Onze Kunst. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
William Degouve de NuncquesHéel de reeds lange loopbaan, héel het reeds belangrijk Oeuvre van William Degouve de Nuncques verraden de aanhoudende krachtsinspanning van een zeer oorspronkelijken geest, die na de onvermijdelijke onzekerheden en dwalingen van het debuut, éen zelfde denkbeeld is blijven volgen. Dit denkbeeld was dat van een beschouwenden, elegischen geest - van een droomer, voor wien de wereld, het geschapene en het wezen der dingen, voorwerpen zijn - niet voor observatie, maar voor gedroom. De natuur, met haar schoonheid, haar eindelooze grootsche of gracieuse uitzichten, is voor hem niet anders dan het wisselvallig oord eener ononderbroken droevige of betooverende mijmering, van een eenzamen droom, vol zwijgende tooververschijningen tegen den achtergrond van de werkelijkheid. Men zou kunnen zeggen dat kunstenaars in twee soorten kunnen worden verdeeld, aan de eene zijde de zienden, aan de andere de zieners. De buitenwereld reageert op den een, op zijn gewaarwordingen, op zijn gedachten, voor den tweeden is ze slechts werkelijkheid voor zoover ze raakt aan zijn eigen innerlijk leven. Degouve de Nuncques behoort tot de laatste soort. Hij is een denker die zich afzondert in zijn kunst als in een kluizenaarscel. Het is geheel overbodig om hierbij te voegen dat hij nimmer tot de strijdlustigen heeft behoord, noch tot de bedrijvers van luidruchtige manifestatiën. We vinden zijn naam onder de eerste inzenders van de XX en BIBLIOGRAFIE. - La Vanguardia, 24 Maart 1902; El Liberal, 13 April 1902; Diario de Barcelona, 29 Maart 1902; Pel y Ploma (maandschrift) Februari en November 1903: William Degouve de Nuncques, door Pinzell (talrijke reproducties en een portret van den schilder door Casas), de Revue Blanche, December 1902. W. Degouve de Nuncques et J. Massin, door Charles Saunier, Réforme, Januari 1904, W. Degouve de Nuncques et Julie Massin door Pieter van der Meer; La Belgique artistique et littéraire, Januari 1909: W. Degouve de Nuncques in den Kunstkring door A.G., La Nacion (Buenos-Ayres) October 1909, Dos Artistas: W. Degouve de Nuncques et Juliette Massin door Roberto J. Payro; Les artistes de la Pensée et du Sentiment, door Mej. M. Biermé, Brussel 1911, The Atlantic Daily News, 19 April 1912. Un peintre belge: Degouve de Nuncques, door Camille Lemonnier; Durendal, Juli 12; Un tableau de Degouve de Nuncques: le Baiser de Judas door Mevr. Hélène Canivet. | |
[pagina 195]
| |
de Libre Esthétique, die indertijd zooveel woede en spot gewekt hebben, maar indien bij tijdens die periode al met de overige jongeren mee deed, was dit slechts omdat hij zijn weg in alle oprechtheid en onafhankelijkheid, geduldig en zwijgend zocht. Zijn schilderijen van droomen, deden overigens vreemd tusschen al die werken van een overdreven realisme of een gewilde extravagantie, uitsluitend als een soort uitdaging bedoeld. JAN TH. TOOROP: Portret van William Degouve de Nuncques (1891).
