| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Schilderijen van Cornelis Kuypers e.a. Larensche kunsthandel
Zooals men in volle zee den koers van een schip richt naar de sterrebeelden, zoo oriënteert men zich ook in de open zee der kunst, waarin allerlei kunststroomingen zich voortbewegen een nog onbekende toekomst te gemoet, naar de groote beelden, die daar voor onze voorstelling verrijzen in de geschiedenis der kunst die wij ‘scholen’ noemen. Zoo de Haagsche school (Jacob Maris), die weer geestelijk verband hield met de Barbizonsche (Th. Rousseau), die weer verstandhouding had met de Engelsche romantische landschapsschool (Constable), die weer aesthetisch voortbouwde op de oude Hollandsche landschapkunst (Jacob v. Ruysdael en Rembrandt).
Daar hebben we ons naar te oriënteeren, den koers te richten, - zelfs als wij een nieuwe wereld willen ontdekken. Zoo veel te meer als wij talenten aan het werk zien, waarin de algemeene geest doorwerkt in kunstenaars langs min of meer bekende wegen. Zulk een talent is Cornelis Kuypers. Wij mogen zeggen, dat hij niet zoo zeer bekende (groote) wegen, doch de u allen zeer vertrouwde paden volgt in Holland.
Het is echter heugelijk op te merken, hoe Kuypers zich al meer en meer verdiept in zijn tegelijk eenvoudige en innige landschapskunst. Hij is zelfs op weg ons het gemis van schilders als Weissenbruch en De Bock iets minder te doen voelen. Stellig zal hij zich een plaats veroveren in het hart van Holland, dat zoo warm klopt voor schilderkunst. Hij maakt het de kunstliefhebbers zoo gemakkelijk: allen, die gevoelig zijn voor stemmige oogenblikken in het Hollandsche landschap, dat er zoo rijk aan is, vinden hun stemmingen bij hem terug, hun voor oogen gesteld op zulk een eenvoudige wijze, dat zij nóg zuiverder leeren gevoelen en inzien, welke schoonheid zij zelf vaag hadden waargenomen. Zoo b.v. In de Duinen (17), klaarblijkelijk eene buitenstudie; het is als of er het frissche buitenlicht nog tintelt; zoo de Weide (21), de Berkjes (22), de Boschbeek (23), een gezicht op een Geldersch dorp, foutief Barneveld (27) genoemd, een Achterbuurt van Wijk-bij-Duurstede (32) en Doorwerth in Herfst (31). Hier zijn een paar schilderijen genoemd (23 en 32), wier innige schoonheid aan oppervlakkige kunstminnaars verborgen zal blijven, doch waar dieper blikkenden niet lang genoeg op turen kunnen, zoo ongewoon bezonken ligt er de schoonheid.
Dat deze schilder niet altijd zoo diep tast, zelfs wel eens mistast, zullen we hem niet al te euvel duiden, noch ook, dat enkele schilderijen wat hard van kleur en in 't bijzonder de grootere stukken de innigheid missen, waaraan vele der kleinere zoo rijk zijn.
Van de tentoongestelde Bloemenstillevens vermelden we in 't bijzonder die van Hetty Broedelet en van Kever.
Van C.W.M. van de Velde (1818-1898), een zeer bereisd en in velerlei zin verdienstelijk man, zijn verder een 23-tal fijngeteekende aquarellen, die als 't ware zijn reizen illus- | |
| |
treeren, tentoongesteld, welke, al vormen zij geen innige of groote kunst, toch wel eenigen eerbied vermogen af te dwingen.
| |
Portretten door Van Caspel kunsthandel van Delden
Als men alleen naar gelijkenis vraagt, dan vermoed ik, dat Van Caspel weinig-verwende smaken vrijwel bevredigen zal. Wordt in de eerste plaats, immers als onmiskenbare voorwaarde, die de bestaansmogelijkheid der portretkunst waarborgen moet, naar gelijkenis gevraagd, - doch in de tweede en derde plaats om aesthetische kleur en vorm (iets anders en meers dan natuurschoonheid), en ten slotte in de laatste of hoogste plaats om diepheid of hoogheid van opvatting en voordracht, - dan laat de kunst van dezen toch bekwamen schilder nog zeer veel te wenschen over.
