| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Therèse van Duyl-Schwartze bij de firma Buffa tentoonstelling van een aantal der laatste portretten
De critiek weet wat zij van deze uitmuntende portretschilderes te verwachten heeft, - en wat zij niet meer verwachten mag. Hare begaafdheid is van den beginnne af gebleken eene meer dan gewone te zijn en hare bekwaamheid heeft zich in juiste verhouding daarmee ook tot eene buitengewone ontwikkeld. En nochtans mocht men vroeger hopen, dat zij, die zoo spoedig de uiterlijke vereischten van vakkennis en daarnevens een zeer verfijnden smaak toonde, ook dieper in de psyche zou vermogen te tasten dan bij den mensch in den dagelijkschen wandel aan den dag komt, zou weten door te dringen achter het masker des schijns. Want in het mom van een bedelaar verbergt zich wel eens een koningsgeest, en in hermelijn hult zich wel eens de ziel van een keukenmeid. Nu daarvan wordt ons niets geopenbaard. Al deze heeren en dames en zelfs de kinderen vertoonen de houding en het gebaar der ‘wellevensconste’. Nergens een zweem ‘in Haltung und Geberde (von) einer Leidenschaft’, gelijk een Duitsch aestheticus in het beeld van een mensch waagt te eischen. Zelfs het kind gedraagt zich voorbeeldig. Stel u het ondeugende, psychisch bewogen, kind voor, dat niet zijn zondagsche kleêren, en zijn zondags-gezichtje zette, nu zijn welgelijkend portret moet gemaakt worden! Het kind ware onhandelbaar en ontoonbaar. En de groote mensch zou al een slecht voorbeeld geven, als hij al te diep liet kijken in zijn binnenste. Zelfs Mengelberg, het orkest dirigeerende, voert dit geenszins ter overwinning, door de IXe symphonie heen de vreugde en vrijheid te gemoet of door de hartstochten tot ‘Tod und Verklärung’. Allen beleven den zondag des levens en vertoonen uw blikken de schoone gestie der wellevenskunst.
En nochtans wat een prachtige kunst! Een uiterst verfijnde smaak, een zuivere kleurzin en een techniek, die schijnbaar zonder moeite, de portretkunst tot een betrekkelijke volmaaktheid voert. Vooral in de pastel-techniek is zij onovertroffen. Wat veeleischenheid op het punt van gelijkenis en kieskeurige smaak verlangt vindt in haar kunst bevrediging. Haar voordracht is geenszins lyrisch, allerminst dramatisch, - doch wat in episch opzicht van portretkunst te verlangen is, zal zij in conterfeitsel uitbeelden naar den eisch van den dag.
| |
A.C. van den Berg, Betsy Osieck, Coba Ritsema, J. Surie tentoonstelling van schilderijen en teekeningen in den Larenschen kunsthandel
Hooger dan hare kunstzusters, die toch geenszins van talent misdeeld zijn, reikt Coba Ritsema. Dit zal voor hen wellicht geen geheim zijn; - voor háár misschien wel? Moest dan de critiek voor haar dat geheim niet verborgen houden, opdat zij misschien in haar pogen nog meer bereiken zal? - Zij zal reeds sedert lang ingelicht zijn, want de critiek houdt van
| |
| |
openbaringen. Ingelicht - ab extra. Want van binnen uit zal zij méér licht bij haar werken gezien hebben, dan ooit iemand van buiten haar geven kan. Er is een pogen in haar werk, een diep doordringen in de wondere schoonheid der kleur, de psyche van wereld en menschen, dat eerbied wekt en tevens een vrees of zij wel zal bereiken wat zij wil, omdat het zooveel dieper ligt, dan men bevroedt. Wij moesten dus niet zoozeer hebben gezegd, dat zij ‘hooger reikt’, dan wel dat zij dieper tast. Haar stillevens, haar portretten, zij stellen schijnbaar gewone zaken voor, bloemen, een groen kleed en wat kleurige voorwerpen; zij stellen gewone menschen voor, een vrouw, een meisje met kat; maar de kleuren, in donkere toon bezonken, vormen een harmonie en de personen zijn psychisch aanschouwd. - Dat er in haar werken iets is, dat vermoeden doet, dat zij niet geheel bereikt wal zij wil, dat er iets onvolmaakt in is, ja soms iets onafs in technisch schilderkundig opzicht, moge waar zijn, - des niettemin zij hier verzekerd, dat er in dat werk veel zit, dat ver reikt boven het gewone talent, en dat ik zelfs als een zweem van genialiteit wensch aan te duiden.
