| |
| |
| |
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
Tentoonstellingen
Amsterdam
Vier werken van Matthijs Maris bij de firma E.J. van Wisselingh
De dans in vier gestalten. Wat is dansen? Neen, wat is de dans? Eén der schoone gestaltenissen der eeuwige Idee. Daarvan een der betooverendste. De eeuwige Idee vermenschelijkt en vergoddelijkt tevens, het eeuwige vertijdelijkt in een wonder rhythme, en de Idee verbeeld in eene schoone bacchante. De bacchante is hier bedoeld als de menschelijke idealiteit in bacchantischen tuimel, een bewogen plastiek op den adem van goddelijke rhythmen.
Wat heeft Matthijs Maris veertig jaar geleden bewogen deze vier schoone vrouwelijke gestalten te schilderen? Elke gestalte op zichzelf den dans voorstellend, zoodat elk beeld in zijn kader gevat als zoodanig bevredigen zou, doch naast elkaar gezien nóg hooger schoonheid genieten doet, dewijl het rhythme, zich aldus herhalend, sterker ontroert. Een gril? Een opdracht? - Dat hij zelf geluk heeft beleefd bij dit werk, is zeker. Met hoeveel liefde en zorg is dit werk verricht! Op doek, waarvan het stamien onbedekt bleef, zoodat ook de verven niet aan elkaar sluiten - waardoor het werk eenigszins op een uiterst fijn gobelin gelijkt -, zijn de levensgroote figuren als't ware gepointilleerd, evenwel zoo, dat 't oog een zachte trilling der kleuren gevoelt, doch ze rustig aanschouwen kan. Vooral de gezichten in goudglans van golvende haren, de schouders, borsten en armen, zijn met zorg geschilderd en hebben al het betooverend schoone van Thijs Maris' omsluierde princelijke gestalten uit zijn droomwereld. Een grillig spel van bloemen, ranken en loovertjes vult het kader om de figuren.
Wat is het doel der tentoonstelling? Na 40 jaar een buitenlandsche verzameling gesierd te hebben zal wellicht een Nederlander zich met deze doeken verrijken of ons Nationaal Museum op de een of andere wijze plaats maken voor de gratie dezer rhythmische schoonheden. Wij hopen dezen dans der aesthese niet voor 't laatst gezien te hebben.
| |
Larensche kunsthandel tentoonstelling van schilderijen van Anton Berkes. - December '13
Keer op keer blijkt, dat de Hollandsche schilders althans in één opzicht te overtreffen zijn: in de schildering van het zonlicht. We tellen nu eens Willem Maris niet mee en van de jongeren Piet van Wyngaerdt, - maar wie anders schildert zoo lustig een Voorjaarsmarkt (21, 22) of zoo verrukt door licht en gloed Een Herfst (9) als de Hongaar Anton Berkes? Een Herfst schilderen, vreugdvol, verrukt.., juist, maar dat is ook niet Hollandsch. Wat zou een Hollander wel schilderen, als hij geen stemmingen schilderde? Een Herfst wordt voor zijn oogen en in zijn gevoel stemmingsvol. Ietwat paradoxaal zou men kunnen zeggen, dat hij de schaduw beter schildert dan het zonlicht - we denken aan onze atmospherische landschappen en binnenhuizen -, de tusschentinten beter dan de volle kleuren, stemmingen beter dan al het andere.
| |
| |
Van den anderen kant behoeft Anton Berkes óns niet te leeren hoe men avonden en winters moet schilderen. Een maangezicht van hem laat ons onbevredigd en doet ons verlangen naar een Jacob Maris of Jongkind, om Aert van der Neer niet eens te noemen. En hoeveel der jongeren schilderen dat niet beter dan deze Hongaar!
