Onze Kunst. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
De Luiksche beeldhouwkunst in de XVIe eeuwLambert Lombart keert, na den dood van Erard de la Marck (1538), uit Italië terug. Vóór zijne terugkomst, wisten de Luiksche kunstenaars niets van de renaissance; ná zijne terugkomst werden zij er de meest overtuigde volgelingen van. Zóó luidt ongeveer de gangbare meening over de renaissance te Luik, en over de rol die Lombard er gespeeld heeft. Men vergeet echter, dat een zoo gewichtige en beslissende kunstevolutie als die der 16e eeuw, slechts langzaam en geleidelijk in haar werk kan gaan. Uit den krachtigen gothischen stijl der 15e eeuw is men slechts trapsgewijs tot de klassieke kunst der renaissance overgegaan, en wanneer de nieuwe stijl aanvaard en beoefend werd door het meerendeel der kunstenaars, waren er nog tal van achterblijvers, welke de oude tradities in eere hielden. De waarheid is, dat met het openen van Lambert Lombard's werkplaats te Luik, in 1540, het neo-classicisme in de Maasstreek werd ingevoerd. Omstreeks 1700 schreef Abry over een huis, volgens Lombard's plan opgericht: ‘Elle est de l'ordre corinthien, surmonté du composite, ornée de très belles sculptures à la manière italienne que le dit maître avait étudiée à Rome, et professée avec succès le premier en ce pays.’Ga naar voetnoot(1) Dit schijnt volkomen juist, vooral wanneer men door Abry's ‘sculptures à la manière italienne’ beeldhouwwerk in den antieken stijl verstaat. Maar dezelfde mededeeling wordt een bron van vergissingen, indien men er uit op maakt, dat vóór 1540 de Luikenaars geheel onaangeroerd bleven door de kunstbeweging, die zich tot aan de grenzen van het Prins-Bisdom uitstrekte. Sedert lang trachtte het italianisme in het noor- | |
[pagina 4]
| |
den door te dringen, en deed het ook, maar in zekeren zin bedektelijk, door langzame inwerking. Men werd het te nauwer nood gewaar. Lang vóór het begin der 16e eeuw was de aanraking met de Italiaansche kunst begonnen. Apostelen, onder het portaal der O.L. Vrouwenkerk te Tongeren.
Men denke slechts aan het belang dezer kunst in de vorming van wat Courajod ‘l'art international’ van het einde der 14e eeuw noemde. Deze Italiaansche invloeden hielden geenszins op, om zich plotseling, op een gegeven oogenblik weer te doen gelden; ze werden voortgezet tijdens de 15e eeuw, dank aan de politieke gebeurtenissen, aan de reizen der kunstenaars, aan den invoer van kunstwerken, tot op het oogenblik dat gunstige gebeurtenissen de openlijke invoering der Renaissance in onze gewesten mogelijk maakten. Deze gebeurtenissen waren, in Frankrijk, de tochten van Charles VIII en Louis XII over de Alpen; in het oude land van Luik, de troonsbeklimming van Erard de la Marck (30 December 1505). De beweging ten gunste der Italiaansche kunst was in het Luiksche trager dan in Frankrijk en in Vlaanderen. Terwijl Jan Gossaert reeds in 1508 naar Italië toog, zetten | |
[pagina t.o. 4]
| |
Graftombe van Kanunnik Jean Canon († 1529).