Kort voor zijn dood wijdde Camille Lemonnier hem een geestdriftige bladzijde en teekende een gelijkend portret van hem: ‘Avec son haut front raide, ses cheveux flous d'or dédoré, ses yeux tranquilles et songeurs, Degouve, grave, doux, lent et concentré, évoque une âme nostalgique de voyage, d'idéal et d'au-delà.’ We zouden er bij kunnen voegen dat zijn persoon en zijn | |
[pagina 196]
| |
kunst éenzelfde zijn van fysionomie. De een als de ander leenen zich slechts ter helfte aan de eischen der werkelijkheid. Ze hebben tevens een ik en weet niet wat van half-schuwe, half-wilde en droeve teruggetrokkenheid, die zich omsluiert en aan 't oog onttrekt. Sedert de 25 jaar dat Degouve de Nuncques een werkzaam aandeel aan onze beweging nam, heeft hij velerlei theorieën zien ontluiken en verwelken, bestemd voor een tijdelijken of duurzamen bloei, maar hij was niet van een temperament om zich ver weg te laten voeren van zichzelf, hoe verleidelijk die theorieën ook mochten zijn. Zeker, zijn kunstenaarsnieuwsgierigheid stelde belang in alle stoutheden van techniek of expressie, door de schoonheidsbegeerte opgewekt, doch het was altijd als toeschouwer, als sympathieke getuige, aandachtig voor de concepties van anderen, doch te zeer opgesloten in zijn eigene om ooit hun invloed te ondergaan. Aangezien hij onder den instinktieven aandrang zijner roeping zich zelf had gevormd, ver van alle academisch onderwijs, buiten alle voogdijschap om, moest hij noodzakelijk wantrouwig de systemen aanvaarden, welke hem gedurende dit laatste kwart eeuw, beurtelings werden aangepreekt, en bijna ontoegankelijk blijven voor hun overwicht en vooral op zijn latere werken is toepasselijk wat de heer Ernest Verlant er in 1893 van had gezegdGa naar voetnoot(1). ‘Une vision gothique appliquée au paysage moderne, un sens spécial du mystère, une transposition dans l'étrangeté, l'emploi raisonné de systèmes de lignes en vue d'un effet à intensifier, tels apparaissent les caractères fondamentaux des oeuvres de M. Degouve.’ En behalve op zekere punten, waarop we verder zullen terugkomen, is deze appreciatie van het eerste werk van den kunstenaar ook op het latere van kracht, of beter, ze is het des te meer geworden, naarmate zijne gaven volkomener rijpten en hem in staat stelden om zijn eigen individualiteit zuiverder te uiten. Dit ‘sentiment de mystère’ door den heer Verlant zoo doordringend onderkend, vervalt bij Degouve echter niet in die augurale of fétichistische vormen welke den occultisten zoo dierbaar zijn. Het mysticisme dezer laatsten en het zijne, zijn niet van dezelfde soort. Wat zijn verbeelding treft, kan niet binnen caballistische formulen worden opgesloten. We vinden haar geheel omsloten door de werkelijkheid en het leven, zooals ze ons omringen en 't is enkel daar naar dat de kunstenaar streeft. ‘All is ordinary to an ordinary mind’ heeft Carlisle reeds gezegd. Alles is eerbiedwaardig en verwonderingwekkend voor hem die nadenkt en weet te beschouwen. Het leven, dat zoo banaal voor anderen is, komt hem vreemd en heerlijk voor - alle verschijnselen, die hij gebeuren ziet, alle werkzaamheden, die er | |
[pagina 197]
| |
rusteloos plaats grijpen, zoowel bij de menschen als in de natuur - hij weet dat hij ze slechts vermag vast te grijpen in hun schijn en dat het innige van hun wezen voor hem immer in ondoordringbare duisternis zal verborgen blijven. En de wil, die achter al deze verborgenheden werkzaam is, dringt zich aan zijn gedachte op, dan eens als een motief van verschrikking, dan weer als een van wonder en aanbidding. Het leven is overal, in het kerfdiertje in het gras, in de sterren aan den hemel, alom ongelijk, maar tevens overal prachtig, ontroerend en heilig. Geen licht dat geen schaduw werpt, geen leven dat niet voert tot den dood. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Binnenhof te Venetië.
Dat mysterie, dat in alles ligt, beïnvloedt en omhult ook de werk wijze en de inspiratiebronnen van den kunstenaar. En het is wellicht te stout om met al te veel precisie de genesis van zijn werk te willen bepalen. 't Is evenwel voor ons dat het laatste spreekt, 't is dus ook aan ons om het te verstaan... En wat we zien in het werk van Degouve, is niet de liefde voor het mysterie, maar de liefde voor de natuur en het leven, met een soort van godsdienstigen geest beschouwd, met dien alles doordringenden geest van begrip en eerbied, die ons de schepping bewonderen doet en ons in zekere mate vertrouwd maakt met al haar aspecten, hetzij ze geest zij of stof, hetzij ze instinct zij, automatisch afwandelend haar eeuwige banen of de hoogste intellegentie die bewust stand houdt vóor het onbekende. | |