Na dit vastgesteld te hebben, kunnen we met te meer genoegen wijzen op de pracht van zijn figuren, vooral dames, die zich sierlijk en modieus gekleed langs de zonnige straten van Budapest bewegen. Wat een blijmoedige kijk op 't leven! Wat een gewaagde kleurtegenstellingen, en toch: hoe aesthetisch opgelost in het geheel! Het is waar: de felste kleuren worden vaak, later wat verwaasd, maar bepaald gemengde kleuren gebruikt hij weinig; en als het geheel toch harmonieus aandoet, dan is zulks alleen te danken aan een zuiver gevoel voor tegenstelling en evenwicht.
In een der zalen zijn eenige oude Chineesche schilderijen (kakemono's) tentoongesteld.
| |
M. Kramer en Albert Roelofs (Larensche kunsthandel)
M. Kramer is teekenleeraar bij het Middelbaar onderwijs, en - wat meer zegt - hij is schilder en etser. Op vele tentoonstellingen heeft hij in den loop der jaren zijn werk laten zien, zonder dat hij bijzondere aandacht trok. Nu vraagt hij het met aandrang, in den Larenschen Kunsthandel, voor een 87-tal werken, - en wij zijn gaarne genegen deze hem te schenken, omdat hij een sympathiek kunstenaar is. Zijn kunst is niet sterk, min groot of breed, niet... Wat zij wél is? Hij werkt op ongekunstelde, dikwijls zelfs ietwat naïve wijze, in den geest der Haagsche landschapsschool. Hij heeft vooral het stemmige en weemoedige lief onzer waterrijke streken, en in 't bijzonder boeit hem de winter. In enkele winterstemmingen, namiddagen en avonden over eenzame weiden en plassen, bereikt hij wel eens een buitengewone schoonheid.
Vreemd is, dat zijn teekenleeraarschap zich zoo weinig uit in de teekening van het landschap. In veel werk zit heelemaal geen teekening. Misteekening sóms wel. - Een geluk nochtans is, dat de kunstenaar (de etser en schilder) niet in den teekenleeraar verloren ging. Toch zouden wij zijn etsen minder weifelend en brokkelig en zijn schilderwerk minder vaag en meer uit de verf wenschen.
In Albert Roelofs begroeten we een figuuren interieurschilder van voornamen huize, in dubbelen zin: niet alleen hebben de figuren en binnenhuizen, die hij schildert, een schijn van verfijning en weelde, doch ook als schilder toont hij zich een weelderig en verfijnd kunstenaar. Toch mag niet beweerd worden, dat hij in dien zin reeds bereikt wat hij wil. De kleurzin laat wel eens te wenschen en ook de teekening is geenszins altijd onberispelijk. Een gelaat in schaduw is b.v. te wazig, niet materiëel genoeg, tegen den lichten achtergrond van een weelderig kussen. De kleuren stemmen niet altijd samen in een schoone harmonie, terwijl men enkele zelfs schreeuwerig zou willen noemen. - Nochtans verheugen we ons in de verfijning en verruiming van zijn werk der latere jaren. In het bijzonder wijzen wij op Dichteres (97) en het Portret van Mlle Germaine Duberry (Théâtre des Capucines te Parijs) (88).
| |
Paul Bodifée, Huib. Luns en Henri Leeuw (Arti et Amicitiae)
Ook Paul Bodifée is een leerling der Haagsche landschapsschool. Een impressionist, doch van koelen bloede. Zelfs niet zonder cliché-achtige gemakzucht. Geen hevige ontroering dus, geen diepte van inzicht of weidschheid van verbeelding, maar toch stemmin gskunst van een min of meer degelijk karakter. Kalme ontroerdheid en op zijn best bezonken aandacht zijn de eigenschappen, die dit talent sieren. Eigenaardig is ook van dezen voortzetter der Hollandsche landschapsschool zijn liefde voor de Barbizonsche spheer, waar enkele studies van getuigen, al bleef hij ver af van de groote romantiek.