Kloostergang der St. Pauluskerk, Luik). | |
[pagina 5]
| |
de Luiksche kunstenaars nog de tradities van de vorige eeuw voort. Tot ver in de 16e eeuw waren er, onder onze beeldhouwers, nog beoefenaars der gothische kunst; in dit opzicht is de kunst der Maasstreek te vergelijken met de groep, die in Duitschland gevormd werd door Adam Kraft, Veit Stoss, Tilman Riemenschneider enz., welke het voorbeeld van een dergelijke vasthoudendheid gaven. Doch, terwijl men onder deze groote meesters een Peter Vischer aantrof, vond men onder onze nederige beeld-snijders sierkunstenaars, die zich vrij vlug de elementen van het Italiaansche ornament eigen maakten en dit zeer handig wisten aan te passen. Zoo heeft men het bewijs, dat het Italianisme sedert het begin der 16e eeuw het oude Prins-Bisdom was binnengedrongen. Vele wegen stonden daartoe overigens open. Wel was het Luiksche steeds weinig toegankelijk geweest voor zijne naburen; men leefde er in een afzondering, passend bij het onafhankelijke, lichtgeraakte, uitbundige en oorlogszuchtige karakter van dit kleine landje, waar men steeds sterk gehangen heeft aan eigen haard en eigen gebruiken; maar toch kon onmogelijk allen invloed van buiten-af geweerd worden. Italiaansche invloed kon er door de Vlaamsche kunstenaars worden binnengebracht, evenals door de in Frankrijk werkende landgenooten; maar er is een anderen weg die de Renaissance kon volgen: de eenvoudigste en meest logische. Eertijds reisde men veel; ondanks de ongemakken en gevaren van verre tochten, aarzelde men toch niet al te zeer om ze te wagen. Radulf de Rivo, deken van het kapittel te Tongeren, toog in 1362, 1381 en 1396 naar Rome. Wellicht bracht hij er een kristallen kruis van mede, versierd met miniaturen en doorschijnend glazuur, dat nog in de O.L.V. Kerk te Tongeren bewaard wordt. Zijn opvolger, Gerard de Heers, ondernam dezelfde reis in 1408Ga naar voetnoot(1). In 1517 verkoopt de koster van St. Lambert, te Luik, bij zijn terugkomst uit Rome, voor 60 gulden, aan een kanunnik van de kathedraal, een steen dien hij van zijne reis heeft medegebrachtGa naar voetnoot(2). Zoo drong waarschijnlijk de Italiaansche kunst langzamerhand in het Luiksche door, door toedoen van priesters, studenten, eenvoudige particulieren, die van heinde en verre kleine godsdienstige voorwerpen in zilversmeedwerk, snuisterijen, juweelen, cameeën enz. medebrachten. De rol der gebruikskunst in de verspreiding van het Italianisme is | |
[pagina 6]
| |
hoogst gewichtig. St. Jan. Gesneden deur eener kast, van 1550.
(Oudheidkundig Museum, Luik). Men heeft er meer dan eens op gewezenGa naar voetnoot(1). Wat wel bewijst dat door hare tusschenkomst het Italianisme te Luik is binnengedrongen, is het feit, dat alleen de zuiver decoratieve kunst zich het eerst gewijzigd heeft. De beeldhouwkunst blijft nog zeer ‘gothisch’ tijdens de eerste helft der 16e eeuw. Men begint de aanstaande hervorming alleen te merken door de steeds grooter wordende neiging om beelden en draperieën meer leven bij te zetten, zoodat men soms tot zonderlinge bewegingen en onevenwichtige houdingen komt. De apostelen rechts aan het Noordportaal der O.L. Vrouwenkerk te Tongeren, vertoonen die vreemde onrust, die ook zekere Duitsche beelden van omstreeks denzelfden tijd eigen isGa naar voetnoot(2). De apostels van Tongeren dagteekenen uit 1532; hoewel zij een zekere evolutie van den smaak en | |
[pagina 7]
| |
den stijl verraden, vertoonen ze nog volstrekt geen Italiaansch karakter. Relekwieschrijn van St. Lambertus.
(Schatkamer van St. Pauluskerk, Luik). Terwijl de Vlamingen, veel eerder door de Renaissance beïnvloed, sedert den aanvang der 16e eeuw werken als de schoorsteen van het Brugsche Vrije, de deuren van het Stadhuis te Oudenaerde en het altaarstuk van Halle sneden, merkt men bij de Luikenaars alleen teekenen van Italianisme in het nieuwe sierwerk dat zij gebruiken in hunne glasramen, hunne basreliefs en hunne graftomben. In de groote kerkramen, waar de figuren door rijke architectuur worden omlijst, herkent men de buitengewone fantasie van den zoogenaamden ‘style plateresque’, die Vlaanderen aan Spanje had ontleend. - Het groote raam, dat het zuidertransept der St. Pauluskerk te Luik versiert, en van 1530 dagteekent, is er een prachtig voorbeeld vanGa naar voetnoot(1) en de glazen van de St. Jacobskerk zijn niet minder mooiGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 8]
| |
O.L. Vrouw door Engelen omringd. Albasten relief.