[pagina 198]
| |
* * *
Indien we er in geslaagd zijn, om het geestelijk wezen van Degouve duidelijk te maken, zal men gemakkelijk verstaan dat, hoewel reeds lang bij de fijngevoeligen bekend, hij er nog steeds ver van is om bij het groote publiek den wél verdienden roem te genieten. Het succes begunstigt de stoutmoedigen en onderwerpt zich gewillig aan hem die het overweldigt. Het weerstaat zelden aan de onbeschaamden, aan hen, die van den aanvang af met een zekere assurantie en aanmatiging optreden en bekreunt zich daarentegen weinig om de bescheidenen, die lang en eerlijk zich zelf hebben gezocht, die nooit tevreden zijn over hun eigen pogen, welke mate van volmaaktheid het ook moge hebben bereikt! Degouve heeft niet van den aanvang af bemerkt dat zijn aspiraties waren bestemd om hun meest passende uitdrukking te vinden in de eenvoudigste vormen. Het gebeurt overigens dikwijls dat een jeugdig artist, op zoek naar stoffe voor zijn verbeelding, zich vergist of zich misgrijpt; het buitengemeene fascineert hem en trekt hem aan. Hij is geneigd om oorspronkelijkheid te verwarren met vreemdheid, diepte van gevoel met dramatisch of fantastisch relief. Dit verklaart ten deele de richting die Degouve in den aanvang soms gegeven heeft aan zijn kunst, eer hij de volkomen ervaring had verkregen van de hulpbronnen en het intiem karakter van zijn eigen talent. Men zou overigens niet kunnen beweren dat dit dwalingen of onnutte pogingen geweest zijn. Alles dient den kunstenaar en er is geen school, waaruit hij niet eenigerlei onderricht zou trekken, die niet bijdraagt tot meerdere kennis van zich zelf, van zijn roeping en de hulpbronnen zijner kunst. De geestelijke neigingen van Degouve de Nuncques moesten hem langs gansch natuurlijken weg, gedurende de periode dat hij zich zelven zocht, zijn inspiratie bij zijn geliefkoosde dichters doen zoeken. En het moest hem wel verleidelijk schijnen om op 't doek leven en beweging te geven aan Shakespeare's helden van passie en pracht, of aan de plekjes waaraan de met magnetisme gedrenkte, droomerige frasen van Edgar Allan Poe, zulk een fantastisch en somber bestaan weten mee te deelen. Zóo gaf hij, omstreeks 1893, opvolgentlijk King Lear, Usherhouse en de Maelstrom. Het Blinde Huis is een persoonlijke creatie van hem zelf maar spruit toch uit de herhaalde lezing van den dichter van the Raven voort. Een groot huis, of liever een groot paleis, staat eenzaam in een eentonig land, naast een stilstaand water. De lange voorgevel is met regelmatige tusschenpozen door looze vensters onderbroken, waarin al de ruiten gebroken zijn. De gedachte kan zich met een dergelijk beeld vermeien en er allerhande verschillende beteekenissen aan vasthechten, alle gelijkelijk droevig en onbestemd. De kunstenaar heeft | |
[pagina 199]
| |
W. DEGOUVE DE NUNCQUES: KALA S. VICENTE (Majorca).
| |
[pagina 200]
| |
geen ander doel gehad dan om bij den beschouwer op te wekken de macht van droomen, de neiging tot peinzen. Dát was het oogenblik dat hij de opwekking zou ondergaan van de nieuwe tendenzen door het opkomende geslacht, op alle kunsgebied geopenbaard. De verfijnd beschaafde jeugd, schilders, zoowel als schrijvers, hadden een soort van walg opgeval tegen het platte van het leven en weigerden om er deel aan te hebben of hun gedachte mee te bezoedelen. De schoonheid van het leven was door een schaamteloos realisme, bloote verheerlijking van de stof, ontdaan van alle ideaal, voor hen bedorven en de reactie was des te heviger, naarmate de weg, waarin Zola en zijn school de beeldende kunsten en de letteren gevoerd had, enger begrensd en walgingwekkender geweest was. De geest, die men dienstbaar had willen maken aan de platste en grofste werkelijkheid, verwierp in een opsprong van weerzin nu ook allen zin voor realiteit en keerde zich met overdreven heftigheid naar de verfijningen en subtiliteiten der verbeelding, naar het ongewone, om zich ten slotte in de mazen van het symbolism te verwarren. Mallarmé heerschte, als vorst der dichteren, Maeterlinck, die pas zijn Serres chaudes en Princesse Maleine, had uitgegeven, begon uit de schaduw te treden in het licht des roems. Verhaeren deed zijn Flambeaux noirs verschijnen, Odilon Redon zijn makabere, door ‘Gespenster und Larven’ ontstelde litografieën van den nacht. Terzelfder tijd was men zeer ingenomen met de Engelsche Praerafaeliten: Rossetti, Ford Madox Brown en Burne Jones, wier expressieve, tegelijk naïeve en verfijnde kunst, even delikaat van uitvoering als stijl, door dichtkunst en legende gevoed, een onweerstaanbare aantrekking op