Mej. Van den Berg, die reeds veel tentoongesteld heeft, gaat gestadig vooruit in haar stillevenkunst. Mej. Osieck en Mej. Surie zijn zeer ongelijk in haar veelzijdig werk (landschap, stilleven, figuur en portret), oefenen te weinig zelfcritiek en behooren vóór alles haar kleurzin te veredelen. Het Zelfportret (32) is bijzonder goed geslaagd, Phil (39), een jonge man ten voeten uit in sportcostuum, is uitmuntend, ook van psychische expressie, Het grijze Huis (23), een fijne schets. Van Mej. Surie noteeren wij in 't bijzonder Atelierhoek (58).
D.B.
| |
Antwerpen
Koninklijk kunstverbond Richard Baseleer
Een nieuwe uiting van het zeer bizondere talent van dezen schilder! Met ongewone belangstelling mocht men tegemoet zien wat Baseleer, die dan toch met bizondere voorliefde de schoonheid uitzong van onze waterlanden, van onze vlakke Polders, en onze grootsche stranden, zou hebben gevoeld bij de door zon beklaterde en vergulde pracht van het schelkleurige Venetië. Was het niet een waagstuk voor hem, zich plots te zetten aan de interpretatie van de strakblauwe Laguna?
Baseleer is er van teruggekeerd met een collectie waarvan de tentoonstelling een verrassing was. Eens te meer bewees hij een kunstenaar te zijn van een zeer fijn besnaard gemoed. Hier was inderdaad meer dan hetgeen de bloote werkelijkheid hem te zien had gegeven. Hetgeen Baseleer van zijn Italiaansche impressies maakte, het was een teergestemde zang van een rijk dichterlijk aangelegd artist. En mocht het dan ook gebleken zijn dat hij - hoe kon het anders! - de zonnige weelde van Venetië bekeken had met het oog van een Vlaming, gewend aan de grijze monochromie der Scheldestreken, toch is zijn vizie der zuidelijke kusten, een der interessantste gedeelten van zijn werk.
| |
Aze ick kan 59e tentoonstelling
Deze vereeniging, die nochtans een zeer eigen plaats in de Antwerpsche kunstbeweging zou kunnen innemen, gaat helaas voort met moedeloos en zonder overtuiging, werk te toonen dat getuigt van heel veel goeden wil, maar dat heel zelden boven het middelmatige reikt.
Hetgeen af en toe door Aze ick Kan gepoogd wordt - niet altijd helaas met even bevredigenden uitslag! - nl. het uitnoodigen van zekere nog veelal onbekende jonge talenten, zou het hoofddoel moeten zijn van haar bestaan. Nu bepaalt dit initiatief zich met een onbegrijpelijke schuchterheid slechts tot het openbaren van eenige jonge personaliteiten, waarvan de meesten zelfs die eer niet altijd verdienen. Toch bracht deze tentoonstelling ons ditmaal een merkwaardig ensemble van Gustave de Smet, die, na een tijdlang afhankelijk te zijn geweest van overwegende invloeden, als die van Claus b.v., nu plots zich toont
| |
| |
als een zoeker, als een artist van onloochenbaren aanleg, die voor zijn origineel temperament een eigen persoonlijken uitingsvorm betracht. De Smet is iemand die door zijn nu reeds aanzienlijk werk, de aandacht bepaald getrokken heeft.
