| |
| |
| |
| |
De driejaarlijksche tentoonstelling te Brussel, 1914
II Beeldhouw- en penningkunst
Enkele, inderdaad heel mooie werken; tamelijk veel andere die heel oorspronkelijk waren van opvatting en van factuur en nog meer die eenvoudig verdienstelijk uitgevoerd waren, - dan een half dozijn zonderling of vreemd van uitzicht - voor 't meerendeel uit het buitenland afkomstig, en ge zult u een kort begrip kunnen vormen van de afdeeling Beeldhouwkunst op de Driejaarlijksche te Brussel.
De beeldhouwkunst, zooals we ze daar aanschouwden, kwam ons heel zoet voor en wijs en braaf, heel redelijk ook en ver er van verwijderd, om de schilderkunst op de buitensporige banen te volgen, waarop ze door enkele heethoofden en dwazen wordt geleid. De zucht naar 't nieuwe, opgevat in den zin van geweldpleging aan den elementairen vorm van alle kunst, komt trouwens in de beeldhouwkunst moeilijker tot uiting. De stof, die de beeldhouwer te verwerken krijgt, leent zich niet tot de buitensporigheden van den schilder. De visie van den laatste houdt slechts wat ze wil van het wezen van menschen als van dingen en vooral van het licht-verschijnsel vast. Al naarmate zijn temperament, analyseert of synthetiseert de schilder, teekent hij met gestrenge trouw of werpt slechts vage omtrekken neder, streeft hij naar het tot in 't uiterste verzorgde, of stelt zich met een luchtige schets tevreden, schildert met stippels of met vlekken. In éen woord, hij is geheel vrij in zijn kunst, waarin hij zich enkel tot doel heeft gesteld om een zeker aspect van het voorgestelde onder de oogen te brengen. Dit zelfde geldt niet voor den beeldhouwer. Zijn scheppingen kunnen enkel vorm vinden in de ware werkelijkheid en die werkelijkheid, die massa is en volume, heerscht over den kunstenaar, houdt hem, of hij wil of niet, in onafgebroken voeling met de natuur en belet hem om zich weg te werpen aan onwezenlijken schijn.
| |
| |
Het is lofwaardig in de schilderkunst, dat ze er naar streeft om tot op zekere hoogte enkel ziel te wezen. De beeldhouwkunst moet substantie zijn, of ze zou ophouden kunst te wezen. Onafgebroken, onweerstaanbaar roept de natuur, de krachtige waarheid van het leven den kunstenaar tot zich: ‘En tout’, zegt Rodin, ‘j'obéis à la Nature et jamais je ne prétends lui commander. Ma seule ambition est de lui être servilement fidéle... L'artiste n'aperçoit pas la Nature comme elle apparaît au vulgaire, puisque son émotion lui révèle les vérités intérieures sous les apparences. Mais enfin le seul principe en art est de copier ce que l'on voit. N'en déplaise aux marchands d'esthétique, toute autre méthode est funeste. Il n'y a point de recette pour embellir la Nature. Il ne s'agit que de voir...’. Dat is het ware! Een voorbeeld hiervan treffen we aan in dit Salon, waar Rodin zijn machtige figuur van den Man die gaat, had ingezonden. Ze bezit, naar men weet, enkel den tors en de beenen, geen armen en geen hoofd. Heeft de meester zijn gansche aandacht willen samentrekken op het gebaar, dat zijn naam aan het werk verleende, of wel willen toonen hoezeer men imponeert door de intensiteit, het kort begrip dat de illusie geeft van een algeheele visie? Want het zekere, breede, harmonieuse gebaar, waarmee zich dit lichaam beweegt, is met zulk een bewonderenswaardige waarheid weergegeven, dat de verbeelding de ontbrekende ledematen weer ineenvoegt, die het evenwicht van den loop voltooien en den rythmus bepalen.