(St. Martinuskerk, Luik). Het sierwerk door de beeldhouwers gebruikt is echter eenvoudiger. De techniek verschilt overigens, evenals de beoogde effecten, en men treft slechts bij uitzondering zulke weelderige versiering aan als op den zerk van Jean de Cromois, 38e abt van St. Jacobs, gestorven in 1525Ga naar voetnoot(1). De abt is voorgesteld onder een portiek, gedragen door vier pilasters, waarvan de versiering verlevendigd wordt door putti, dolfijnen en grotesken. Dit is zeldzaam voor dit tijdperk, maar bewijst tevens met hoeveel smaak onze kunstenaars van den aanvang af uitheemsche formules wisten aan te passen. Overigens heeft de Luiksche kunst, als gebruikskunst, steeds een buitengewone virtuositeit en groote vindingrijkheid vertoond: de gothische kasten, in tal van sacristijen bewaard, de 18e eeuwsche meubelen en zelfs de gevels van dit tijdvak bewijzen het ten overvloede. Deze verscheidenheid in de keuze en de schikking der versieringsvormen maakt een der grootste verdiensten uit van de funeraire beeldhouwkunde der 16e eeuw. Zoo schijnt de grafzerk van Jean, gezegd Canon, kanunnik van St. Paulus († 1529), ondanks de elegantie der teekening, haast sober naast de tombe van Jean de Cromois. | |
[pagina 9]
| |
De grafmonumenten der 16e eeuw zijn zeer talrijk, en doorgaans rijk versierd; maar die van Cromois en Canon zijn bijzonder belangrijk, omdat ze dagteekenen uit een tijdvak, dat men steeds beschouwd had als nog behoorende tot de gothiek. Hoe kon men veronderstellen dat het dit karakter volkomen bewaard had, terwijl het samenviel met de regeering van een prins als Erard de la Marck? O.L. Vrouw met het Kind. Houtsnijwerk.
(St. Servatiuskerk, Luik). Het ligt niet op onzen weg om hier zijne vriendschapsbetrekkingen met de humanisten van zijn tijd in herinnering te brengen; wij willen enkel wijzen op zijne groote belangstelling in kunstzaken. De eerste daad zijner regeering was het bestellen der reliekwiekast van St. Lambertus. Dit gebeurde op den dag zelve van zijne verkiezing, en de zilversmid Hendrik Soetman werd er mede belast. Hij werkte er zeven jaar aan. De architectuur van het voetstuk is gothisch, maar het borstbeeld, een waar portret, waarschijnlijk dat van Erard de la Marck zelf, is behandeld met een breedheid en waarheid, die men slechts in de mooiste portretten van het Italiaansche quattrocento aantreft. Het is een werk uit het overgangstijdperk. Toen Soetman er aan werkte, reisde de Prins-Bisschop in Italië, en bracht er cameeën en edelsteenen van mede, om dit meesterstuk van drijfkunst nog kostbaarder te maken. Het is mogelijk dat de la Marck op zijn tocht een dier heerlijke verblijven bezocht, die de humaniste vorsten door de beste kunstenaars lieten versieren, want jaren nadien schijnt hij er nog aan gedacht te hebben, voor de versiering van het paleis, dat hij voor zich zelf liet bouwen. Lambert Lombard studeerde toen, onder zijne | |
[pagina 10]
| |
bescherming, te Rome, en de Prins stuurde hem de afmetingen van twee lange galerijen, die versierd moesten worden met schilder- en beeldhouwwerk, alsook met antieke vazen, welke de kunstenaar voor hem moest aankoopen. Deze kunstwerken zouden nooit te Luik aankomen: de vorst was ondertusschen gestorven (1538), en de verzameling werd ter plaatse verkochtGa naar voetnoot(1). Erard de la Marck mocht dus niet van de kunstschatten genieten, die hij wilde verzamelen; maar zijne bewondering voor de klassieke en voor de Italiaansche kunst, en misschien ook meer rechtstreeksche invloeden van buiten af, gaven aanleiding tot proefnemingen, die soms bijzonder goed uitvielen, en waardoor de Renaissance te Luik werd ingevoerd. De gevel van het kasteel van Curange, door den Prins-Bisschop heropgebouwd, was aan de benedenverdieping in rustieken stijl gehouden; daarboven verhieven zich Toskaansche kolommenGa naar voetnoot(2). De binnenplaats met peristylum van het bisschoppelijk paleis te Luik vertoont zuidelijken invloed - zij het uit Italië of Spanje - hoewel, door een zonderlinge tegenspraak, het zuiver decoratieve gedeelte van dit gebouw bijna geheel gothisch is gebleven. Dit samensmelten van traditioneele en