Onze Kunst. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondentenTentoonstellingenDen HaagPulchri Studio tentoonstelling van schilderijen en beeld houwwerken vervaardigd door werkendeledenTerwijl heel Europa door een wereldoorlog in vuur en vlam kwam te staan, opende Pulchri Studio een ledententoonstelling van werken harer leden, ter gelegen heid van de opening van de verbouwde zijzalen. Vroeger waren dit twee kleine vertrekken met hoog bovenlicht. Waar de bovenkant der muren meer belicht werd dan het benedengedeelte, waren deze pijpenladeachtige ruimten verre van geschikt voor tentoonstellingen. Ze werden dan ook weinig gebruikt, soms voor graphisch werk, soms voor kunstnijverheidsexposities. Terecht meende het bestuur dat het bijeenvoegen dezer zalen tot een meer geschikte ruimte zou te vermaken zijn. Dit nu is geschied, en werd een vierkant expositiezaaltje verkregen, waar het licht uitstekend kan genoemd worden. Met zijn licht behang en zijn lagere zoldering dan de hoofdzalen bezitten, is het buitengewoon geknipt voor kleine tentoonstellingen van een enkelen kunstenaar. Luministisch werk zal hier bijzonder tot zijn recht komen. Dat dit denkbeeld ook bij de tentoonstellingscommissie heeft voorgezeten blijkt wel uit het bijeenbrengen in deze zaal van al het lichtstgekleurde werk der tentoonsteling. Daardoor kreeg deze afdeeling een fleuriger moderner aspect dan de oude zalen met hunne roode bekleeding. Als ook deze is veranderd in een neutraler stof, in den geest van die, welke nu in het stedelijk museum in Amsterdam is aangebracht, zullen ook deze ruimten er frischer en vroolijker uitzien. Wat de tentoonstelling zelve betrof, deze had een beter lot verdiend. De schilders waren ter eere van de verbouwing eens goed voor den dag gekomen, waardoor een verzorgder tentoonstelling werd verkregen dan die we gewend zijn. Door de ongunstige economische omstandigheden werd niets van deze collectie verkocht, wat zeer te betreuren valt daar het juist de schilders zijn, die in de eerste plaats getroffen zullen worden door de crisis. Kunst toch, kan het eerst ontbeerd worden. Veel ellende staat hen te wachten. Laten we hopen dat de besturen der verschillende schilders-vereenigingen in ons land, die de handen ineen slaan, er in zullen slagen, de ergst getroffenen te ondersteunen en over de moeilijke tijden heen te helpen. Zooals gewoonlijk domineerden weder de landschappen. De stillevens volgden dan in aantal terwijl de figuurschilderingen en daarvan het portret, verre in de minderheid waren. Onder de portretstukken merkten we op een zeer bestudeerde damesbeeltenis van Frits Jansen, waarin deze consciencieuse meester weer eens openbaarde, hoe hij het in de diepte meer dan in de breedte zoekt. Frischheid en fleur moet men meer bij den oppervlakkiger Albert Roelofs zoeken, zijnen leerling, die juist dat bezit wat zijn meester ontbreekt, leven en schittering. Overpeinzing bezit juist genoeg bekoring om tijdelijk te boeien; voor langduriger en steeds groeiende bewondering heeft hij de | |
[pagina 112]
| |
verdiepingszin van een Jansen noodig. Deze twee talenten vullen elkaar aan. Prof. van der Waay zond twee zeer verzorgde doeken in. Oerder een Moeder waar zijn atmospherische qualiteiten bijzonder tot hun recht kwamen; Willy Sluiter sterk gemodelleerde typen; de Rouville een sugestieve Nocturne; Schreuder van de Coolwijk gekende en bekende frivole figuren, terwijl Dooyewaard, de binnenhuisschilder, een gietaarspeelster schilderde, die wel zijn fijne coloriet bezat, maar waar het modelé aan ontbrak, noodig om de figuur naar voren te brengen. Onder de stillevens viel ons op, een groot atelier interieur de van Suze Robertson, een meer door haar behandeld sujet, waar krachtige toets en saprijke kleur weder van groote bekoring waren. Oldewelt is vrouwelijker van visie. De teerheid in bloemen weet hij te benaderen evenals Mej. Wandscheer, die gevoeliger dan Roelofs en Mevrouw van Thol-Ruysch haar liefde voor Flora's kinderen weet vorm te geven. Van Essen is een bewonderaar van onze