Men kan veel discuteeren over beweging in sculptuur en bijv. vinden dat er een soort van tegenspraak of zelfs iets belachelijks ligt in het weergeven van een staat van onrust. Dit is een van die tegenwerpingen, die ons slechts bij 't zien van ordinair of middelmatig werk voor den geest komen. Ze vervalt vóor het genie, omdat, wanneer dit zich aan een problema waagt, het dit met zooveel stoutmoedigheid en tegelijk met zooveel eenvoud oplost, dat het schijnt of er geen problema is geweest. Doch de beweging ligt niet enkel in het gebaar, in de houding van een personage. Het kan veeleer en meer beteekenisvol liggen in het gelaat, in de uitdrukking der trekken, in een zekere teerheid en onstoffelijkheid, die als de atmosfeer om het model is en die de kunstenaar moet trachten te behouden en weer te geven. Hij moet als het ware het leven vasthouden om er het beeld van te grijpen, maar men vergete niet dat het leven zijnde, ook mobiel is en ook veranderlijk, altijd in trilling, in gedachtebeweging. Hoe getrouw hij haar copieerde, zou de natuur in zijn handen dood blijven en doodsch, ware de kunstenaar onbekwaam om in zijn werk de levensvlam te doen schijnen. Tot het zoeken en weergeven van leven in kunst, is de Fransche school wellicht meer geschikt dan eenige andere, ze is er ook meer dan eenige andere door rasaffiniteiten, door
| |
| |
levendigheid van beweging en geest, door haar vlugge bevatting, altijd benieuwd om te leeren kennen en te scheppen, toe geeigend.
Die schitterende school was in dit salon met een keur van werken aanwezig, waarin zich, volgens verschillenden graad, die kenmerkende eigenschappen openbaarden. We spraken zoo even van Rodin's Man die gaat. Men stelle dien naast dat groote werk, de steenen figuur van Bartholomé, een variante op den kop van de glorie van het graf van Jean Jacques Rousseau in het Pantheon, een heerlijke vrouwenkop, ernstig, rustig en krachtig, waarin zich soevereine majesteit mengt met iets heel teeders en verhevens.
De werken der overige Fransche kunstenaars hadden niets van het grootsche, waaraan de maker van het monument Aux Morts, met zooveel eenvoud vorm wist te geven. De beste vertoonden echter bevalligheid en losheid, iets pittigs, scherps en fijns, benevens heel mooie kwaliteiten van observatie. We noemen, zonder op de noodige onderscheiding nadruk te leggen, de bustes van M. Dampt ('t Kindje Moreno), Jules Dubois, Camille Lefèvre, de Jonge Meisjes van Mev. Cazin, de bronzen van Despiau, vooral Landaise en die heele expressieve figuren: Vreugde, Smart en Wilskracht van Berthoud. De Kinderen van Marque waren amusant, het Meisje met de Kat van Toussaint allerliefst, van den zelfden kunstenaar zagen we verder een Masker van een Boschgodin. De Bacchante van Bourdelle was minder inhoudsvol dan zijn Strijdende Appollo. Roche had in verguld lood een treffend masker van een mannelijken en vrouwelijke Faun ingezonden. Quillevic exposeerde zijn Bigoudaines, aardig en grappig, met hun Chineesche poppengezichtjes.
Of Rodo de Niederhausen, niettegenstaande zijn Duitschen naam, een Franschman is, weten wij niet. In ieder geval, uit Parijs, waar de kunstenaar woont, kwam het door hem bewerkte monument voor Verlaine: een Buste met sokkel. Dat is wel het geniale, onevenwichtige, enorme en bultige hoofd, de tweeslachtige, tegelijk woeste en katachtig-sluwe fysionomie van den zonderlingen dichter-vagebond - vagebond in het leven als in zijn gedachten, geraffineerd als een Précieux en cynisch als Thomas Vireloque, heiden in zijn zeden, Christen in zijn gebeden, altijd opnieuw zondigend en altijd boetvaardig. Op het voetstuk van zijn monument zijn half-lijfs enkele figuren aangebracht, die tamelijk oppervlakkig de helden en heldinnen symboliseeren van zijn Fêtes galantes.