de gaarne ontroerde geesten uitoefende. De geestelijke stroomingen, welke zich in de verschijning of het succes van dergelijke werken openbaarde, moeten noodzakelijkerwijs hun invloed op de werkzaamheid van Degouve doen gelden. Doch hij behoorde tot die zeldzame kunstenaars in dit land, wien een aandrang van dezen aard, wellicht eer schadelijk dan voordeelig zijn zou. Het is waar dat ze hem in zijn eigen richting voortstuurde, maar daarom was het des te meer te vreezen dat ze hem zou vervoeren tot het nog sterker accentueeren van zijn manier, tot het onbewust overdrijven dier elementen, waaraan zijn kunst haar ideale waarde ontleende. Men moet bekennen dat deze vrees als gegrond mag worden beschouwd, als men de stukken met symbolieke bedoelingen, welke de kunstenaar omstreeks dezen tijd uitvoerde, nader beziet. De Engelen van den Nacht, de Dienaren des Doods, het Schaduwwoud, met zijn knoestig verwrongen stammen, met slangen omslingerd; eigenaardig werk, maar in zijn suggestieve kracht toch tamelijk zwak. Het Rose Huis vormt een contrast met deze angstwekkende visioenen. Het staat daar in een idyllisch landschap glansend en sereen als een luchtheveling. Het is allerliefst gelegen, maar het | |
[pagina 201]
| |
huis is te rose, het loof te groen, te blauw het azuur. ‘A première vue’ schreef Verhaeren naar aanleiding van het Rose Huis en ander werk dat tegelijk er mee in het Salon der XX geëxposeerd was ‘l'art de Degouve semble des jouets: petites maisons, petits arbres, moutons de Nüremberg, berger de la Forêt noire. On se croirait devant un enfant qui s'est mis à peindre des boîtes et des bonhommes’Ga naar voetnoot(1). En dat was waar! De kunstenaar streefde naar de verzinnelijking van gedachten, meer dan van gevoel. In plaats van zich, als bij instinkt, over te geven aan de inspiraties van zijn kunst, liet hij er zich door richten en leiden. Daardoor verminderde hij de vrijheid van zijn eigen talent. Vandaar die droevige of paradijsachtige ficties van een soms bijna kinderachtige en onaangenaam aandoende onwezenlijkheid en die niettemin boeiden, omdat, zooals Verhaeren had gezegd, men in al zijn werk bleef vinden: ‘Les qualités de caractère et de force silencieuse... de ce peintre concentré et textuel’. ‘Textueel’ en ‘Gotiek’ twee uitdrukkingen door den heer Verlant gebruikt, passen wel bij de techniek, die de kunstenaar toepaste op dat werk uit zijn vroegsten tijd: een Brabantsch Landschap, zoo eigenaardig en minutieus van schildering, die echter bij zijn later werk niet meer passen zou. Zijn wijze van zien is veeleer sommair, breed synthetisch, van het geziene blijven hem enkel de tonen en de lijnen bij, geschikt om den eigenaardigen indruk weer te geven, die hij er van ontvangen had. Zijn landschappen hebben niets gemeen met die ‘tranches de nature’ zoo dierbaar aan het hart der ultra-realisten, zijn voorkeur gaat uit naar eigenaardige plekjes, naar een golvend terrein, met regelmatige aanplantingen, die zijn neiging voor symetrie bevredigen. Dit is in ieder geval de indruk die vooral het werk uit zijn lateren tijd op mij heeft gemaakt. Hij is echter niet in 't bezit van die eigenaardige eigenschappen, welke van zoo vele onzer schilders maken de minnaars en teedere vertolkers van het licht fenomeen. In zekere opzichten is kleur voor hem een middel, niet een doel en hij bedient er zich van, minder als een element van precisie dan een element van harmonie. Deze eigenaardigheid van zijn temperament heeft veel bijgedragen om in hem te wekken dat ‘Heimwee naar het Oosten’ dat hem altijd is blijven vervolgen, dat smachtend verlangen naar een natuur rijker en weelderiger dan de onze, met een machtiger en zeldzamer flora, naar het ‘gedaver van zonnevuur, dat valt den grond in stuk’ naar wijde ruimten en vlakten, naar einders door het prachtig profiel der bergen omzoomd... naar uitzichten grootsch van lijn en als uitgesneden in de felle kleur... in volkomen tegenstelling met onze eigen streken, met hun bescheiden relief en nevelachtige | |
[pagina 202]
| |