Een andere verschijning is die van René Ernest. De laatste werken van hem zijn van een zeer eigen vizie. Er ligt iets opzettelijks in deze van kleur zeer bizondere dingen, waarin de notitie van vorm en plan zich geheel wijzigde, althans in vergelijking met vroegere werken hier aanwezig.
Deze tentoonstelling bracht verder werk van René Bosiers, Jul. Celos, Jan de Graef, Aloïs de Laet, Em. Gastemans, Armand Maclot, Louis Peeters, Jos. Posenaer, Alf. van Beurden, Edmond van Offel, Tony van Os, Georges van Raemdonck en Edgar Wiethase.
De meesten, gewone tentoonstellers van Aze ick Kan, toonden niets nieuws. Alleen van Raemdonck was een nieuweling, maar zijn werk was niet van zulke waarde, en bracht niet zulke belofte, dat het een aanwinst voor de vereeniging heeten kan.
Mocht Aze ick Kan ten slotte spoedig ontwaken uit zijn zeer provinciaal dutje, en aandacht gaan schenken aan de nieuwe alom opduikende jonge talenten, waarvan velen aandacht en bemoediging verdienen. Een beetje durf zal daarbij niet schaden, heeren!
Ary Delen.
| |
Brussel
Galerie Giroux tentoonstelling van Willem Paerels
Willem Paerels is een Hollandsche schilder, die sedert vele jaren te Brussel woont. 't Eigenaardige van hem is dat hij nimmer den invloed onzer Vlaamsche meesters ondergaan heeft en ook buiten alle voeling met die van zijn vaderland is gebleven. Hij is veeleer aan de Fransche néoimpressionisten verwant, wier leuze niet meer als voor 30 jaar schijnt te zijn: l'art pour l'art, maar ‘de kleur om de kleur’, of liever ‘het licht om het licht’. Hij is dus een schilder die zich uitsluitend bekommert om de kleuren, of liever de schakeeringen van kleuren in de natuur en om hun verschillende waarden onder de streeling van het licht. Het uitvloeisel hiervan is een zuiver optische kunst, een zienlijke impressie, buiten alle gedachten om en alle gevoel en die van niets anders dan de bloote gevoeligheid van 't netvlies getuigt. Doch ik haast me om er bij te voegen, waarvan de sterk zinnelijke gewaarwordingen door een meesterlijk kunnen, door een verbluffend volmaakte knapheid worden ondersteund. Onder zijn best geslaagde stukken dezer soort, noem ik Lassitude, Zomermorgen en Stilleven. Dan de Haven te Rotterdam en een Zeestuk, waarop het water inderdaad de illusie van echt water geeft en over het doek schijnt te vloeien. Men ondergaat de bekoring van deze stukken als van de natuur zelf en de schilder moge door een soort ‘onderbewustzijn’, ze niet dichterlijk en niet ontroerend gewild hebben; ze zijn 't toch en tegen wil en dank legt hij er ziel in en die poëzie en dat literair gevoel, waarvoor de impresionistische bent met soevereine minachting den neus ophaalt. Hieruit leere men eens te meer, het ijdele van alle leerstelligheden! De echte kunstenaars stijgen altijd uit boven hun eigen ideaal en hun eigen denkbeelden en hun scheppingen zijn vaak een weerlegging van hun eigen parti-pris.