Zal Henri Leeuw andere wegen gaan? Dit is nog niet te beoordeelen uit zijn ongelijk werk, dat van veel spreekt, maar van nog
| |
| |
meer zwijgt. Beloften? Talrijke. Evenwel zon het beter geweest zijn als hij met het tentoonstellen van zijn werk nog wat gewacht had, of álthans hier zich tot een keur beperkt had. Ook hij is nog halverwege impressionist, doch ook al een eind op weg naar het neo-impressionism een plein-air, al viert hij juist hier nog geen triomphen. Een neiging naar het romantische slaagt beter. En ook hij is in Barbizon geweest. Wij noemen als reeds voortreffelijk werk Rustende paarden (178) en Rotsen in 't bosch van Fontainebleau (186) en enkele der vogelstudies (uit ‘Jardin des Plantes’ te Parijs?)
Huib. Luns is een kunstenaar van professorale bekwaamheid en veelzijdig streven. Zijn vele portretten evenwel kunnen ons niet in bewondering brengen. Integendeel, behoudens een enkel gelukt staal, zijn ze middelmatig of minder. Zijn talent heeft vooral in decoratieven zin een vruchtbare toekomst en reeds getuigt veel en velerlei werk in verband met Roomsche architectuur en symboliek van een degelijke toepasselijkheid. Ook hij is een bereisd man, en maakte, wat meer zegt, reizen in het rijk des geestes, hetgeen zijn romantiek te stade komt.
D.B.
| |
Brussel
Tentoonstelling van Willem van Strydonck
Deze krachtige, eerlijke schilder, die sedert vele jaren niet meer had geëxposeerd, heeft ons onlangs getoond dat hij in dien langen tijd niet op zijn lauweren was blijven rusten en een overvloed van rijp en vruchtbaar werk had voortgebracht. In een der zalen van den kunstkring had hij een dertig doeken tentoongesteld. Van den schitterenden falanx der vroegere ‘twintigen’ is van Strydonck als een der interessantste overgebleven en als erfgenaam der beste tradities onzer Vlaamsche school, maakte hij zich tevens, zooals trouwens in overeenstemming was met zijn temperament, ook de moderne strekkingen en werkwijzen eigen.
Doch hij deed nooit aan een voorbijgaande strooming of modetje mee en verwonderlijk begaafd als hij was, ontwikkelde hij zich volkomen logisch, zonder ooit den invloed van buren te ondergaan. Alles wat hij bezit dankt hij aan zich zelf en zijn eigen ervaring en met niets gaat hij te rade dan met zijn eigen visie, zijn eigen ontroering tegenover de natuur. Zijn krachtige, zelfbewuste kunst vleit geen enkele gril of manie. De landschappen, de typen en interieurs die hij ons vertolkt, heeft hij grondig bestudeerd en zijn weergave er van is altijd kranig, gewetensvol en stevig. Hiermee bedoel ik dat zijn kunst niets impressionistisch heeft, niet ontstaan is onder den invloed van een gril of een vluchtigen indruk, maar uit de innige gemeenschap en voortdurend aanvoelen van het behandelde onderwerp. Zijn koloriet is schitterend en vast, zijn pâle stevig en sappig, de toets machtig en energiek. Van Strydonck schildert alles wal hij ziet of liever wat hij zich den tijd gunt om goed te zien: een herberg, een dorpsweg, interieurs van ateliers, leerlingen aan 't werk, daken, hooi in bussels, boomgaarden, oude huizen, windvlagen en zonsondergangen en dat alles met hetzelfde meesterschap en dezelfde kracht. Als knap figuurschilder had hij echter, naar 't me schijnt, wat meer boeren en boerinnetjes in zijn landschappen kunnen brengen, hij is zelfs een der weinigen die onze boerenbevolking behandelt met de noodige hartelijkheid en sympathie. Onder zijn hand, verworden ze noch tot poppen, noch tot bruten. En als hij eens niet meer van die stevige boerenknechts of mollige koewachtsters te schilderen heeft, komt hij met zijn eigenaardige beeldtenissen van welgezeten burgers af. Dit zijn inderdaad sprekende portretten, zooals ze vroeger zoo beeldend werden genoemd, o.a. die mooie groep van een Partie de Jacquet. van Strydonck's kunst is weelderig en als een troost voor de oogen, een kunst van goeden huize die ons over al die pochades
en kleinzieligheden waarmee een heirleger van gewetenlooze kladders ons overlaadt, heen helpt.