Oud-Hollandsche school. Zijn stilleven met dood wild doet ons den naam van Weenix op de lippen brengen, door de fraaie peinture en de groote verzorgdheid der détails. Er gaat echter van dit werk niet zulk een sterke, overtuigde noodzakelijkheid uit als van dat van den 17d'eeuwer, die zóó moest schilderen en niet anders, als kind van zijn tijd. Paul Arntzenius is een van de meest op den voorgrond tredende jongeren. Zijn werk heeft een achevé, een doorvoering, die aan Tholen verwant is. Het stilleven hier van den jongen meester is een der besten van deze tentoonstelling. Het zijn alledaagsche voorwerpen, geschilderd in een fijne, alles doordringende belichting, als waarin Fantin Latour bij voorkeur zijne voorwerpen plaatste. Zijn leermeester Tholen is in Kerk te Oegstgeest bijzonder op dreef geweest. Dit werk is licht, transparant en toch vast geschilderd, daardoor de mooiste qualiteiten bezittend, die een landschap hebben moet. Vreedenburgh wordt met zijn lichter palet te vlak, te weinig doorzichtig van peinture, Schregel zocht naar decoratieve lijnen in zijn landschap, waardoor het minder een locale kleur, dan wel een meer algemeen aspect kreeg. Moll is te naturalistisch in zijn havengezicht. Een werk van zulke afmeting eischt synthetischer opvatting, om te dragen. Mastenbroek was als gewoonlijk handig en vlot in zijne Maasgezichten; Ritsema gevoelig, welig van kleur in Bij Veere. Koster consciencieus als altijd; Gorter orientalist, zonder de zon van het oosten, Willem Maris Jbzn vast en niet zonder statigheid in zijn kleine zeegezichten; Keus vol pieteit; van der Weele van gevoelige natuurgetrouwheid in zijn Ezeltje; Weyns pittig in Vóorjaar, terwijl Cossaar briljanter dan gewoonlijk De St. Bartholomeus schilderde en Bodifée zich overtrof in het gave schilderen van een Vaart met oud woonschip. Zooals gewoonlijk komen de beeldhouwers het laatst. Hun aantal is klein. Dupuis en Jeltsema waren de belangrijksten, waarvan de eerste het nobelst in Jong vrouwenkopje uitkwam.
G.D. Gratama. | |
Musea en verzamelingenBrusselHet Great Event der afgeloopen maanden is geweest, de intrede binnen ons Museum voor Oude Kunst van het prachtige schilderij van Rubens de Mirakelen van den H Benedictus, uit de nalatenschap van Koning Leopold II. Wat een genot om in het rijke licht onzer galerijen op het eerste verdiep het onvergelijkelijke werk te bewonderen dat na de tentoonstelling van Vlaamsche kunst der xviiie eeuw in een bescheiden zaaltje van den Cinquantenaire gewacht had, tot alle wettelijke formaliteiten uit den weg waren geruimd. Het werk is vroeger in dit tijdschrift reeds afgebeeld.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 113]
| |
Het onderwerp verdient echter een korte beschrijving. In 542 had Totila, Koning der Gothen, den H. Benedictus op de proef willende stellen, dezen zijn schildknaap gezonden, die zijn eigen kleeding en zijn waardigheidsteekenen droeg. Wat we hier aanschouwen is de ontvangst van den nagemaakten Totila op den drempel der abdij van Monte-Cassino. Het miraculeus doorzicht van den heilige ontmaskert onmiddellijk het bedrog, tot groote verbazing van den gezant en zijn schitterend geleide. Verschillende episoden der legende vindt men op deze compositie weer: links worden kinderen door monniken in hun klooster opgenomen, een weinig verder stijgt Totila, kennis van het wonder gekregen hebbend, zelf in persoon van zijn paard, meer naar rechts afbeeldingen van nog andere mirakelen: de Genezing van een Zieke of de Opwekking van een Doode en de Genezing van een Bezetene. In de wolken verschijnen, door engelen omgeven: Christus, de H. Maagd en St. Paulus. Enkele details verraden bij den kunstenaar een volledige kennis der iconografie. Naast den heilige en zijn beide geleiders, op de balustrade van het bordes, zit een merel, ons herinnerend aan den booze, die onder deze gedaante aan den heiligen Benedictus verscheen. Naar men weet is dit stuk, waarschijnlijk omstreeks 1635 geschilderd, door Rubens' erfgenamen ten geschenke gegeven aan Caspar de