Zoo hebben enkele van Paerels'portretten op mij een zeer gespiritualiseerden indruk gemaakt, in tegenspraak met al de theoremae, der school waartoe hij zich rekent. Er was o.a. een Mansportret, zeldzaam interessant uit het oogpunt van het overwicht der kleuren dat bovendien vertoonde die intense expressie, dat sluimerend vuur, dat zieleleven, dat tot de meesterwerken der grootsten behoort.
| |
In den Kunstkring Jules Merckaert
Onder de landschapschilders, opgekomen onmiddellijk na het bloeiend geslacht van Mathieu, Blieck en Gilsoul, is
| |
| |
er wellicht geen meer begaafd, oprechter en machtiger dan Jules Merckaert. Een tien jaar geleden had hij opzien gebaard met een serie stukken, waarin hij, met een wat bijtende forschheid, maar met een buitengewoon relief en een stralend koloriet, de eigenaardige plekjes beschreef van de Brusselsche buitenwijken, vooral van de straten en steegjes in het volle, open veld, tusschen de moerassige vlakten van Schaarbeek. We denken hierbij aan een zijner schoonste doeken, dat hij den brand in het raadhuis dier aanzienlijke gemeente werd vernield - zou hij het niet door een ander kunnen vervangen?
Sedert zijn debuut - een waar début de maître, - heeft Merckaert's individualiteit zich nog krachtiger geuit. Hij heeft zijn verfoplegging gezuiverd, van wat er wellicht hard en korrelig en ruw in was (tusschen twee haakjes deze schilderwijze paste eigenlijk wel goed bij 't eigenaardig karakter zijner tooneeltjes uit de voorstad, destijds bij voorkeur door hem behandeld). Sedert zijn zijn penseelen leniger geworden, is zijn kleur tot fijner tonen gesubtiliseerd en vervloeid en zonder aan een intransigant luminisme te offeren, verluchtigde de jeugdige meester zijn palet en verdunde de hier en daar wat al te vet opgelegde pâte. Tevens kreeg hij meer brio in zijn Fingerfertigkeit, zonder daarom in de schilderwijze van de chique bent of een min of meer schitterende improvisatie te vervallen.
Zijn jongste tentoonstellling in den Kunstkring, was buitengewoon interessant: gezondheid, weelderige, landelijke kracht, de optimiste vreugde in deze kunst hebben een heerlijken indruk achter gelaten. Die doeken gebaad of teeder gelouterd in licht, dat onmiddellijk aan de stralen der zon ontleend is, vervullen den beschouwer met vreugd, zonder zijn oogen te verblinden en vooral zonder dat ze zich door diezelfde zon laten wegvreten of verschieten. Noemen we onder de meest bewonderde dezer doeken een serie ‘Heerlijke’ parken en bebloemde lusthoven en vooral zijn waterpartijen: Oude Sluis, Zonsopgang, Riviergezicht, Bebloemde berm en het Kleine Brugje.
| |
De ‘Estampe’
is wellicht onder onze kunstenaarsgroepen die, welker invloed het nuttigst en weldadigst gewerkt heeft. Men blijft er hoog houden die zorg voor een mooie, zuiver, omlijnde harmonieus omgetrokken teekening - dat wat de oude Ingres noemde: La Probité de l'Art. Ze zijn er traditionalist en modernist tegelijk, klassiek zonder aanmatigend academisme, romantiek zonder declamatie, en zonder incoherentie impressionist. Hun tentoonstelling dezen winter is belangrijk geweest, ze behelsde niet minder dan 500 nummers. Er was een retrospectieve afdeeling van Corot als graveur, welke echter niets bij de groote bewondering heeft gevoegd, die we altijd voor dezen Meester-landschapschilder gevoeld hebben. Pennell, een Engelschman, heeft zeer de aandacht getrokken door zijn origineele vertolkingen der titanische werken onzer moderne grootindustrie, zijn geweldige werven met hun koortsig werkersgewoel. Doch Pennell in zijn weergaven van de schoonheid onzer bewegende arbeidersmassas, bijna de evenknie van Brangwyn, toont zich in zijn vertolkingen van Grieksche landschappen en monumenten inférieur. Het zijn niet anders dan soms groote, maar stijve en koude gedenkteekenen, bijna algebraïsch koud van lijn. Het leeft niet.