| |
| |
| |
Lucien Franck
had in den Kunstkring tegelijk niet Willem van Strydonck geëxposeerd. Hij was er met niet minder dan 66 nummers, vlugge, teerfijne akwarellen, handig uitgevoerd, koket en toch vol gevoel, hier en daar zelfs met iets van den toets van den waren dichter. Hij schijnt heel gemakkelijk te werken, ziet al zijn verschillende impressies scherp en hoe hij ook op verscheidenheid en mouvement gesteld is, zal men moeten toegeven dat hij in deze verscheidenheid zeer kieskeurig en smaakvol is.
Hij was hier met mooie impressies van een bewogen volksmenigte en verschillende marktgezichten, de Vogelenmarkt, de Bloemmarkt, de St. Catharinamarkt, de Oude Markt enz. Hij maakt op allerbekoorlijkste wijze gebruik van onze schemer en vesperstonden in die grisaille-achtige atmosfeer, welke aan de silhouetten der meest vulgaire voorbijgangers, iets mysterieus en romantisch verleent. We staan lang voor elk dier kleine stukjes stil, om ze in ieder onderdeel in ons op te nemen. We dachten er maar eens even vluchtig kennis mee te hebben gemaakt, als we merken dat hun bekoring langer nawerkt dan van menige aanmatigende olieverf. Dit alles zeer tot eer van Lucien Franck!
| |
Emiel Thysebaert
is een realist en zelfs naturalistisch schilder, die zich vooral tot de zeden, typen en tooneelen uit het volksleven aangetrokken voelt en wel zóo overdreven dat het wordt karikatuur, met wanstaltige omlijning en tot in de grimas vertrokken expressies. Men kan echter niet zeggen dat deze kunst op zichzelf zoo in het karikaturale valt, integendeel, we houden ons overtuigd van de authenticiteit dezer grove en onbevallige figuren, zoowel als van de eerlijkheid en oprechtheid, van den kunstenaar zelf. En indien - zuiver kwestie van voorkeur en smaak, we hem wat aanvalliger modellen toe mochten wenschen, moet het kranige, de kracht en het talent in de behandeling er van toch worden erkend, bijv. van dien Man met den Hond, volkomen typen van bruten, dat klompje kwaadsprekende Oude Wijven op de Markt en vooral die Processie van Saint Guido, dat een waar kleurenfeest is. Doch hoeveel typen van kranige, flinke werklui van 't land of in de stad, wachten nog steeds op hun vertolker en bij 't zien van die krachtige, vurige en toch dikwijls zoo innige kunst, komt men tot de conclusie dat die schilder Thysebaert zou kunnen zijn of Marten Melsen, de polderschilder!
| |
Tentoonstelling Aimé Stevens
Een der tentoonstellingen van dezen winter die mij het meest hebben geïnteresseerd en die door het echte kennerspubliek bijzonder goed is ontvangen. Daarbij beschikt Aimé Stevens, hoe onwaarschijnlijk 't ook klinken moge, over de kunst om ‘figuur’ te teekenen en te schilderen... Figuur? ja Mevrouw, de simpele menschenfiguur: mannen, vrouwen en kinderen en wat nog erger is, hij heeft zelfs de stoutheid om mooie typen te verkiezen boven aangekleede kapstokken, gedegenereerden en monsters. Hoe is 't mogelijk!