Er zijn enkele portretten, die tot dat diepere eenig inzicht openen. Over het algemeen werkt deze schilder nog veel te oppervlakkig en laat hij zijn onderwerp veel te vlug los, terwijl zijn kleurzin te weinig ontwikkeld is. Toch wekt zijn technisch vermogen eenig vertrouwen, dat dit talent wel terecht zal komen. Zonder zelfinkeer en zelfontwikkeling gebeurt dit stellig niet.
| |
Tentoonstelling van etsen van J.M. Graadt van Roggen en M.W. van der Valk kunsthandel Bernard de Vries
Wat is mooier de classieke rust en evenwichtigheid, die toch fijn en diep gevoel in zich opneemt, of de romantische onrust en zwierigheid, waarin fijnere en diepere gevoeligheid uitbundiger zich openbaart? Met andere woorden, wat is mooier: de etskunst van Graadt van Roggen of die van Van der Valk? - Het antwoord, dat het eenzijdige antwoord ontwijken wil, luidt: die kunst, welke men het laatst gezien heeft! Waarom? - Omdat men zich daar juist voor eenige oogenblikken mee had vereenzelvigd!
Wij willen wel de eene kunst tegen de andere uitspelen, doch slechts voor een oogenblik; want we willen eigenlijk geen van beide missen.
Graadt van Roggen is ongetwijfeld de bekwaamste, de degelijkste, de meesterlijkste: zijn kunst heeft iets classieks. Wie kent niet zijne voorbeeldige reproducties in ets van een aantal der grootste schilderwerken uit de Haagsche landschapsschool; welnu, in zijn ‘origineele’ etsen, waarvan hier een 50-tal getoond worden, heeft dat meesterschap zich verinnigd in persoonlijk gevoel voor typische plekjes uit ons land (enkele uit Venetië en Barbizon zonderen wij uit). Het is niet twijfelachtig, of men zal elkaar later deze kostelijke kunststukjes trachten afhandig te maken.
Van der Valk's etskunst, een teekenkunst, op zoo verrassende wijze op de etsplaat en in afdruk verontstoffelijkt, ontlokt u niet zoo zeer een uiting van bewondering als wel, telkens, van aangename verrassing, zoo typisch persoonlijk is het spel van zijn losse en vrije lijnen, dat toch zoo trouw de natuur volgt. Men voelt, dat deze etsen, in eersten aanleg, buiten ontstaan zijn. Het buiten leeft, hérleeft er in, psychisch bewogen in het vrije spel der lijnen. Ook deze etsen zullen wij elkaar gaan betwisten.
D.B.
| |
Brussel
Tentoontelling ‘pour l'art’
Niettegenstaande de afwezigheid van twee harer terecht meest beroemde leden, den schilder Fabry en den beeldhouwer Victor Rousseau, is Pour l'Art dezen winter op nieuw met mooi, eerlijk, hier en daar zelfs uitmuntend werk voor den dag gekomen. Ik noem in de eerste plaats twee inzendingen van Eugène Laermans, de ‘schoone’ kunstenaar, die na een lange, door ziekte veroorzaakte afwezigheid, zijn terugkeer heeft gevierd, waarover zich al zijn vrienden en bewonderaars verblijden. Zijn landschap: Gezicht in Brabant, stelt de meest lyrische en innigste, meest synthetische en aangrijpende hymne
| |
| |
voor, welke door een schilder ooit ter eere van den vaderlandschen bodem is aangeheven, tegelijk sober en grootsch van lijn, krachtvol en diep van kleur. Wachten, eveneens een tooneel uit het leven der ellendigen, doel den grooten kunstenaar mede alle eer aan. En het komt mij zelfs voor, dat hij zich van de neiging heeft ontdaan om de nederigen der aarde niet anders te zien dan uitgemergeld en misvormd, als ledepoppen in hun lompen. Hij heeft ook grooter verscheidenheid in zijn typen gebracht. En als altijd is de compositie zelf, de groepeering - als de ordonnantie prachtig. Laermans is wellicht met Frédéric, Mellery en Jacob Smits nog een der weinigen die een echt figuurstuk weten saam te stellen. Zijn koloriet is een der meest troublante die bestaan. Dit is wél de eigenaardige kleur van ons land, of liever van den buiten en de voorstad, tegelijk zoo ellendig en weeldevol, zoo stoffelijk en zoo tragisch.