Crayer, vervolgens, naar men meent, verkocht aan de abdij van Afflighem, toen reeds in het bezit van de indrukwekkende Kruisdraging, mede in ons Museum. Bij de opheffing van de kloosters, ging het Mirakel over in het kabinet van den heer Schamp van Averschoot te Gent, en in 1840 in dat van den heer Tencé te Rijsel. Bij den verkoop dezer laatste verzameling in 1881, werd het aangekocht door wijlen Koning Leopold II. In het Museum te Ieperen wordt er een middelmatige herhaling van bewaard. Het boek van Max Rooses levert interessante vergelijkingen wat betreft de figuren en de mise en page. Het Mirakel van St. Benedictus is geen schets, maar veeleer een onvoltooid werk. De compositie behield haar tegenwoordig formaat, doch om de een of andere onverklaarde reden heeft de meester zelf er niet de laatste hand aan gelegd. Van daar het verwarrend gebrek aan eenheid. Onze aandacht wordt door de talrijke elkaar tegenovergestelde partijen te veel verdeeld, een gebrek dat Rubens zelf ongetwijfeld zou hebben verholpen. In ieder geval doen de buitengewone picturale kwaliteiten van het stuk dit spoedig vergeten. Vooral bewonderenswaardig is de ontroerende eenvoud van het gebaar van den heilige en het ontsteld terug deinzen van den nagemaakten Totila en de knappe ineenzetting der beide groepen, de groote verscheidenheid in de verlichting, de krasse tegenover elkaar stelling van schaduw en licht en bovenal door de streelende verscheidenheid der kleuren, waarin Rubens' genie uitdrukking vond, toont zich hier op meer tastbare wijze dan in menig zijner meer voltooide werken. Een copie van het Mirakel van St. Benedictus door Delacroix, eertijds in de verz. Pereire en later eveneens in het bezit van wijlen Z.M. Leopold II, bevindt zich thans mede in onze verzameling. Als gelukkig gevolg eener schikking tusschen de dochters des konings en den Belgischen staal, is onze Brusselsche Pinakotheek met gesloten beurs in 't bezit gekomen van dit kostbare stuk. Een vruchtbare les voor de liefhebbers van vergelijkende studie, - beide doeken zijn op een ezel geplaatst om als dankbaar onderwerp voor onze overpeinzingen te dienen! De heer Fierens-Gevaert, heeft hiervan welsprekend getuigd in een onlangs verschenen artikel in het Journal de Bruxelles, dat beter zou verdienen dan de vluchtige aandacht, die aan dergelijke berichten gemeenlijk wordt gegundGa naar voetnoot(1) ‘Désormais’ schrijft hij ‘nous écouterons Delacroix nous dire à quel point Rubens le fanatisait’. Hij beschreef welsprekend het romantisch karakter der talrijke schetsen naar den Antwerpschen meester, waar de onuitputtelijke ‘verve’ van den franschen schilder zich op inspireerde. De zaal de Grez is onlangs verrijkt met twee portretten van Dietrich van Muyssen- | |
[pagina 114]
| |
bergh en zijn gade, met stamwapens versierd, van 1627, respectabel werk, dat aan Michel Mierevelt wordt toegeschreven. In het Moderne museum zijn de stukken aangekomen die door het Belgisch gouvernement waren aangekocht op de Gentsche wereldtentoonstelling van 1913. De hedendaagsche Fransche school is vertegenwoordigd door le Sidaner: Blanke Tuin, volgens zijn titel bijna monochroom in een zachte gamma van verslenste groenen, bloemen en tuilen door de open gebeitelde balustrade heen, - een geschikt plekje voor een dichter en zijn droomen - en we begrijpen waarom Emiel Claus een voorkeur heeft voor deze voorname schilderwijze. Het door België geleverde contingent is minder aantrekkelijk. André Cluysenaer's Moeder en Kind voegen nog iets toe bij de elegante banaliteit der mondaine portretten. De Avond van van Holder, is eigenlijk niet meer dan een knap ding, met op die kalme aangezichten het violette schijnsel eener omkapte lamp. Van Franz Charlet: Het Huisgezin van den Burgemeester, de burgemeester zelf met een buitenmate hoogen hoed. Verder een Schipbreuk van Ed. Farasyn - een verweerde kerk, in een zwaar nachtelijke atmosfeer, wat ruw en rauw van toon, het Jonge Meisje van Lemmen dat 't voorrecht heeft, van het eenige hier aanwezige naakt te zijn, komt slecht