Twee Slavische artisten, Mestrovic, te Rome, en Miestchaninoff, te Parijs, waren vertegenwoordigd door werk dat sterk van een soort Byzantijnsch archaïsme was doortrokken, maar dat niettemin getuigenis aflei van een energiek-krachtige, origineele persoonlijkheid. De groep, zwaar in de manier als in de materie, van Mestrovic: Een Vrouw met een Kind (de
| |
| |
PAUL DU BOIS: Prins Leopold.
| |
| |
H. Maagd?) is zeer voornaam van techniek. In haar zwaar massieve vormen, de bijna karikatuurachtige scherpte der trekken, heeft de hoofdfiguur iets van een woest idool. Miestchaninoff, met een heel levendige Kop van een Bulgaar, schematiseerde in zijn Maagd en Kop van een jong Meisje. De Russische kunstenaars, of liever enkele hunner, schijnen, 't zij vrijwillig of niet, nog getrouw aan de oude, Oostersche traditie, aan de, om 't zoo te noemen, calligrafische esthetiek, waarvan hun land de erfenis ontving en bewaarde. En die hieratische beelden mishagen niet, ze hebben iets plechtig, doodsch.
Hetzelfde kon vroeger van zekere werken van George Minne worden gezegd. Hij vereenvoudigde het leven zóo dat het in zijn figuren bijna scheen verdwenen. Zijn Dokwerker, machtig in hout gesneden en zijn Mannenbuste, getuigen gelukkig van 's kunstenaars evolutie in de richting van menschelijkere en meer expressieve uitbeelding
Zonder merkbare overgang, komen we zoo op het Jonge Meisje met de Bloem van Victor Rousseau; alles wat er vrouwelijks en lichtelijk zinnelijks in de kunst van dezen meester ligt, heeft zich zelden met meer gratie dan in dit mooie, lieve figuurtje geopenbaard. Ze ademt den geur in van de bloem, die ze in de hand houdt en in haar houding, in de uitdrukking van haar rein, als bedwelmd gezichtje, ligt iets van heel die lente van gewaarwordingen en pas ontwaakte gevoelens, waarvan ze zich nauwlijks zelf bewust is. Verder waren er, ook van Rousseau, de bustes van den koning en de koningin, fraai gedrapeerde beelden, hoog van stijl.
Enkele passen verder, stond het beeldje van prins Leopold door Paul du Bois, ten voeten uit, in de allereenvoudigste houding, met al zijn natuurlijke gratie en het kranige, lieve jongensgezicht. We vonden, in dit nieuwe werk van den grooten beeldhouwer, al het eigenaardige weer van zijn talent: discreeten smaak en een uiterst geschakeerde en verfijnde uitvoering. Het zelfde geldt voor twee zijner andere werken: Lente's Ontwaken en Lente, mooie, pure jonge meisjesfiguur: verwachting, hoop, aspiratie, het ongeduld der jeugd als omsluierend met een vage melancholie. Van twee meesters onzer school, Thomas Vinçotte en Jules Lagae, was er niets; de laatste is op 't oogenblik te Buenos-Ayres, waar men nog bezig is met de oprichting van zijn Congres-Monument, waarvan hem, naar men zich herinneren zal, na een wereldconcours, de uitvoering werd opgedragen.
Guillaume Charlier had zijn monument voor Emile Agniez ingezonden, uit de gewone, om niet te zeggen afgezaagde elementen saamgesteld: medaljons met de beeltenis van den overledene, den geest des Grafs, Faam of Muse, enz., enz.
Liever stonden we stil vóor zijn Zeerob en zijn Jong Meisje, het laatste
| |
| |
inderdaad een heel mooi ding. Godfried Devreese was er met een goede Vrouwenbuste en een Danseres, Charles Samuel met een aardig Lachebekje en een Buste van Charles Hayem, mooi geobserveerd en uitgevoerd. Gaspar zette met succes zijn werk van animalist voort. Zijn Aanvallende Buffel vooral was voortreffelijk. De zwarte Panters van graaf Jacques de Lalaing, vormden met hun lenig-golvende lijnen een decoratief motief van hooge elegantie. Egide Rombaux was er slechts met één, doch een meesterlijke buste.
EGIDE ROMBAUX: Buste (Marmer).
Voor zoover wat betreft de oudere school. Waar we overgaan tot de kunstenaars van de volgende generaties, ontmoeten we Baudrenghien, met een groote, weinig aantrekkelijke Maternité, de Tombay met een allerliefst Kinderkopie, Herain met een Buste en twee Medaljons en Herbays met een marmer Vers la Lumière, met de enkele vermelding waarvan we ons vergenoegen.
