beginnen, was Rooses een dergenen, die de warmste belangstelling betoonde voor de hervormingsplannen, door den tegenwoordigen leider van het tijdschrift opgevat en doorgevoerd.
Rooses had dit herwordingsproces als het ware stap voor stap gevolgd. Na afloop van zijne dagtaak op het Museum Plantin, voerde zijn weg veelal langs dat andere drukkershuis, op de Rijnpoortvest, waar bijna al zijne groote werken ‘geprint’ werden, en waar hij zoo veel te bespreken en te behandelen had; - dan klonk steeds zijne vraag: ‘En hoe gaat het met Onze Kunst?’ Hij verheugde zich in den vooruitgang der uitgave, in het aanwerven van nieuwe medewerkers en steeds stond hij haar met raad en daad ter zijde.
In 1909 zou een belangrijken stap gedaan worden: om het tijdschrift op hechter grondslag te vestigen, en een geheel zelfstandig bestaan te verzekeren, werd eene naamlooze vennootschap opgericht; Rooses was een der eerste aandeelhouders, en trad tevens toe tot het toen gestichte beschermingscomiteit, waaraan, vóor hem, reeds A. Beernaert, Henri Hymans, A. van den Nest en Sam Wiener zijn ontvallen.
Het eerste nummer van ‘Onze Kunst’ werd met eene bijdrage van Max Rooses geopend; het was het eerste gedeelte van eene hoogst belangwekkende reeks studies over de Teekeningen der Vlaamsche Meesters, welke in drie jaargangen werden voortgezet. Rooses had de stof voor dit werk op verre reizen verzameld, en de beste stukken die hij er aantrof opzettelijk laten fotografeeren; het geheel vormt een ware geschiedenis der Vlaamsche teekenkunst van Van Eyck tot aan het einde der 18e eeuw.
Maar daarnaast gaf hij nog menig ander opstel van beteekenis; in 1902: een studie over het Portret van Hendrik van Halmale; over de Verzameling Edm. Huybrechts; over Schilderijen in oude Antwerpsche familiën; in 1903 eene bijdrage: Rubens of van Dyck?; in 1905 een studie over Jordaens' werk in de Oranje-zaal; in 1907 twee bijdragen over Van Dyck's Leer-en Reisjaren; in 1911 een uitvoerige bespreking van de Tentoonstelling van Vlaamsche Kunst in het jubelpaleis te Brussel, en een artikel over Een schilderij van Adam van Noort; in 1912 eene studie over Een nieuwe Rubens; in 1913 zijne feestrede aan Frans van Kuyck; daarenboven tal van kleinere nota's, o.a. over Henri Hymans, Frans Lamorinière, Jacques Dubroeucq enz.
‘Onze Kunst’ liet geene gelegenheid voorbijgaan, om Max Rooses' hooge verdiensten als kunstkenner te doen uitschijnen. Dit geschiedde o.a. in het Juli-nummer van 1910, naar aanleiding der voltooiïng van de groote werken: het Codex Diplomaticus Rubenianus en het Rubens-Bulletijn; wij trachtten toen Rooses als kunsthistoricus te kenschetsen en een kort overzicht te geven van zijn levenswerk; wij moeten ons, voor het oogenblik, met eene verwijzing tot dit artikel vergenoegen en voegen hier enkel de vermelding bij