Ditmaal, in dit Salon, hebben onze land genooten de eerepalm weggedragen. Aan hun hoofd Baertsoen, een onzer schoonste schilders, even verwonderingwekkend schilder, als ontroerend teekenaar. Zijn Kromboomsloot, zijn Sluizen, zijn studiën voor Dooi te Gent, hebben algemeen de aandacht getrokken. Naast Baertsoen muntte De Bruycker, een etser, boven al de overige inzenders uit. Hij is wellicht de meest individueele, in ieder geval de meest ontroerende en pathetische van al onze teekenaars. Zijn evocaties zijn even machtig als die van een Goya. Hij is als een soort Dante in de Het onzer nijverheidscentrae en ons pauperisme. De afgelegen volkswijken te Gent zijn nooit vóor hem met zulk een bijtende scherpte waargenomen en weergegeven.
| |
| |
Verder merkte nog op de portretten van Ramah, de half realiste, half archaieke fantaisiëen van Lynen, de Russische dansen van Stan Van Offel, het werk van Craco, Delstanche, Khnopff en André Emmanuel.
| |
Herman Courtens
toont zich de waardige zoon van onzen grooten landschapschilder en dat zonder hem na te volgen, zonder direct zijn invloed te ondergaan. Hij schildert niet de landschappen, zoo dierbaar aan het hart van den grooten Frans en zijn manier is ook heelemaal anders. Beide kunstenaars hebben niets met elkaar gemeen dan hun smaak voor rijke, rijpe kleuren en een kranigen krachtigen toets.
Herman Courtens schildert bijna uitsluitend figuur - bij voorkeur figuren zijner verbeelding - een decoratieve figuur met accessoires, min of meer passend bij de gratie en het karakter van zijn model, als Het Meisje met den Faisant, Het Kind met de Kruik, De Danseuse bij haar toilet. Maar dat al, zonder de minste anecdotische, allegorische of symboliste bijbedoeling. De faisant en de kruik passen enkel geheel bij de allerliefste meisjes figuurtjes. Ze dienen als pretekst voor een samenstel van mooie lijnen en vooral van prettig-aandoende, warme kleuren. Niets meer dan dat, maar het is ook meer dan genoeg.
G.E.
| |
Musea en verzamelingen
Brussel
Bij de verkooping van de verzameling Aynard (van Lyon) te Parijs is ons museum er in geslaagd om tegen ‘matigen’ prijs aan te koopen het interessante paneeltje uit het begin der xiie eeuw, voorstellend een Kruisiging Christi met engelen en ustensiliën van de passie, dat op naam van Hubrecht van Eyck wordt gesteld. De Zaligmaker, met neerhangend hoofd en geloken oogen, half geopenden mond en lichtstralen schietende bloedige wonden, lost uit tegen een blanke mandorla, waarachter men den blauwen, met sterren bezaaiden hemel ziet. Dit gedeelte, heel delikaat van uitvoering, is veel beter dan de rest. Rechts en links vliegen drie in 't geel gekleede engelen, waarvan we enkel het hoofd zien en de borst aan den rand van den lijst. De engel links houdt de lans en den rietstok, de beide anderen rechts de geeselpaal en koorden. De attributie aan Hubrecht van Eyck stamt van wijlen Durand Gréville en de Christus is inderdaad een soort reproductie van een beroemde miniatuur uit het Turijnsche Getijboek, dat gemeenlijk aan den geheimzinnigen oudsten der beide broeders wordt toegeschreven. In de St. Salvatorskerk te Brugge hangt een geheel gelijke, door engelen omgeven Christus, met onderaan de Maagd en een donateur. Een ander met in de plaats een begiftigster, bevindt zich bij den heer R. Traumann te Madrid. De theorie van Durand-Gréville in zijn jongste, aan de van Eycken gewijde werk, nader ontwikkeld, mag echter slechts onder voorbehoud worden aanvaard. Het vaderschap van Hubrecht van Eyck schijnt daarin slechts twijfelachlig. Evenzoo in de houdingen der engelen die aan Giotto doen denken. Het koloriet, nauw aan dat van verluchtingen verwant, herinnert daarentegen aan Fransch-Vlaamsche handschriften, die door Florence en Siena beïnvloed zijnen waarin de hedendaagsche kritiek voorteekenen van de Aanbidding
van het Lam meent te mogen opmerken. Naar aanleiding van dit aangrijpende stuk zal het eeuwig vraagstuk van de bronnen der vlaamsche schilderkunst, zeker weer op het tapijt worden gebracht!