Kemmerich ontbreekt het noch aan gespierdheid, noch aan kracht, veel van zijn werk legt getuigenis af van deze kwaliteiten, in zekere andere, bijv.
| |
| |
in zijn Steenenwerper, waar de begeerte om de heftigheid der beweging weer te geven, hem tot de charge voert, openbaren ze zich wanordelijk en al te overvloedig.
Waar de geest van den beeldhouwer zich steeds gedrongen voelt om tot de fysieke werkelijkheid weer te keeren, waardoor hij enkel zijn gedachten uit te drukken vermag, dringen de eischen zijner kunst hem daarentegen soms naar idealere concepties. Zijn hoofddoel moet ten slotte blijven: het weergeven van de menschenfiguur, in de kracht of de gratie van haar naaktheid. Maar hoe tot weergave van die werkelijkheid te geraken, bij gebreke aan een geschikt model? Er zijn waarschijnlijk geen streken, behalve in de warmste van Afrika, waar 't gewoonte is om zonder eenige kleedij rond te wandelen. In Griekenland was zóo het costuum van kampvechters en van goden. De goden zijn van ons heengegaan, de athleten zijn gebleven, doch de preutschheid onzer dagen gedoogde niet dat ze zich op het stadium vertoonden in het olympische gewaad hunner antieke voorgangers. Maar wat dan? De beginneling beeldhouwer, die de eerzucht koestert om zijn kennis van het lichaam in de schepping eener naakt figuur te openbaren - heldhaftig naakt - bevindt zich in de pijnlijkste verlegenheid. De oude fabelen zijn uit de mode, de allegorische abstracties, schijnen en zijn inderdaad, ledig van belang en emotie. De kunstenaar moet echter een, overigens in de meeste gevallen zeer onschuldig voorwendsel vinden, dat academische naaktheden wettigt. Dit voorwendsel, uitgedrukt in den titel van het werk, geeft dikwijls den indruk of de artist het achteraf had gevonden - of hij het zoo maar had gekozen, omdat hij er toevallig een noodig had. De reden is bijv. tamelijk moeilijk te bevroeden waarom het pleister van den heer Behets: twee vrouwen, de eene gezeten, de andere staande, die, zooals voor vrouwen gepast is, samen zitten te babbelen, de twee Droomen, moet worden genoemd. Hetzelfde verwijt zou den heer G. Huygens kunnen treffen. Zijn Melancholie, indien ze ons al niet door haar plastische kwaliteiten verbaast, verrast ons evenmin door den naam haar door den
maker gegeven: Een vrouw met hangende haren knielt in een allerongemakkelijkste houding op de punt van een scherpe rots; geen wonder dat ze melancholiek is!
Het zij echter verre van ons om met moedige, eervolle pogingen van jeugdige kunstenaars te willen spotten, enkel zijn we van meening, dat het beter ware voor henzelf en wellicht ook voor hun kunst, zoo ze er van af zagen om hyperbolische namen aan hun naaktstudies te geven, die evengoed als zoodanig konden worden betiteld.
Marcel Rau heeft zich, en terecht om dergelijke zaken niet bekommerd - de mooie Ingénue die hij ons voorslelt, zit Vóor den spiegel en dat verklaart het geval voldoende. Een die zeker niet idealiseert is Baggen. Ten
| |
| |
bewijze daarvan zijn groep: Eerste en laatste schrede: een oude vrouw die een klein kindje loopen leert. Het denkbeeld had echter, naar onze bescheiden meening, evengoed door personages van een minder afschrikwekkende leelijkheid kunnen worden voorgesteld! Josuë Dupon was er met een Flandria, van kloeken omvang. Een weelderige boerin, met bloemen en vruchten beladen en hoog gezeten op een werkpaard. Het is een plastische verduidelijking van al de gebruikte en verbruikte metaforen van het vette, weelderige, materieele en prozaïsche Vlaanderen. Een juiste weergave, dat is zeker, maar toch enkel slechts één zijde er van en meer geëigend voor de bacchische poëzie dan voor een apotheose. En vóor dat werk, overigens van een bevredigende techniek, dachten we aan die andere Flandria waarvan Jules Lagae indertijd de schoone en fiere figuur voor ons had verheven. Puttemans legt zich op het grootsche en sterk getypeerde toe. Hierin heeft hij geen ongelijk, schoon zijn Oorlog, voorgesteld door een personage met in zijn trekken iets van een haan, een Mephisto en een César de Bazan, maar weinig verschrikkends heeft. Hij lijkt veeleer op een duivel in een doosje of uit een tooverbalet.