Met Laermans samen heeft Gustaaf van de Woestyne de honneurs van dit salon gedeeld.
Van de Woestyne is een van de jongeren, die nog iets meer bezit dan een kranige poot. Hij is een echt kunstenaar, die over iets veel boogers en benijdenswaardigers dan bloote knapheid beschikt. Hij stelt al zijn kwaliteiten van een tegelijk machtig en delikaat kolorist ten dienste aan echt artistieke concepties en visies. Ik heb hier vooral 't oog op zijn Pêcheur en enkele zijner prachtige portretten, vooral dat van Mevrouw V.W., die van de Woestyne een plaats onder onze allereerste meesters verzekeren. Dit zijn ten minste Portretten en geen ‘variazione’ in licht en kleur, naar aanleiding van een min of meer menschelijk silhouët.
Andere leden of genoodigden hebben, zoo ze al niets nieuws hebben gebracht, zich in ieder geval op hun oude plaats gehandhaafd: Alfred Verhaeren met zijn meer dan ooit rijk en weelderig palet, Omer Coppens, met zijn prachtige impressies van Brugge, Amédée Lynen als altijd geestig en verteederd en van een rijke, grillige verbeelding, die van hem een zeer aristocratische uitzondering onder het heirleger onzer schilderaars maakt, die niet meer zijn dan min of meer geperfectioneerde schildermachines. Vergeten we evenmin de karakteristieke oude stadshoekjes van Lier, die Opsomer met al de liefde van een kind van 't land heeft gezien en weergegeven. Verder antieke visioenen van Prosper Colmant, Licht, een heel mooi stuk van van Holder, de reeds geziene doch opnieuw met vreugd weergeziene (omdat ze zoo mooi zijn en gezond) Boerinnen van Firmin Baes. Eindelijk de Sadeleer, Oleffe, Lambert, Langaskens en Charles Michel en onder de beeldhouwers twee uitstekende werken van Pieter Braecke: April en Psyche.
G.E.
| |
Den Haag
Tweede Belgische salon in den kunsthandel Theo Neuhuys
werd de tweede Belgische salon geopend, na een inleidend woord van Ary Delen.
Met veel zorg is deze tentoonstelling voorbereid. Zij draagt een officieel karakter, dank zij den steun van verschillende ministers, zóó Hollandsche als Belgische, die het eere-comité vormden, terwijl de vereeniging ‘Kunst van Heden’ te Antwerpen, voor de inrichting zorgde, dezelfde vereeniging die zich al zoo dikwijls verdienstelijk heeft gemaakt om Hollandsche Kunst in de Scheldestad bekend te maken.
In vergelijking met den eersten Belgischen salon is deze tweede veel uitgebreider, zonden de deelnemers importanter werk, en zijn meer verschillende richtingen vertegenwoordigd. Daardoor komt het dat deze tentoonstelling niet zoo insloeg als de eerste, waar meer werk van eenzelfden aard aanwezig was, waardoor de indruk niet werd verbrokkeld.
Hier op deze expositie weet men niet goed, welke de algemeene richting is in België. Er is uit op te maken dat de ouderen als Laermans, Frédéric, Mellery en Khnopff meer gestyleerd werken, dat de jongeren het natuurlijke prefereeren, zoodoende ge- | |
| |
hoorzamen aan de eeuwige wet van afwisseling. Na tijden van vergeestelijking komt de naturalistische kunst, die dan weer verstart in het zoeken om het toevallige vast te leggen in een bepaalde formule.