verschieten. Zoo straalden Java en Ceylon aan zijn horizonten, maar de mogelijkheden van een kunstenaarsleven, stellen dezen zelden in staat om aan zijn liefste wenschen te voldoen. Bij gebreke van ‘Het verre Oosten’ zijn het Noorden van Italië, Spanje en de Balearische Eilanden hem echter bekend. Als eenzame en zwerver, die hij is, voelt hij zich in de eerste plaats aangetrokken tot de natuur. Bijna zijn geheele Oeuvre, heeft hij aan haar gewijd. Zijn peinzende geest vindt geen behagen in steden, hoe schoon en hoe oud ze ook mogen zijn en hij zal boven de suggesties van het werk van menschen, altijd de voorkeur geven aan de rustige plekjes aan den zoom van eenzame meren, aan de verlaten paden in een land van bergen. Hij gaat er als schilder met zijn verfdoos, maar vaak ook als insektenjager - want hij is entomoloog, en dit is een van zijn karaktertrekken die we niet over 't hoofd mogen zien, omdat ze zoo teekenend is voor hem - zoodat het hem soms gebeurt, op dagen dat werk en toeval hem dienen, dat hij tegelijk meebrengt de mooie schets voor een schilderij en de veelbegeerde boktor die ontbrak aan zijn verzameling! Te Venetië was echter het tooversprookjes-décor van vervallen glans, van blinkende steenen en bewegende wateren hem te machtig! Hij deed het voor ons opleven in een reeks van doeken, waaronder vooral het bekende Dogenpaleis, gezien van het Canal'grande en de Giorgio Maggiore, Venetië bij nacht en het Ile Saint-Georges 1895. Gezichten reeds zoo tooverachtig uit zich zelf, maar die omsluierd, vergezien en legendair in het ongewisse van den nacht of den komenden morgen, een bekoring te meer verkrijgen onder het tooverpenseel van Degouve de Nuncques. Deze feeërieën, ten deele uit bouwvallen en historische herinneringen bestaande, kwamen hem echter toch nog nietig en pover voor, in vergelijking met die welke ons steeds wisselend en telkens vernieuwend-veranderend, de zon bereidt op het welgelukzalig eiland Majorca. Een vulcanische bodem, waar uit den gloeiend omgewoelden grond een verblindend, geweldige planten en bloemengroei omhoog spruit: orchideeën, cyclamen, reuzen-asfodillen, euphorben, myrten, oranjes, amandelboomen en citroenen, waarvan de bloemen en vruchten het eiland als met een atmosfeer van wellustige geuren omzwangeren. En aan alle zijden de zee, wier wateren de rotsen polijsten of zich in golven scheuren op het strand en overal, aloveral, die paradijsachtige valeien, als geurige oasen tusschen de kale bergtoppen en de doodsche, uitgestorven kraters. Degouve heeft drie jaar - van 1900 tot 1902 - op Majorca gewoond en schilderde er een aantal belangrijke doeken, slechts een deel hiervan is ons bekend, aangezien de kunstenaar, na zijn terugkeer van het eiland, te Barcelona een tentoonstelling had ingericht, waar hij een groot succes | |
[pagina 203]
| |
behaalde en verschillende zijner stukken door Spaansche liefhebbers werden aangekocht. In de Libre Esthétique, zag ik er slechts tien, die hij mee naar België teruggebracht had en die op 't eerste gezicht eigenlijk onaangenaam aandeden. Hoewel reeds lang gewend aan de vinnige, rauwe tonen van het palet onzer moderne meesters, had ik toch nog moeite om mij aan te passen als 't waar aan die tegelijk wanhopig makende en zoetelijke kleurenmengelingen. De kozende glans der bloemen (amandelen), de iriseerende, juweelige tinten der kalme of kokende wateren, die rotsgevaarten, teeder rose gekleurd (Miramar, Kust van Deya, Kaap Formentor, Kala San Vicente) het hallucinante spel van het licht in een prismatieke atmosfeer, gaven aan al deze wisselende beelden iets van een fantasmagorie. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Kala de Deya (Majorca).
De eerste sensatie was die van onwezenlijkheid, van irrealiteit. Was de kunstenaar door die tooveroorden verblind? Was zijn visie beïnvloed, tot dronken wordens toe, door het vrije van zijn leven in de eenzaamheid van deze aanbiddelijke natuur? Of waren wij het die den juisten indruk niet vermochten te ontvangen en waren die riffen van rozen en paarlmoer, die met safieren en opalen omkruifde golven, die aan heel die lente-landschaps fantasmagorie iets van haar grootheid ontneemt, om haar een zekere fluide bevalligheid te verleenen, enkel daarom in onze oogen onwaar, omdat we ze zelf nimmer gezien hadden? Hoewel de delikate, gekleurde teekeningen, | |
[pagina 204]
| |
te Majorca uitgevoerd door Mevrouw Degouve de Nuncques (Juliette Massin) ons reeds bij vergelijking in staat stelden om het quotient van schilderachtig lyrisme te bepalen, dat er in de composities van Degouve te vinden is, zou deze questie bij ons waarschijnlijk onbeslist zijn gebleven, indien de lezing van hoofdartikelen in Barceloneesche dagbladen en tijdschriften, naar aanleiding der tentoonstellingen van beide kunstenaars, te Palma op Majorca en te Barcelona zelf, ons niet in onze meening bevestigd hadden. Terwijl de Spaansche critici, vol lof voor onzen landgenoot en zeer geestdriftig over zijn werk, niet nalieten om nadruk te leggen op het imaginatief karakter van dit laatste en 't soort van ‘intellectueel impressionisme’ dat er zich in openbaarde. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Sneeuw in Brabant.