GODFRIED DEVREESE: Prinses Marie-José.
Er ligt gratie in de nimf van de Winne, veel schilderachtigs in de Colon
| |
| |
de l'Oeuvre du grand-air van Callie; rythmus in de Danseres van Pick-Lajos. In het hoog verheven werk van de Korte De Begrafenis, ontbreekt het noch aan allure, noch aan knapheid. De Persiers van Asten en de Lente van van Goelen, waren daarentegen vreeselijk stijf en hoekig. Het dierenrijk inspireerde werk van afwisselend belang aan Collard, Hager, Collin, Sauter, Ingels en van Perck. Ik merkte vooral op het brons van dezen laatste: Mijn dochtertje, een aardig, klein meisje met een hazewind. Talloos waren de busten! Het is niet altijd gemakkelijk om een geschilderd of gebeeldhouwd portret op de juiste waarde te schatten, als men het model er van niet kent. Bovendien zijn er koppen en zelfs beroemde, die zich maar slecht leenen om te worden geportretteerd. En het gebeurt dat het werk lijdt onder de afwezigheid van karakter, het alledaagsche van het gezicht, dat de kunstenaar had weer te geven. Hij is zijn werk met slechts zeer geringe geestdrift begonnen, zoodat de waarde ervan er onder leed. Onder voorbehoud van deze alleszins redelijke opmerkingen, stellen we ons tevreden met de enkele opsomming van de werken die we in dit genre hebben opgemerkt: Camille Sturbelle was er met verschillende busten, waaronder een van den dichter Ivan Gilkin, heel goed gevat in zijn gewone expressie en het eigenaardige van zijn kop. Hamoir exposeerde, tegelijk met een op 't strand uitgestrekte Sapho, die ik niet heel mooi vond, een goede buste van den schilder G.M. Stevens. Die van Mev. A.G., door Christine Bertrand, bezit wel de verdienste van een goede gelijkenis, (we zijn in staat om hierover te oordeelen), doch die lof, die groot is, in aanmerking genomen hoeveel nauwkeurigheid en nauwgezet waarnemingsvermogen er bij een portrettist wordt vereischt, schijnt nog onvoldoende, in aanmerking nemende dat we hier tegenover het werk van een beginnelinge staan - het
debuut van een autodidacte. We stellen er prijs op om hierop de aandacht te vestigen, aangezien het uiterst zelden voorkomt dat een kunstenaar, hoe vast en vurig zijn roeping ook zij, er zóo snel en zóo uitsluitend door zelfstudie in slaagt om een dergelijk meesterschap over den vorm en dien delicaten stijl te verkrijgen, zooals we dien in het werk van Mevr. Bertrand bewonderden.
Verder vragen we nog de aandacht voor de busten van Karel de Cock, Desmaré, Hanquart, Louis Du Bar, Arthur Dupon, Jenner, Hambrouck, Mascré, Orban, Verbanck, Poeton, Van Tongerloo, Rotsaert (Kinderkopje en Gekruld Meisjeskopje, prachtig van stijl),Theunis, Stoffyn, Mevr. Samuel, Sarteel, enz., die zich, allen in hun eigenaardigheid, door hun factuur en opmerkingsgave onderscheiden.
***
De afdeeling gravuren en medaljes, met fijnen smaak door den bekenden penningkundige, den heer Alphonse de Witte gerangschikt, was niet héel
| |
| |
uitgebreid, maar bood een uitstekende keuze van Belgisch en uitheemsch werk.
Allereerst werd onze aandacht getrokken door de origineele teekeningen van Roty, den drie jaar geleden gestorven grooten Franschen Meester, door den heer de Witte voor deze tentoonstelling verkregen. We hervonden in deze teekeningen, schetsen en ontwerpen voor medaljes, al de verfijnde kennis, het gevleugeld rythmus, de edele, eenvoudige gratie, die van elk werk van dezen meester een vreugde maakt voor de oogen en voor den geest.