Ik kon mijn oogen dan ook nauwlijks gelooven, een schilder die niet bij voorkeur landschappen schildert en - nog een buitenissigheid te meer, die breekt met het grijs en met neutrale tonen, met gamma's van verschoten als uitgewasschen kleuren - met dat doffe, krijlerige palet dat ons zoolang onder pretekst van luminisme is opgedrongen. Integendeel, hij verkondigt luid zijn liefde voor franke, vrije kleuren, voor helschitterende bloemen, voor glanzende, bontgepluimde vogels en voor het licht van de echte zon - een zon met gouden stralen. En om dit alles te vinden, ging hij zelfs naar allerhande vreemde streken heen - naar Uruguay, naar het Zuid-Amerikaansche Campo. Daarvan vertolkt hij ons de figuren in hun décor, met het brio van den meesterschilder, met een alles aandurvende poot en bovendien met al den gloed en de geest drift van den dichter. Zeker, hij blaast schetterende, luid klinkende fanfares, maar nooit blaast hij ze uit de maat. Zie die blauwe papegaai, die gele papegaai en die roode papegaai met de appelsienen!
| |
| |
Verder nog een man met papegaaien, waarin de kunstenaar zich overgeeft aan een ware orgie van oker, vermiljoen, karmijn en blauw. Welk een feest voor onze oogen zoolang van alle mooie en weelderige kleuren gespeend - die de natuur toch kwistig om zich heen verspreidt en die onze zoogezegde koloristen beweerden af te schaffen! Wat een bewonderenswaardige compositie is bijv. die Vruchtbaarheid, met niet minder dan 9 figuren, een impressie van het Zuid-Amerikaansche Campo, een zinnespel uit het leven ginds, waarin Stevens uitdrukt de schoonheid van het licht, van de diepten des hemels, van de rustige onbezorgheid van den veldman, zijn blijdschap om het leven tusschen de schatten der natuur - vruchtbaarheid overal. Wat een kranig energiek gezicht bijv. van dien donkerhuidigen boer met de cigaret in den mond, in zijn natuurlijke, goed gevonden houding. Van die vroolijke moeder met haar aardig kindje met het parkietje op zijn hand. En dan dien jongen man met de guilaar! Zie, dat is mooi schilderwerk en bovenal 't is een echt schilderij. En de Staat heeft er wél aan gedaan met die Moederkus voor het Gerechtshof aan te koopen waar het de zaal voor den Kinderrechter zoo fraai versiert. Zou zijn Vruchtbaarheid niet eveneens kunnen dienen als decoratie in een zaal van 't een of ander wijdsch monument, tenzij een rijk particulier er zijn hal of eetzaal mee mocht willen versieren?
| |
De ‘Société Royale des Aquarellistes’
had ons geen verrassingen bereid en allerminst onder onze landgenooten; als vergoeding hebben er twee kunstenaars uit den vreemde triumfen gevierd: de enkele maanden geleden gestorven Franschman Gaston La Touche en Mev. Clara Montalba, de eerste met heerlijke fantaisieën op een weinig romanesk sentiment, maar met een techniek, die tooverachtig is, de tweede door haar gezichten in Venetië, zoo oorspronkelijk en zoo nieuw en niettemin zoo juist van indruk en toon.
Onder de onzen noemen we Jacob Smits, die aan een simpele akwarel het belangrijke van een afgewerkt stuk vermag te geven, Emiel Claus bleef aan zijn Leie in den Herfst getrouw. Delaunois blijft de vertrouweling onzer Begijnhoven, Titz de teedere vertolker van de omgeving van Ieperen en Veurne. George Lemmen was er met allerliefste kinderkopjes, Xavier Mellery met een prachtige Antwerpsche Haven, Amédée Lynen, die ons met zijn altijd geestig realisme bekoort, Ensor, even spiritueel als hij, maar soms geneigd tot het fratsige. Hageman met zijn geliefde Semitische of Hindoesche landverhuizers en eindelijk Marcette, Pinot, Smeers, Oleffe, zonder te vergeten dien waterverfschilder bij uitnemendheid, Cassiers, die Holland zou ontdekt hebben voor zijn eigen gebruik, zoo wij 't nog niet kenden!