En zoo was 't inderdaad! De personaliteit van Degouve, en dit is 't wat we wilden onderstrepen, had op de Balearen geen veranderingen ondergaan. Hij was van lengte- en breedtegraad veranderd, maar zijn geest veranderde niet! Dáár zoowel als hier, had hij zich over de werkelijkheid heengehogen, dáar, zoowel als hier, voegde hij er aan de voorstelling van toe. Alleen ditmaal was de werkelijkheid als een verwezenlijkte droom en wat hij er | |
[pagina t.o. 204]
| |
W. DEGOUVE DE NUNCQUES: MIRAMAR (Majorca).
(Eigendom van den Belgischen Staat). | |
[pagina 205]
| |
aan toevoegde: juweelengeruisch, irradiaties van het Noorderlicht, smeltende tonen, niet anders dan 't eindelijk beleven van dien droom. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Herfst.
Montserrat, de heilige berg van Catalonië, oord van bedevaart en legende, die haar Benedictijnen-abdij en haar Ermitage onder den chaos der rotsen, met dan eens steile, dan eens als gebeeldhouwde vormen omhoog heft, heeft echter aan Degouve enkele vaste, strenge stukken van een majesteitvolle ernst geïnspireerd. Er ligt niets meer in van het stijve-starre en de weekheid van Mallorca ‘l'île heureuse, ivre de silence et de soleil’. Hier zijn de bergkammen ruig en somber en de wolken varen er overheen, zooals de krachtige scherpe wind ze voortjaagt. Hoe aantrekkelijk het werk uit deze periode in de loopbaan van dezen schilder ook zij, doet het toch onder voor dat van zijn latere jaren. Het is mogelijk dat een dergelijke overplanting naar een exotisch milieu geen grooten invloed heeft op enkele schilders, wier gansch positieve kunst alleenlijk streeft naar het waarde verleenen aan den uiterlijken schijn. En nog, behalve in enkele, heel uitzonderlijke gevallen, schijnt ons deze mogelijkheid | |
[pagina 206]
| |
W. DEGOUVE DE NUNCQUES: KAAP FORMENTOR.
| |
[pagina 207]
| |
héel twijfelachtig. Daarentegen is het zeker dat ze de hulpmiddelen van den kunstenaar moet beperken, wiens werk, zooals dat van Degouve, boven alles subjectief is. Het is niet in de buitengewone gebeurtenissen, maar integendeel in de gewone, in het dagelijksche van zijn leven, zijn werk en gedachte dat de geheime en diepe individualiteit van het wezen des kunstenaars zich openbaart. Evenzoo is het in zijn visie van landschappen, die hem het meest gemeenzaam zijn, dat zijn innigst gevoel het meest naar buiten zal uitschijnen. Hoezeer hij ook onder den indruk van de vreemde streek moge zijn, van zijn eigen gevoel is er weinig mee verbonden. Geen eenheidsgevoel van den geest verbindt hem met dezen onbekenden bodem. Ze is voor hem zonder herinneringen. Het was niet in die landschappen dat hij als kind of als jongeling zocht de verwezenlijking zijner ontluikende gedachte, de vormgeving van zijn persoonlijkheid die hij vagelijk in zich had gevoeld en nu voor zich zelf trachtte te definieeren. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Le Caillou qui bique.
Voor Degouve is het landschap, - dat landschap dat tot hem spreekt en | |
[pagina 208]
| |
waarin hij tot zich zelf spreekt, - het landschap hier, vooral dat van Waalsch Brabant, zacht en bekoorlijk, met zijn lichte golvingen, zijn eenzame hoeven, door met trillend berkenloover omzoomde sloten doorsneden. Dat landschap ligt dáar, voor hem als een geliefd gelaat, waarinalle trekken spreken, zooals een gezicht waarvan het altijd zien ons gaandeweg iedere uitdrukking kennen doet. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Park van St-Cloud.