ARMAND BONNETAIN: A.J. Wauters.
Van een anderen, eveneens overleden Franschman, Vernon, waren er portretten (Waldeck-Rousseau, enz.) en plaketten, vooral die met de Communicanten, uiterst subtiele kunst, toch tegelijk krachtig en inhoudsvol van modélé. De composities van Henri Dropsy: de Appelen, de Muziek, de Dans, Danseres in een peplum, waren mooi en muzikaal van lijn. In de lijst van Victor Peter, merkte ik vooral op de plaket van Marceau en Amours se disputant un coeur, van Yencesse zijn Frappeur grec en van Henri Delagrave een mooi Jeugdportret.
De zilveren of bronzen plaketten van Renato Brozzi zijn echte schilderijtjes in metaal, landschapjes in perspectief, waar kudden dwalen, Schapen in de Campagna, Vluchtende Gazellen, Schapen in het Bosch enz., uiterst fijn van omtrekken en verrassend van verdieping.
Het Duitsche contingent in dit salon vormde een sterke tegenstelling met al het andere. Men legt zich hier niet toe op harmonie, op een edelen, wél afgemeten stijl. Wat men zich ginder liever ten doel stelt is kracht, energie en relief in de teekening, een systeem van schilderachtige, schoon een weinig overladen decoratieve motieven en een inspiratie, hier en daar wat achaïek. Kortom, een machtige, ruwe, men zou 't kunnen noemen Gotieke manier, die toch soms een goeden indruk maakt, bijv. in het werk van Karl Goetz: Graaf von Moltke, Prins Bismarck, Frederik de Groote. Onder de Hollanders vermelden we Wienecke, waarvan vooral de heel karakteristieke kop van Douwes Dekker, journalist, en van den Javaanschen rijksgroote Radenmas Soeward Soerjaningrat. Een Engelschman, Perceval Hendley, was er met een inzending van in opvatting en uitvoering zeer verscheiden werken, soepele, ernstige, soms wat fantaisiste, hier en daar zelfs een beetje gewaagde kunst.
De deelname onzer Belgische kunstenaars was schitterend en uitgebreid
| |
| |
en zou een meer gedetailleerde beschouwing verdiend hebben. Een bewijs voor de vruchtbare werking der vereeniging Les Amis de la Médaille, wier streven het is om in ons land de hernieuwing van dezen kunstvorm te helpen bevorderen. Aangezien echter beperking gewenscht is, bepalen we ons tot de enkele vermelding van het werk van de Bremaecker, Isidoor de Rudder, Fernand Dubois, Dupuy, Kops, Alphonse Mauquoy (met een sterk gekleurden Peter Benoit), Sagehomme, Theunis en Vermeylen... Charles Samuel onderscheidde zich door zijn afbeeldsels van graaf Goblet d'Alviella, van den hertog van Ursel, den gouverneur Vergote, enz., Paul du Bois was er met een Pietà, een herinnering aan een Verloving, de Kus, Diana en enkele uitstekende portretten. G. De Vreese had er twee interessante plaketten, geïnspireerd op Parsifal: de Graal en die Zaubermädchen en we eindigen ons bezoek met de vermelding van het kader van Armand Bonnetain, van wien we vooral de levendige en uitmuntend realiste medalje-portretten, o.a. die van Edmond Picard en van den onvermoeiden geschiedschrijver onzer nationale kunst, den heer A.J. Wauters, bewonderden, wiens origineele en spiritueele fysionomie door den kunstenaar met waar maëstra is weergegeven. Verder waren er allerliefste kindersilhouëtjes als Josette, composities, rijk van inhoud en stijl als de plaket van de Conférence du jeune barreau... een serie werken, die getuigenis aflegden voor het spontane, bezonken talent van Bonnetain, een talent waarvan het publiek reeds in de gelegenheid was om een vollediger indruk te ontvangen na de expositie van graveer- en beeldhouwwerken, door den jeugdigen kunstenaar verleden winter in den Kunstkring te
Brussel ingericht.
Arnold Goffin.
|
|