De Vereeniging der Vrienden der musea, heeft onlangs een belangrijk geschenk aan onze Primitiven-zaal gedaan. Dank zij der persoonlijke deelname van den voorzitter, den heer Philippson, is, na afloop der tentoonstelling van oude Vlaamsche kunst te Gent, het mooie portretje van Margaretha van Oostenrijk aangekocht (toeg. aan Barend
| |
| |
van Orley en tentoongesteld door den heer Lucas Moens te Parijs) en aan de Brusselsche Pinakoteek ten geschenke aangeboden. Laten we deze schitterende nieuwe aanwinst, welke wij aan enkele mecenassen te danken hebben, wat nader beschouwen. De vorstin is in buste, drie kwart naar rechts gewend, voorgesteld in een bijna kloosterachtig somber gewaad, met over de muts een soort van linnen hoed. Ze houdt haar linkerhand vóór haar met een blank geplooide kraag bedekte borst. Het gestrenge dezer kleedij wordt nog door de vooruitstekende Habsburger's kin verscherpt. Er bestaan verschillende herhalingen van dit stuk met varianten (in de hand bijv. met min of meer uiteen gespreide vingeren, met of zonder ringen, enz.). Een prachtig specimen, in 1902 door den heer Kleinberger te Brugge tentoongesteld, maakt thans deel uit van de verz. van Dr. Carvalho te Parijs en is in een studie over de Tentoonstelling van het Gulden Vlies verschenen. Het Museum te Antwerpen is in het bezit van een onbeteekenende, met wapenschilden versierde copie, een andere waarop de prinses een perkament vasthoudt, was in 1907 het eigendom van barones van der Stichelen de Maubas te Ieperen.
De heeren Friedländer en Hulin, schrijven deze groep portretten van ‘Vrouwe Margreet’ aan Barend van Orley toe; Brussel bezit er thans een der beste van. Vroeger stonden ze op naam van Gossaert. De frappante technische analogieën tusschen de Ysabeau als Magdalena, dat juweel uit de verz. Cardon vormt een niet te onderschatten argument, ten gunste van de partijgangers van Mabuse. Het is waar dat men ook het portret van Ysabeau aan den schilder van Maubeuge ontneemt. Beschouwen we liever de artistieke eigenschappen van het werk, de gladde factuur, den buitengewonen staat van conservatie, de aangeroosde tint in een blanke omgeving, door den groenen Holbein-achtigen achtergrond nog verhoogd. De dochter van Maximiliaan en Maria van Bourgondië, de verlaten bruid van den Franschen Dolfijn, de ongetrooste weduwe van Filibert van Savooien, de bonne gouvernante aan wie haar neef Keizer Karel het bewind over de Nederlanden opdroeg en wier tragische rampen haar vastheid nimmer schokten, verdiende wél een eereplaats onder de portretten onzer nationale Geschiedenis.
P. Bautier.
| |
Personalia
Albert Neuhuys †
Den 6en Februari ll. overleed te Locarno in den ouderdom van 69 jaar de Noord-Nederlandsche schilder Albert Neuhuys, juist op het oogenblik dat zijn bewonderaars zich gereed maakten hem ter gelegenheid van zijn 70en geboortedag een openbare hulde te brengen.