Vaes, Baseleer, Claus, Marcel Jefferys zijn de schilders van het levende licht, Theo van Rijsselberghe tracht meer vastheid te brengen, zoekt naar een norm, Rassenfosse ingelijks; hij is geen gewone impressionist, die bij de oppervlakte alleen blijft, iets van Césanne's geest is over hem gekomen, al lijkt hij voor als nog meer in zijn werk op Degas.
Charlet behoort tot de arrivés die niet meer zoeken, die hun weg gevonden hebben. Met virtuose sierlijkheid teekent hij zijn figuurtjes bij den paddock, laat hij ze door elkaar krioelen. Stobbaerts behoort tot de oudere garde van naturalisten, tot de tonalisten, die in het zoeken van diepe tonen, van donkere gamma's en zuivere valeurs hun grootste genot vinden. Toch heeft zijn In de Slachtplaats meer te vertellen. Er zit de tragiek in van wat zal gebeuren, een huiveren van wat komen moet in dezen stal met de aan van Gogh verwante scherpe karakteristiek van een armzalig koebeest.
Vloors en Hagemans zijn decoratief van aanleg, Karel Mertens zeer verschillend in zijn werk, dan eens naar de ouden zich richtend, dan weer modern in zijne zingende kindergroep, die geheel en al ondergeschikt is gehouden aan het moment van den dag.
Mej. Ronner is als altijd handig oppervlakkig, begaafd met een zeer lenig talent, dat haar gemakkelijk een vlot stilleven doet schilderen in lichte, vroolijke kleuren.
Van het beeldhouwwerk valt niet veel te zeggen, daar het niet voldoende de Belgische kunst representeert. Noemen we eerst Oscar Jespers met een zeer impressionistisch portret van Mia Carpentier, dan Rousseau en George Minne, wiens Metselaar wel wat te veel gestyleerd was, dan hebben we wel het voornaamste van dezen tak van kunst opgenoemd.
Resumeerend dient gezegd dat deze tentoonstelling als geheel een vrij matte indruk maakte, arbeid van vele talentvolle kunstenaars bevatte, waarboven echter geen enkele sterke persoonlijkheid uitstak, die domineerde.
| |
Tentoonstelling Jan Toorop in den kunsthandel Theo Neuhuys
Toorop is een bijzonder persoonlijk kunstenaar, die op alles wat hij maakt den stempel van zijnen geest zet. Want in de eerste plaats is zijn werk spiritueel. Het is niet de reflex van wat het oog zag, maar wat den geest boeide. Zijne werken zijn van binnen uit ontstaan, en hebben dan ook niets te maken met wat men naturalisme noemt; ze zijn geen ‘tranches de vie, noch ‘coins de la nature vue à travers un tempérament’. De schoonheid die hij geelt is opgebloeid uit zijne ziel, al zijn het vele kunstuitingen die hem emotioneerden. Hoe ook beinvloed, door welke stroomen ook gedreven, altijd is zijn werk dat van hem zelven, weet hij op zijne manier te vertellen wat anderen uitvonden. En dikwijls is dit het geval, waar zijn groot aanpassingsvermogen, zijn zin voor het moderne, hem dat doet kiezen, waar zijn eigen aard zich het meest mee vertrouwt. Gaan we op deze tentoonstelling even na welke invloeden op zijnen geest hebben ingewerkt, dan vinden we in de portretten zooals die van Dr. M. Ch. Raaymakers, Dr Ariens en Tilly, den invloed der Vlaamsche Primitieven, die in hun exactheid in hun résumé van vele kleine détails toch de quintessens wisten te geven, de resultante van verschillende aandoeningen.
Chineesche en Japansche kunst wist hem te boeien, ook de oude mozaïeken uit de San Vitale, vandaar dat zijn Christus en de discipelen in den storm qua verdeeling en kleur op een Japansche kleurendruk lijkt, terwijl de figuren het strenge Byzantijnsche karakter vertoonen.
De Heilige Familie heeft in zijn naïef sentiment verwantschap met werk van de Keulsche school, waar Maria onder den roozenhaag wordt afgebeeld.
