |
uit, wenden zij den kop op dezelfde wijze om, is de houding van de half geopende hand met uitgestrekten wijsvinger merkwaardig verwant. Om een achterwaarts gebogen arm als van Helle te vinden, behoeft men niet ver te zoeken. Men vindt die bij de Tritones, die de hoofdpersoon is van den stoet. Ook de vormen zijn tot in bijzonderheden te vergelijken. Ik wijs op de dicht geplaatste, nog zoo jonge borsten, op den mons Veneris nog kinderlijk van vorm, (men vergelijke het ivoor, met de prent) op de plaats van den navel. Het lijkt mij niet boud te veronderstellen dat Tetrode voor beide figuren hetzelfde model van een jaar of 12 heeft gebruikt. Maar van alle dingen is wat het meeste treft het schema, zooals de ouden het noemden, van dien bijzonderen stap, met de voet even los van den bodem, die het persoonlijk eigendom van den meester schijnt, zooals de bewegelijke rust van zijn pankratiast en zijn Philoktetes het van Pythagoras, de vaste stand op de wijd geplante voeten het van Donatello zijn. Van de andere prenten naar zijn werk is er geen in 's Rijks Prentencabinet; van een geeft Galland, ‘Geschichte der holländischen Baukunst und Bildnerei’ een afbeelding. Het is een groep van Venus en Amor met een dansenden Satyr, uit het huis van Peter Therlayn te Keulen, in 1574 in prent gebracht. Ook de kleine Amor heeft zijn voetje in de lucht, maar de Satyr vooral vertoont, in de ruwe vormen van den wilden woudbewoner overgebracht, weer hetzelfde schema, thans van achteren gezien, ook met de hand in den rug, van de wijde schrede, die hier de zool van den gespleten hoef laat zien. Ook de schrijlingsche houding van den Neptunus in het midden van de schaal is eenigszins te vergelijken. Als voorlooper daarvan staat mij het levendigst voor den geest de Jonas die men meent dat Lorenzetto naar het ontwerp van Rafaël voor Sta Maria del Popolo maakte. Welk een afstand ligt tusschen deze strenge koele evenwichtigheid en de wat al te bewegelijke bevalligheid van die maagdelijke wezentjes. Het zinkographisch cliché van den Formenschatz geeft de vormen van het marmer vager dan zij zijn en de photographie die ik aan de vriendelijkheid van Prof. Paul Wolters te danken heb, geeft geen enkele reden verschil te vermoeden tusschen de behandeling van het werk te Munchen en de schaal, wanneer men in aanmerking neemt dat uit zijn aard het marmer altijd iets weeker is dan het gladde ivoor of de strenge burijn lijnen van de Gheyn. | |
[pagina t.o. 72]
| |
Pl. 2. - Ivoren Drinkkan, in verguld zilver gevat.
(Verzameling Six, Amsterdam). | |
[pagina 73]
| |
Er is bovendien geenerlei bezwaar alleen het oorspronkelijke werk te Munchen als maatstaf te nemen voor de teerheid van uitvoering door den meester bereikt. Zelfs de zwarte lijst, met kleurig stuc en marmers ingelegd, past uitnemend voor den Delftschen beeldhouwer, te Rome gevormd, die het hoogaltaar van zijn vaderstad uit toetssteen en albast met jaspis en koper samenstelde. Zijn stadgenooten mogen al te uitbundig zijn geweest in hun lof, men zal moeten erkennen dat Tetrode toch een kunstenaar van beteekenis was, die in de lieftalligheid van het beste wat hij schiep in zijn tijd niet is geëvenaard. Verwante kunst vind ik eerst weer in Frankrijk bij François Girardon (1628-1715). Het is nauwelijks aan te nemen dat er rechtstreeks verband tusschen ben bestaan zou. Reeds François Duquesnoy (II Fiamingo) is voor bemiddeling te laat. Eer zou ik geneigd zijn reeds bij Tetrode den invloed te veronderstellen van Correggio, die op de franschen stellig heeft ingewerkt. De nymph van het relief van Girardon te Versailles, Klassischer Skulpturenschatz no. 198, die het meest in haar houding aan onze Nereïde herinnert, vindt in haar volle vormen en haar staan in het water een voorbeeld in Correggio's bad van Leda te Berlijn. Maar meer correggiesk is zeker nog dat omzien over den schouder, dat wel beiden gemeen hebben, maar zich bij Tetrode door de fladderende haren veel dichter bij den meester aansluit. Ik noem, om niet te breedvoerig te worden, alleen de engelen in de nissen van San Giovanni Evangelista, in de domkoepel bij St. Bernard, bij St. Hilarius en aan de wanden, maar kan toch den Ganymedes niet voorbijgaan (Klassiker der Kunst X, Correggio, blz. 56, 104, 110, 112, 113, 114, 115 en 135). Onder al de rondedansen van zijn engelen zoek ik echter tevergeefs een zelfde beenbeweging en ook heeft Correggio blijkbaar een zoo jong vrouwelijk model niet gehad. Zoo blijft dit figuurtje in zijn ietwat gezochte bevalligheid het volle eigendom van Tetrode, dat wij voor hem hebben mogen herwinnen. Ook leert ons onderzoek dat zoo Tetrode te Rome reeds naam heeft gemaakt, de meest in het oog loopende invloed op zijn kunst van Mantegna en Correggio is uitgegaan, van Noord-Italianen dus, wier werken een diepen indruk zullen hebben nagelaten op den ontvankelijken geest van onzen Nederlander, kersversch, langs den gewonen weg, over de Brenner in Italië aangekomen. | |
[pagina 74]
| |
Te eeniger tijd leveren wellicht de italiaansche archieven nog de gegevens die dezen gang van zaken bevestigen, voor wie oogen heeft om te zien laat zich deze ontwikkelingsgeschiedenis uit het werk zelf aflezen. J. SIX. | |
[pagina 75]
| |
Pl. 3. - WILLEM VAN TETRODE: Helle, marmeren relief.
(Bayrisches National-Museum, Munchen). |
|