nieuwe elementen kenschetst veelal de Luiksche werken van de 16e eeuw. Tot in 1550 toe treft men nog zoo vreemdsoortige mengsels aan als het St. Jansbeeldje, (blz. 6), dat er zeer 15e eeuwsch uitziet, in een fraaie renaissance nis. In den grond heeft de Luiksche kunst nooit goedschiks uitheemsche invloeden gevolgd; zij heeft ze aanvaard, of liever geduld, en alvorens ze te verwerken heeft zij ze lang en geduldig bestudeerd. Tot het einde der 16e eeuw schier, is zij nogal getrouw gebleven aan haar eigen, openhartig en goedjonstig karakter. Alvorens de bombast en het manierisme de overhand kregen, - en dit gebeurde pas in de 17e eeuw, - werden er nog vaak eenvoudige en gracelijke werken gemaakt, als die kleine O.L.V. Hemelvaart, die behoort tot een groep beeldhouwwerk dat van 1570 tot omstreeks 1580 dagteekent. De stijl-evolutie, hoewel aangewakkerd door de leering en het voorbeeld van Lombard, ging dus niet zoo vlug in haar werk, als men beweerd heeft. In de tweede helft der 16e eeuw echter, grijpt een diepe hervorming plaats, waarin de invloed van den grooten Luikschen schilder zich doet gelden. Het was een overtuigd romanist, en haast alle beeldhouwwerken van dat tijdperk nemen de Romeinsche, of liever de antieke kunst tot | |
[pagina 11]
| |
voorbeeld, zooals ze door de romanisten werd verstaan en onderwezen. Tot zelfs de glasramen, eertijds opgesmukt met al den rijkdom van den plateresco-stijl, wijzigen hunne versiering om voortaan de sobere en strenge architectuur-achtergronden ‘a l'antica’ te vertoonenGa naar voetnoot(1). Philippus en de Kamerling. (Hand. 8).
Albasten bas-relief van 1571. (Doopvont der St. Servatiuskerk, Luik). Deze navolging van het oude en nieuwe Rome is nagenoeg de eenige vorm, welke de Renaissance te Luik aanneemt. Er voegen zich enkele decoratieve formulen bij, welke ontleend schijnen aan de Florentijnsche ornemanisten. Echter kan men eens te meer nagaan, dat de Luiksche kunst het oude en forsche naturalisme, hare krachtigste en taaiste traditie, geenszins prijsgeeft voor de conventioneele esthetiek, welke men haar wil opdringen, en het herleeft soms, onverwachts, wanneer men het | |
[pagina 12]
| |
vergeten en verwaarloosd waande. Zoo worden, op het einde der 16e eeuw, het orgel der St. Servatius- en der St. Dionysius-kerkGa naar voetnoot(1) met gesneden paneelen in halfverheven werk versierd, waarin, eenigszins getemperd, de schilderachtige stijl herleeft, die bijna honderd jaar te voren in Duitschland was ingevoerd. Gedenkteeken met het wapenschild van Erard de la Marck.
(Oudheidkundig Museum, Luik). | |
[pagina 13]
| |
Maar deze plotselinge opflakkeringen van de oude oorspronkelijkheid beletten niet, dat het meerendeel der werken zich inspireeren op een gelijkvormigen stijl, waarvan de voorman Lambert Lombard was. Diens rol was, overigens, zeer belangrijk, aangezien hij aan de Luiksche Renaissance haar eigenaardig karakter gaf. Men moet echter erkennen, dat vóór hem, ons land de Italiaansche kunst kende en waardeerde, en haar zelfs in zekere mate tot voorbeeld nam. Het is dus onnauwkeurig om te zeggen, dat Lambert Lombart te Luik ‘le restaurateur des arts décoratifs’ wasGa naar voetnoot(1). De glasschilders, de beeldhouwers van graftomben, en, in het algemeen, alle sierkunstenaars, wachtten zijne terugkomst van Italië niet af, om hunne werkwijze en hun stijl te wijzigen, zooals ook nog bewezen wordt door het kleine gedenkteeken met het wapenschild van Erard de la Marck, met den kardinaalshoed gedekt, en dat, bijgevolg, tusschen 1521 en 1538 moet gebeeldhouwd zijn. Wat in de tweede helft der 16e eeuw hervormd werd, is de beeldhouwkunst zelve, die zich tot dan toe niet had laten meesleepen door het voorbeeld der gebruikkunst. Zij legt niet plotseling alle karaktertrekken af, die zeer ‘gothisch’ gebleven waren. Er ontstond een lange strijd tusschen hare oprechtheid en de gewildheid van het nieuwe ideaal. Lang biedt zij weerstand, zoo lang zelfs, dat hare zachte bekoring de 17e eeuwsche Madonna's van Delcour nog bezielt; maar dat is slechts een verre nabloei, onmerkbaar haast onder het alles meesleepende lyrisme van Bernini. M. DEVIGNE |
|