Neuhuys werd geboren te Utrecht op 14 Juni 1844, en ontving in zijn vaderstad het eerste onderricht van Gijsbert Craeyvanger. Hij bezocht daarna de Academie te Antwerpen. Hij woonde achtereenvolgens te Amsterdam, in Den Haag en te Laren in 't Gooi, en werkte ook gedurende korten tijd te Moll in de Kempen, in gezelschap van Jacob Smits.
Hij was een der laatste vertegenwoordigers der zgn. Haagsche School en daarvan degene die het dichtst stond bij de traditie der 17e eeuwsche genre-schilders. Hij was een zuiver realist, die zonder fantasie, maar met gevoel, het dagelijksch bedrijf van het landvolk binnenshuis, met al zijn kleurigheid heeft weergegeven. Gebonden aan de werkelijkheid, gaat zijn dichterlijk gevoel niet heel diep, maar zijn kracht school eerst en vooral in de gave, frissche, licht-doorgloeide kleur, die zijn voorstellingen toch een zekeren adel bijzetten.
Het Amsterdamsche Rijksmuseum en het Haagsche Mesdag-Museum bezitten mooie stalen van zijn kunst, meestal boereninte- | |
| |
rieurs, niet vrouwen en kinderen, een genre waarmee Neuhuys zich over de gansche wereld, en vooral in Amerika, een groote faam verwierf.
| |
Bart van Hove †
Op 64-jarigen ouderdom overleed te Amsterdam de Nederlandsche beeldhouwer Bart van Hove. Hij was een Hagenaar van geboorte en studeerde achtereenvolgens te Antwerpen aan de Academie bij Jozef Geefs, te Parijs bij Cavelier, en in Italië.
Sinds 1900 was hij hoogleeraar aan de Rijks-Academie van Beeldende Kunsten, en vertegenwoordigde meermalen de Hollandsche regeering bij internationale tentoonstellingen en congressen. Hij was tevens voorzitter van het genootschap Arti et Amicitiae.
Van Hove maakte het Jan van Schaffelaar-gedenkteeken te Barneveld, en dat van Willem Adolf van Nassau te Leeuwarden, alsmede tallooze borstbeelden.
A.D.
| |
Boeken en tijdschriften
Repertorium für Kunstwissenschaft (Bd. XXXVI, Heft 6)
In een Latijnsch mystisch handschrift van de 15e eeuw, in bezit van den heer Ernst Fischer te Freiburg, las Hermann Brandt den volgenden zin: ‘Ik wensch u op menschelijke wijze tot het goddelijke in te leiden; dit moet door een zinnebeeld geschieden. Doch onder de menschelijke werken heb ik geen beeld van den Alzienden gevonden, dat voor ons doel geschikt is, op zulke wijze, dat een aangezicht door fijne schilderkunst, een zulkdanige uitdrukking bekwam, alsof het alles rondom aanschouwen zou, ofschoon er vele dergelijke voortreffelijke beelden bestaan: zooals de boogschutter op de markt te Nürnberg en te Brussel van den grooten schilder Rogier op het hoogst kostbare tafereel dat zich in het Raadhuis bevindt...’ Aangaande dit in 1695 verbrand schilderij bezit men talrijke beschrijvingen en reisnota's, waarin men lezen kan dat het werk als een der voornaamste merkwaardigheden van Brussel aan de vreemdelingen getoond werd. Men meent er een kopij van te bezitten in een tapijt bewaard in het Historisch Museum te Bern, zijnde de voorstelling van gelijkaardige voorbeelden van gerechtigheid uit de geschiedenis van Trajanus en van graaf Herkinbalt. Dat dit tapijt werkelijk een kopij zou zijn van Rogier's schilderij is herhaaldelijk betwist geworden. In het feit nu dat deze 15e eeuwsche mystieker op het Brusselsche tafereel een boogschutter zou hebben gezien, die echter niet op het tapijt voorkomt, meent Hermann Brandt een bewijs te zien dat dit laatste werkelijk geen getrouwe kopij kan zijn van bedoeld schilderij.