Vaak zet hij zich in dit landschap neer, om het te ondervragen en de verborgen harmonie er van te verstaan, die slechts spreekt tot begrijpende ooren, alles er van is hem bekend, het kleine klokken torentje, de landelijke huisjes, door de beschuttende heuvelen gedekt, waar een geleidelijk stijgende weg overheen voert en de wouden, die al naarmate weersgesteldheid of seizoen, schitterend of vaag den einder omzoomen. Hij zag het in Januari, gedrenkt in ijzige lucht, met zijn knoestig getakte boomen en zijn onttakelde velden, zich droogelijk afteekenend groot-scherp, met zwarte streepjes, tegen een lijkkleurigen, sneeuwzwaren hemel. Hij zag het weer in de lente, in de volle weelde van den zomer, in het verval van den herfst, zinnebeeld van hopen, ontluiken en vergaan. Zijn gedachte, zijn droom, alles wat vagelijk omlijnd doch prachtig, zich zonder ophouden vormt en ontvormt in het hoofd van een artist, evolueerde met het landschap mee en mengde iets van zich zelf in den schijn, waarmee hij het opvolgentlijk omkleedde. Alle | |
[pagina 209]
| |
bewogenheid is in deze landschappen afwezig. Ze worden zelden verlevendigd door een menschenfiguur. 't Zij die onbeweeglijke velden gezien zijn in de Lente of in den Herfst, dat de Winter over hen uitbreide de sneeuw, die nog als een zwijgen te meer is, 't zij ze lachen in het middaglicht of gehuld zijn in de aarzelende mist van den schemer, altijd geven ze de onwezenlijke gewaarwording van een droom. Dat is omdat inderdaad die perspectieven, die boomenreien, die rustige huizinkjes, de rook die omhoog stijgt uit het hutje, de rimpelhuivering over de rivier, of het schemergelaat van den vijver, de damp die s'morgens voortkruipt of s'avonds neerdaalt over 't gewas, al die blijvende of veranderlijke dingen zich aan den kunstenaar mededeelen, tegelijk als aspecten van de natuur of aspecten van zijn eigen verbeelding. Overal, op al die doeken, die hij zoo zonder ophef heeft genoemd: Rosières Saint-André (Winter) Rosières Saint-André (Herfst) Avond te Ukkel, Stockel onder sneeuw, Herfst, Lente, Brabant, Dorp onder den sneeuw, enz. overal is het de nederige, eenvoudig, gewone werkelijkheid, overal is het de droom, die haar beschouwt, verrukt of droevig, maar stom, als vreesde ze een zoo schoone illusie te verstoren. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Kalvarieberg. (Kerk van Hastière).
| |
[pagina 210]
| |
W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Slaap van Jezus.
Er bestaan, zonder twijfel, schilders van een knapper techniek, doch geene, naar 't mij voorkomt, wier techniek zich beter aan de visies hunner kunst aanpast. En heel zeldzaam ook, zelfs onder de meest beroemden, zijn zij die, zooals Degouve eenige jaren geleden heeft gedaan (in den Kunstkring te Brussel en in Arts and Crafts in den Haag), een vijftigtal zijner doeken kunnen vereenigen, zonder den bezoeker ook maar den minsten indruk te laten van eentonigheid. Dat is, omdat hij aan het charme van een zeer oorspronkelijk koloriet, dat zich aan geen enkel systeem ondergeschikt maakt, en zijn procédés volgens het voort te brengen effekt varieert, het verleidelijke voegt van eigen gevoel en gedachte. Die werken, alle opgevat met een eenvoud die natrilt in de verbeelding, zou men bijna het een na het ander moeten ontleden, om een denkbeeld te geven van de uitgestrektheid der hulpbronnen, waarover zijn talent beschikt. Om er bijv. slechts enkele, hier en daar te noemen: de Tuin, smal, geometrisch, met zijn met tulpen omzoomde grasperken, zijn palmenranden, zijn taxishagen en leiboomen, als een beeld van kloosterlijke rust en vrede, dan de Berken, een bosch van naakte, ontblaarde berken, waartusschen men in een ronde kom een zwaan ziet drijven, als de betooverde gevangene van wintereenzaamheid. Dan de Caillou | |
[pagina 211]
| |
qui bique: klein huisje van een dichter, klein huisje van groote gedachten, met zijn vochtige schaduw tusschen boomen. Dan de Serre, een beloken hof, vol van den dichten opbloei van den zomer. Dan het keizerlijk Schoenbrunn, groot ‘heerlijck’ park, tegelijk prachtig en droef, waarvan de aanplantingen en quinconce en de beukenhagen zich ontblaren in het bronzen slapende water van een marmerkom. W. DEGOUVE DE NUNCQUES: Judaskus.