Minder door anderen geinspireerd, meer zijn eigen visie vertolkende geeft Brugge, waar De Goddelijke Gang een adoratie voor het mystieke ademt, welke miraculeus
| |
| |
getuigt van de diepe devotie met welke Toorop zijn nieuw geloof is toegedaan. Alles hier ademt het wonderbaarlijke, dat gebeuren gaat, de verrukking der toeziende huizen, waar deze gesymboliseerd werd in aanbiddende vrouwengestalten, de vreemde jagende wolkenmassa's die boven den stoet meetrekken, het stille water, dat alles reflecteert, geeft een siddering van heiligen eerbied, voor bovennatuurlijk gebeuren. Als decorateur toont Toorop zich hier in verschillende ontwerpen voor glasschildering en mozaïek, in foto's naar ceramiek-tableaux. Het sterkst spreekt hij zich echter uit in de apostelkoppen. Geteekend op meer dan levensgrootte met zwart krijt, zit er in deze koppen van Zeeuwsche boeren een geloofsovertuiging, die bij het fanatisme af is. Uit hunne fel-zelotische blikken, uit hunne vast toegeknepen lippen spreekt een geloof dat bergen verzet, dat hun in staat doet zijn alles te verdragen. Hier zijn de toekomstige martelaars afgebeeld, die het woord van Christus begrepen en verspreiden moesten. Buitengewoon scherp heeft Toorop hunne psyche gegeven, sterker hier zich uitgedrukt als ooit te voren, waarbij de gepointileerde landschappen proeven lijken, de portretten van Arthur van Schendel, Pablo Casals en Prof. Dr. Schöns interressante onderzoekingen, maar geen kunstwerken als de apostelkoppen zijn, waaruit ons Toorop meer eigen, markanter voor oogen treedt.
G.D. Gratama.
| |
Haarlem
Tentoonstelling: de Belgische vrouw
In het Haarlemsche Kunstnijverheidsmuseum was de aangewezen plaats voor de kunstnijverheidsuitingen, welke van uit België tot ons zijn gekomen. Ontwerpen voor gekleurd vensterglas, koperbewerking, bewerking van zilver zijn door de Belgische vrouw ondernomen, waarbij we dan nog het boekbinden en de bandversiering mogen voegen. En dan is er het ruimere veld van de eigenlijke vrouwelijke handwerkkunst. Het is wel zeer nuttig dat een andere kunstnijverheid dan de onze zich eens aan onze landgenooten voorstelt en dus is het toe te juichen dat op initiatief van den directeur von Saber van het Kunstnijverheidsmuseum deze kunst van Belgische vrouwen hier eens op bezoek kwam.
Als geheel achten wij de kunstuitingen, welke wij vooral met name bij de vrouwelijke handwerken aantroffen, ontdaan van traditiën uit het verleden. Of dit een voordeel is kan worden betwijfeld. Doch frissche moed, veel kracht en durf is er te vinden bij de Belgische vrouw. Allerminst ongevoelig voor wat modezucht voorschrijft, overdrijft zij zelfs daarin. Origineel verwerkt zij de mode der harde, doch diepe kleuren. In elk onderdeel van de kunstnijverheid komt deze trek naar origineel werk terug. En wat dit betreft, kan de Hollandsche vrouw nog heel wat van haar leeren. Indien originaliteit te leeren is!
Alb. de Haas.