overeen met de zware, gele massa van den Slag van Lepanto. Het schandaal onzer installaties van moderne schilderkunst, neemt bedroevend groote afmetingen aan en het zou den oningewijden bezoeker onzer inrichtingen voor moderne kunst moeilijk vallen, om zich een goed denkbeeld te vormen van onze levende kunst, indien hij enkel afging op de onsamenhangende brokken die hij in de zaal voor tijdelijke tentoonstellingen opeen gelast vindt. In het museum van den Cinquantenaire begroetten we met blijdschap de langverwachte Egyptische verzameling van wijlen Koning Leopold II, een benijdenswaardige aanwinst voor de Pharaonische afdeeling van Jean Capart! Men heeft erg moeten passen en meten om de kolossale sarcofaag en het imposante zitbeeld onder dak te brengen. Onder al die mooie, gepatineerde voorwerpen, merkten we verder nog op een obelisk vormige stela en onderscheidene fragmenten. In den tegenover liggenden vleugel, hoeft men niet langer door de hall der afgietsels, maar komt door een heel gemakkelijken ingang naast de arcade, direkt in de rondloopende galerijen. Daar vinden we alle verschillende voorwerpen van kunstnijverheid bijeen. De mooie zerk in zwart Dinanteesch marmer, in 1604 door Oger de Louchin, abt van St. Maarten te Luik opgericht ter eere van bisschop Reginard († 1036) reeds in een voorgaande kroniek door mij vermeld, troont hier tusschen twee votiefmonumenten van arduin. In het midden, onder glas, de Maagd met het Kind, groep uit Henegouwen afkomstig, Fransch werk uit de xive eeuw. Dáar recht tegenover herinnert het Doorniksche bas-relief de Begrafenis van den Kloosterbroeder Jean Fiefvés aan de stichting van het genootschap: ‘de Vrienden der Musea’. Tegen de wanden een afwisseling van beeldhouw- en tapijtwerk (de Voorstelling in den Tempel, de Slag bij Roncevaux, het Scheeren der Schapen, Het gezin der H. Anna), het beroemde altaarstuk van Jan Borman, de Martelie van St. Joris (1493), uitgevoerd voor de Leuvensche handboogschutters, dat vol majesteit tegen den achterwand eener kleine nevenzaal troont. Verderop een heele reeks altaarstukken, uit Auderghem, Piétrain, Libramont en Wambeke, verder kasten, koffertjes, ivoorwerk, boekbanden, houtsneewerk, aardewerk en porcelein. Zoo komt een deel onzer schatten ten minste eindelijk aan het licht! Hoewel slechts voorloopig, is alles nu toch behoorlijk ondergebracht - want de algeheele verhuis der verzamelingen naar de zijde der Nerviërslaan behoort meer en meer tot de onwaarschijnlijkheden. Juli 1914. P. Bautier. | |
[pagina 115]
| |
Den HaagMuseum het Mauritshuis te 's Gravenhage aanwinstenHet Koninklijk kabinet van Schilderijen ‘het Mauritshuis’ te 's Gravenhage mag het jaar 1914 wel boeken als hoogst belangrijk in zijne geschiedenis. Dit museum toch, zag zich door de Regeering den ganschen aankoop toegewezen uit de vermaarde Haagsche verzameling Steengracht, welke den 9en Juni 1913 te Parijs in de ‘Galerie Georges Petit’ geveild werd. De aankoop bestaat uit vijf uitgezochte meesterwerken van zeventiend' eeuwsche Hollandsche schilders: Job Berckheyde (1630-1693), ‘Grachtje te Haarlem’; Gerard ter Borch (1617-1681), ‘Moederlijke zorgen’; Meindert Hobbema (1638-1709), ‘De twee Watermolens’; Isack van Ostade (1621-1649), ‘Varkensdrijver’; Jan Steen (1626-1679), ‘Vroolijk gezelschap’. Hierbij komt dan nog - misschien het mooiste van al - het grandioos, levensgroot ‘Jongensportret’, door Jacob Backer (1608-1651), aangekocht voor rekening van Mevr. Rose Molewater te 's Gravenhage en door deze dame aan het Mauritshuis geschonken, waar het sinds Juli ll. mede is ondergebracht. Dit werk was een der voornaamste stukken uit de verzameling Steengracht en behoort tot de kostelijkste voortbrengselen der Hollandsche portretkunst. Geschilderd in buitengemeen delikaat afgewogen, grijze tonaliteiten, waarmee het levende, roomige wit van den geplooiden kraag en de lenig doorschilderde vleeschpartijen van hoofd en handen in prachtigen samenklank zijn, is dit jongensportret in zijn rustigen, vasten bouw, gracievolle belijning en