G.E.
| |
Den Haag
Laurent Verwey
Het is nog niet lang geleden dat het bericht ons gewerd dat Laurent Verwey overleden was.
En nu om zijne nagedachtenis te eeren, richtte de heer d'Audretsch in de vroegere kunstzalen van Biesing aan den Hoogen wal eene tentoonstelling in, waar het gansche oeuvre van dezen nog zoo jongen kunstenaar bijeen gebracht werd.
Geboren op Java, te Sidohardjo in 1884, bezocht Verwey de Academie van Beeldende Kunsten te 's Gravenhage om er de acte M.O. handteekenen te halen.
Daarna oefende hij zich in de schilderkunst, zonder ooit schilderles te hebben gehad. Sobere gegevens, eenvoudige feiten, die weinig zeggen, maar toch van belang zijn om te weten, dat dezen kunstenaar als zoovelen veel te vroeg werd weggerukt uit de loopbaan die hij zich gekozen had, en waarvoor hij als portret-teekenaar alle gaven bezat.
Eerlijkheid en oprechtheid, eenvoud en fijnheid ziedaar de voornaamste eigenschappen die uit zijn werk spreken
Kracht was niet zijn wapen, te delicaat
| |
| |
als zijne natuur was, te schroomvallig soms, te scrupuleus om maar ooit iets te doen dat op forceeren geleek, dat ruwheid vermocht.
Met een fijnen speurzin toegerust, wist hij kleine portretteekeningen te vervaardigen, uiterst gevoelig van lijn en toch straf genoeg van vorm om ooit slap te worden, zeer gelukkig van gelijkenis en buitengewoon gedistingeerd van opvatting. Moeten we illustere voorgangers noemen, dan denken we aan Toorop, ook aan Holbein, wier scherpe analyse bij keurige voordracht zijn werk het dichtst nabij kwamen.
In de olieverf was hij soms wat zwak van kleur, wat flets, de toets wat onzeker, een gevolg van een zich niet genoeg laten gaan, waartoe hij den durf nog niet bezat. Ook zijne landschappen en bloemen met deze materie vervaardigd, missen de kloekheid welke de olieverf verlangt.
Etsen maakte hij in het laatst van zijn leven, delikate droomen, geraffincerde fijne dingsigheidjes, als even op de plaat geblazen, een echte materie voor den zeer subtielen geest om daarin zijne gedachten, zijne aandoeningen neer te schrijven.
| |
M. Kramer
In de zalen van Pulchri Studio heeft M. Kramer laten zien wat hij alzoo te vertellen heeft, wat hij in zijn mars voert. Dat hij etste, dat hij landschappen schilderde, heiden en hutten uit het Gooi voorstellende, dat wisten wij al lang, maar dat hij er zoo veel maakte, dat zoo laborieus deze schilder was, dat hadden wij toch niet vermoed.
Wel kenden wij hem als noesten werker, die staag aan doorzette, wat hij zich voornam. Zoo was hij als voorzitter van D.S. en V.V. toen de havengezichten zijne liefde bezaten, zoo later bij het begin van het etsen. En telkens scheen het ons alsof hij zich te veel liet gaan en niet genoeg uit innerlijkheid schiep. In het laatst zelfs begon de twijfel te komen, of wel ooit deze schilderetser tot hooger plan zou komen, dan dat waarop hij vrij goedkoope gevallen wist in elkaar te zetten. Tot er kwam een tijd van ernstiger arbeid, waar niet zoo gemakkelijk werd gegeven, waar integendeel zijn werk eer het kenmerk droeg van moeizaam te zijn voortgebracht, en alles wat naar virtuoos laissez-aller leek werd gebannen.