| |
Varia
Wie de Antwerpsche van Dyck-tentoonstelling van 1899 bezocht - of de Londensche van 1900 - herinnert zich zonder twijfel het fraaie portret, ten voelen uit, van de bekoorlijke Paola Adorno, marchesa Brignole-Sale, toebehoorende aan den Hertog van Abercorn. Deze is onlangs overleden en het portret is overgegaan in het bezit van den Amerikaanschen verzamelaar Henry C. Frick te Pittsburg, welke er £ 80,000 (méer dan 2 millioen franks) voor betaalde! Het werk is o.a. afgebeeld in Max Rooses' boek over de van Dyck-tentoonstelling te
| |
| |
Antwerpen. Een variante van hetzelfde portret bevindt zich in het Palazzo Rosso te Genna, en werd afgebeeld in Onze Kunst, Deel XII, blz. 44 (Augustus 1907). Het is, voor zoover wij weten, de hoogste prijs die ooit voor een werk van een Vlaamsch of Hollandsch meester betaald werd. De National Gallery te Londen betaalde ‘maar’ £ 17,500 (niet eens een half millioen franks!) voor het groote ruiterportret van Charles I, uit de verzameling van den Hertog van Marlborough; maar dat was in 1885, en de tijden zijn sedertdien veranderd... Verleden jaar, op de veiling der Verzameling Steengracht, ging zooals men weet, de Bathseba van Rembrandt voor meer dan één millioen franks naar Amerika. Ook voor de door het Berlijnsche Museum in Spanje aangekochte Aanbidding van van der Goes, werd één millioen betaald, en dan heeft men nog meer dan 3 jaar moeten vechten, om de wettigheid van den koop te doen erkennen.
De stad Brussel heeft voor de som van 350.000 frank, het Brouwershuis, een der schoonste historische gebouwen der Groote Markt, aangekocht, ten einde er de bureelen der gemeentelijke boekhouding te vestigen.
De gevel van dit gebouw draagt een standbeeld van Karel van Lorreinen, door den beeldhouwer Jacquet. Destijds werd dit huis de Helle genaamd, later de Gulden Boom; het behoorde toen aan het gilde der tapissiers. Het is geheel van steen en versierd met een driehoekig uitgetand fronton. Aangekocht door de machtige gilde der brouwers, werd het hersteld in 1678. De dekens bestelden aan Marcus de Vos den Oude, een ruiterstandbeeld van Maximiliaan Emmanuel, keurvorst van Beieren, dat op den top van het gebouw werd geplaatst. In 1751 werd het door den wind afgeworpen en op 16 juni 1852 vervangen door een beeld van Karel van Lorreinen, ondersteund door een klein voetstuk waarop St. Arnoldus, de patroon der brouwers, werd voorgesteld.
De restauratie van het prachtige Stadhuis van Leuven zal dit jaar, wat den voorgevel betreft, gereed komen. Het dak komt later aan de beurt. Intusschen zal men het gebouw in al zijn heerlijkheid kunnen bewonderen.
De gemeenteraad heeft een crediet van 40.000 fr. gestemd om de veertien vensters van de groote benedenzaal te voorzien van gebrand glas. Er zullen voorstellingen op komen van de prinsen, die over het hertogdom Brabant, waarvan Leuven de hoofdstad was, hebben geregeerd, te beginnen bij 1448, het jaar dat het stadhuis werd opgericht.
| |
Personalia
Emile Durand-Gréville †
Een zeer gevoelig verlies heeft de kunstwetenschap geleden door het afsterven van Emile Alix Durand, geboren te Montpellier op 13 April 1838, overleden te Parijs op 20 Januari 11 Aanvankelijk werkzaam als leeraar van Fransche letterkunde te St. Petersburg, vestigde hij zich in 1870 terug te Parijs, en begon van dan af zijn onafgebroken en veelomvattenden kunsthistorischen arbeid. Hij stelde een bizonder belang in de Hollandsche school, in het werk van Rembrandt vooral, in de Vlaamsche en Hollandsche primitieven, Albert van Ouwater, Geertgen tot St Jans, Petrus Christus, van Eyck en Dirk Bouts. Hij werkte mede aan tallooze tijdschriften: L'Artiste, Revue Encyclopédique, Les Arts, Les Arts Anciens de Flandre, Oud-Holland, La Gazette des Beaux-Arts, waarin hij voor het eerst schreef over de verminking van Rembrandt's Nachtwacht (1885), over de particuliere kunstverzamelingen in Amerika (1886-1887), over Rembrandt te Leiden (1896), over de Nederlandsche primitieven in de National Gallery en in het Louvre (1908 en 1913). Hij schreef verder een uitvoerige monografie over Huibrecht en Jan van Eyck (1910).
E. Durand-Gréville was briefwisselend lid der Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van België.
A.D.
|
|