| |
In het Januarinr. van The Burlington Magazine
komt Dr. Bredius terug op het geval van het portret van Elisabeth Bas, hetwelk eenige kenners, onder welke van naam, aan Rembrandt blijven toekennen. Dr. Bredius acht het dienstig twee nieuwe bewijzen bij te brengen voor zijne nauwgezetheid in het toeschrijven ervan aan Ferdinand Bol. In La Revue de l'Art (1912) geelt de heer C.G. 't Hooft, directeur van het Museum Fodor het bewijs voor het auteurschap van Bol, nl. dat men in zekere werken van dezen laatsten, o.a. in het portret van de oude dame uit de Ermitage, getroffen wordt door de wijze waarop Bol rug en armen van den leunstoel bedekt met de plooien van het kleed, iets wat eveneens treft in het Bas-portret, en wat men tevergeefs zal zoeken in de portretten van Rembrandt van dien tijd.
Een tweede bewijs noemt Dr. Bredius: de handen van Elisabeth Bas, zoo geheel anders en veel minderwaardiger dan die welke Rembrandt schildert, vertoonen pre- | |
| |
cies dezelfde techniek als de handen op een Riposo van Bol, gedateerd 1644, dus vijf jaar later dan de Elisabeth Bas.
Friedrich Winkler bespreekt in hetzelfde Nr. eenige vroeg-Nederlandsche teekeningen, o.a. de zeven Sacramenten in het Ashmolean Museum te Oxford, welke volgens Dr. Friedländer en den heer Campbell Dodgson in nauw verband staan met de kunst van Rogier van der Weyden. Een andere teekening is het mansportret uit het Kupferstichkabinet te Berlijn, dat gansch overeenstemt met een geschilderd portret uit de Salting Collection in de National Gallery, en dat tot de school van Jan van Eyck behoort. Een derde teekening in het Cabinet des Dessins van het Louvre, is gemaakt naar een drieluik van Rogier van der Weyden, menigmaal gekopiëerd in de 16e eeuw.
| |
Jahrbuch der königlich Preuszischen Kunstsammlungen (Bd. XXXIV, Heft 4)
In een uitvoerig, meesterlijk gesteld opstel behandelt Friedrich Winkler, Simon Marmion als miniaturist. De bewering van den heer Hénault, archivaris van Valencijn, als zou van dezen kunstenaar geen werk meer zijn overgebleven, wordt door Winkler tegengesproken. Verschillende verluchte handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, als La Fleur des Histoires van Jean Mansel, de Codex Pontificale uit de kathedraal van Sens afkomstig, Le Livre des sept àges du monde, l'Estrif de fortune et de vertu, verder uit de Keizerlijke Bibliotheek van St Petersburg, de Grandes Chroniques de Saint-Denis, en een gebedenboek in het Kupferstichkabinet te Berlijn, en ook het Bertinaltaar in de National Gallery te Londen, worden door Winkler als werk van Simon Marmion herkend.
| |
Revue de l'art ancien et moderne (10 Jan.)
Pieter Jacobsz. Codde is een der merkwaardigste van die zgn. ‘kleinmeesters’ die een zoo ruime plaats innemen in de Hollandsche schilderschool der xviie eeuw. Zijn werken zijn niet talrijk, een dertigtal genrestukken, portretten, eenige zeldzame historische tafereelen, verspreid in de verschillende musea van Europa, in Duitschland vooral, daarna in Holland, Oostenrijk, Frankrijk, Zweden, Denemarken, Italië. Teekeningen van Codde zijn te Berlijn, in het British Museum en te Kensington.
Aan het einde van zijn studie noemt François Benoit hem ‘een waarachtig kunstenaar, begaafd met een gevoelig oog, een fijnen geest en een teeder gevoel, ingetogen en ontwikkeld; een raken opmerker, een handigen kolorist, een volledig schilder.’
A.D.
|
|