Dan verder, onder des schilders jongste werk, zijn suggestieve herinneringen aan Locarno, zijn Draaimolen, een aangrijpende impressie van een dorpskermis. De avond valt over het plein, waar de draaimolen draait. Tusschen 't geschitter van het klatergoud, staat een troepje boeren te gapen. Men kan even een blik slaan op een dergelijk tooneeltje en - voorbijgaan - men kan ook, en dat heeft de schilder gedaan, blijven staan, de boeren bekijken en in hun houding verrassen, met die soort van vage melancolie, die de schaduwen van den nacht hun verleenen, het eind van 't feest dat een korte interval van ontspanning heeft gebracht tusschen den zwaren arbeid van den vorigen en den volgenden dag. Hetgeen in heel deze, in al haar uitingen zoo verscheiden kunst overheerscht, is een soort van diepe, peinzende teerheid, een onbestemde verheffing. En deze geestesgesteldheid verklaart hoe het kwam dat Degouve zich in de laatste jaren gewaagd heeft op het gebied der gewijde Geschiedenis en hij nieuwe gelegenheden heeft gevonden om getuigenis af te leggen van zijn gaven van een teedere penetratie en zachte verbeelding. Hij kwam allereerst met schetsen voor den dag. | |
[pagina 212]
| |
In 1912 op de tentoonstelling van godsdienstige kunst te Brussel, had hij drie doeken ingezonden. De Slaap van Jesus, de Judaskus en de Kalvarieberg. Degouve heeft minder tooneelen willen scheppen, opgevat volgens de traditioneele vorm, dan persoonlijke visies; volgens een gelukkig neologisme van den dichter van Lerberghe, zou men ze kunnen noemen: Entrevisions. De Kalvarieberg, door den Staat aangekocht voor de kerk te Hastières, is een stuk van aangrijpende innigheid. De Maagd, St Jan en Magdalena, zijn met den doode alleen gebleven op den berg. Zwijgende, onbewegelijke wanhoop, waaraan schijnt deel te nemen de geheele natuur, gehuld in de violette schaduwen van den schemer, de doodsche verlatenheid van een landschap van heuvelen en dalen, waarover de verbleekende zon nog een droeve straal laal dwalen. Wat zijn Judaskus betreft, we kunnen niet beter doen dan hier een gedeelte aanhalen van de schoone beschrijving van Mme Hélène Canivet: ‘Le visage de Jésus est immatériel. Son grand front brille d'une lueur diffuse. L'expression de ses yeux bleus, celle de son visage à la fois douloureux et serein, te geste de la main qu'il abandonne aux doigts crispés de Judas, tout marque qu'il se livre sans résistance au supplice, dans un don complet de luimême. A côté de la figure du Sauveur, celle de Judas apparaît forte, rapace, fébrile. Ses cheveux et ses yeux fauves, sont front bas, son nez busqué, respirent l'énergie. C'est l'homme de la chair, sensuel, cupide et faible. Il a vendu son Maître pour trente deniers, mais il a peur et peut-être, se repent-il du crime au moment même où il te commet...’Ga naar voetnoot(1) Sedert, meer en meer aangetrokken door onderwerpen zoo geschikt tot inspiratie van een geest als de zijne, vol ideale grootheid en broedermin, heeft Degouve nog een heele reeks composities voortgebracht, alle illustraties uit het leven van Christus. Enkele, waarin het diepste gevoel met een zeldzaam schoonen eenvoud vertolkt zijn, bestemde de kunstenaar voor een lief, oud kerkje in het Walenland; 't kerkje te Xhignesse, dat hij heeft gedroomd - moge de ‘bevoegde overheid’ het plan begunstigen! - om te versieren. De ruimte ontbreekt ons om in onderdeel over deze latere werken te spreken, maar we weerstaan toch niet aan de verzoeking om een schets van den Goeden Herder te vermelden; alles gratie en teerheid, waaraan de schetsmatige vormen een bekoring te meer schijnen mee te deelen en een Afdoening van 't Kruis, een verschrikkingsvisioen, waarvan het pathetische, zich evenals bij de Primitieven, met de soberste middelen, bijna zonder gebaren uit. Zóo is het werk van dezen zuiveren kunstenaar, bij de groote menigte en, we wagen het er bij te voegen: zelfs bij de kritiek, al te weinig bekend. | |
[pagina 213]
| |
Moeten we dit betreuren? Moeten we er hem over troosten, ware het al dat hij ooit dien troost had behoefd, of dat menig succes in hooge Belgische beschavingskringen en in den vreemde hem niet voldoende vergoeding waren geweest? Noch het een, noch het ander! Enkel maar den tijd laten werken, die Degouve plaatsen zal onder het zeldzaam aantal Belgische schilders van dezen tijd, die in hun werk den toover van de werkelijkheid, aan die van de gedachte hebben weten te verbinden.
Arnold Goffin. |
|