hoogst-voorname, toch zoo gansch onbenepen voordracht, voluit een waarachtig meesterwerk. (Doek, ovaal 94×71 c. M. Geteekend, rechts: J. De Backer 1634). Dit schilderij werd overgenomen voor den prijs van frs. 76,000. De vijf andere hierbovengenoemde kunstwerken werden voor een totaal bedrag van 550,000 gulden aangekocht door de Vereeniging ‘Rembrandt’, die ze den Nederlandschen Staat overdroeg voor 400,000 gulden. Merk waardig is het ‘Grachtje’ van Job Berckheyde, broeder van den bekenden schilder van stadsgezichten Gerrit Berckheyde. We vinden dit paneeltje (46×39,5 c.M.) in den Parijschen veilingscatalogus vermeld als een ‘Delftsch’ grachtgezicht, door Gerrit Berckheyde. Het is echter links op een trapje duidelijk gemerkt: J. Beckheyd: 1666, en waarschijnlijk werd hier de ‘Oude Gracht bij het klein Heiligland’ te Haarlem weergegeven. De stillevenachtige beslotenheid van dit stadsgezicht, zoowel als de intiem geconcentreerde belichting, is het eigene, kenmerkende van den Hollandschen binnenhuis-schilder. We vinden deze zelfde eigenschappen - maar tot hooger peil nog opgevoerd - in het schitterende paneel van Gerard ter Borch ‘Moederlijke zorgen’. Dit werkje van den fijngeestigen kunstenaar is van zoo eene aristokratische geesteshouding, van zoo een waarlijk voorname reserve, van zulk een strakke gebondenheid, als zelfs voor dezen meester der wijze beheersching, der statievolle vereenvoudiging nog buitengemeen mag heeten. Het onderwerp is zeer gewoon: eene vrouw gekleed in groen fluweel, met pels bezet overjak en rooden rok, kamt zorgzaam het haar van een klein meisje, dat achterover tegen haar knieën leunt en een appel in beide handen klemt. Maar dit eenvoudige gegeven heeft ter Borch hier behandeld met een pittigheid van waarnenemen, die, bij alle breedheid van voordracht, voerde tot eene verrassende phychologische scherpte, vooral in de uitbeelding van het aandachtige toezien der moeder, haar handbewegen, de lijdzame houding van het kind, zijne oogen en handen. Dit paneeltje, groot 33×29 c.M. werd aangekocht voor frs. 305,000. ‘De twee Watermolens’ van Meindert Hobbema (Doek: 87.7×126 c.M.), een werk in fijn zilverigen toon, behoort mee tot het | |
[pagina 116]
| |
mooiste wat we van dezen meester kennen. Klaar en blank geschilderd, is dit van een koele, sterke weidschheid, van eene opene, volkomen gelijkmatige kleurspanning. Deze schilderij is rechts onderaan geteekend: M. Hobbema en werd verkregen voor frs. 286,000. Ofschoon de ‘Varkensdrijver’ van Isaak van Ostade mij persoonlijk het minst belangrijke in deze groep meesterwerken toeschijnt, vooral om het iet wat procédé-achtige in den schildertrant, zoo is dit paneeltje voor den 23-jarigen schilder (27×25 c.M.; links beneden geteekend: I v ostade 1644.) zeer zeker toch wel het meest karakteristieke en aantrekkelijke staal, dat we van hem in ons land bezitten. (Gekocht voor frs. 26,000). Tenslotte is de vermaarde groote Jan Steen dezer kollektie (doek: 134×163 c.M.) een der kompleetste en meest-vertegen woordigende schilderijen, die we van dezen grootmeester der jolige ironie kennen. Zoowel om zijne geniale kompositie, als om de zorgzame, toch gulle en ruime schildering, om de pittige teekening, als om het rijpe, volle koloriet is dit doek (geteekend: J. Steen fest.) een meesterwerk. Het bracht den prijs van frs. 375,000 frs. op. Zeer zeker vormen deze schilderijen dus eene aanwinst, die het gehalte der Mauritshuisverzameling aanmerkelijk verhoogt. Voor de literatuur over dezen ‘Steengracht-aankoop’ verwijs ik, behalve naar het reeds in de Juli-aflevering van ‘Onze Kunst’ besproken artikel van Prof. Dr. W. Martin in het Bulletin, naar den catalogus van de tentoonstelling dezer schilderijen, door de Vereeniging Rembrandt, in het Stedelijk Museum te Amsterdam (25 Aug. tot 14 Sept. 1913); voorts naar de jaarverslagen der Vereeniging Rembrandt, over 1912 en 1913, en naar een artikel van ondergeteekende in ‘Eigen Haard’ van 6 Juni 1914, waarin de aankoop en plaatsing uitvoeriger besproken worden. Frans Vermeulen. |
|