Dit was slechts een overgangstijdperk, dat hem leerde wat tot nu toe ontbrak: een dieper indringen in de gekozen stof.
Op deze tentoonstelling heeft hij gezegevierd, en een type van het heidelandschap gegeven, waar dit niet grootsch gezien of bijzonder opgevat, eenvoudig en simpel zonder eenige effectatie of mooidoenerij werd geschilderd.
‘Eenvoud is het secreet van de kunst’ zei altijd Albrecht de Vriendt tot zijne leerlingen; zeker is dit het geval bij M. Kramer, wiens tweede devies wel mag heeten ‘de aanhouder wint’ of ‘ende desespereert niet’.
G.D. Gratama.
| |
Musea en Verzamelingen
Amsterdam
Rijksmuseum
Het Rijksmuseum kan zich eindelijk verheugen in een waardige vertegenwoordiging van Aert de Gelder. Daar waren, behalve het weinig beteekenende portret van Czaar Peter, twee schilderijen die waarschijnlijk deel hebben uitgemaakt van een serie tafereelen uit de Passie door Aert de Gelder geschilderd (in 't Museum te Aschaffenburg zijn daarvan meerdere exemplaren) en twee portretten - deze in bruikleen - die, met veel aantrekkelijke kleurkwaliteiten, toch van een al te drassige uitvoering zijn, om er volkomen behagen aan te vinden.
Het schilderij, dat nu, dank zij de milde vrijgevigheid van een Amsterdamsch ingezetene die onbekend wil blijven, door het Rijksmuseum aangewonnen werd, is afkomstig van de vermaarde collectie Steengracht, onlangs in Parijs geveild.
| |
| |
Het stelt voor Koning David - onder die betiteling althans is het schilderij bekend. Hij is gezeten aan een tafel, rood bekleed, waarop een perkament, dat hij met de rechterband gedeeltelijk ontrold houdt. Hij is gekleed in een bronskleurigen mantel met wit hermelijnen kraag, en een grooten tulband draagt hij op het hoofd. Het overtuigend onderscheidingsteeken zijner koninklijke waardigheid, de scepter, ligt in zijn nabijheid. Het hoofd is opgericht en beide handen maken een gebarende beweging, alsof hij den inhoud van het manuscript - waarop hebreeuwsche letterteekens zichtbaar zijn - voordraagt of uitlegt.
Een voorstelling van Koning David is hier dus wel aannemelijk, al kan een mogelijke vergissing niet veel wijziging toebrengen aan de appreciatie van het werk. Want in de uitbeelding van den koninklijken zanger, ‘De Man naar Gods hart’, is nu de hoofdwaarde niet bepaald gelegen!
Houbraken vertelt dat Aert de Gelder, niet minder dan Rembrandt ‘een voddenkraam van allerhande soort van kleederen, behangsels, schiet en steekgeweer, harnassen, etc. tot schoenen en muilen inkluis, bijeenverzamelt (had) en de zoldering en de wanden van zijn schildervertrek behangen (waren) met floersche en gestikte zijde, bewindselen en sluyers, sommige geheel, andere gescheurt even als de gewonnen legervaandels op de zaal van 't Haagsche Hof’. Verder dat hij al die vreemde kleederdrachten en snuisterijen bezigde om er een ledepop mee op te schikken - toe te takelen - waarnaar hij dan zijn bijbelsche figuren schilderde.
Om dus van al dien optooi een vruchtbaar gebruik te maken, terwille van de schilderachtige werking, stak hij zijn figuren in den rol van een of ander Oostersch vorst, of een bijbelsch persoon.
En als we dan toch Koning David in dit schilderij herkennen willen, is het wel aan den minder gunstigen kant van den verheven Psalmist: - als de sluwe, wilskrachtige Israëliet, die zich van een eenvoudigen herdersjongen wist op te werken tot de hoogste waardigheid en den rampzaligen Saul zijn koningschap onttroggelde.
Inderdaad verschijnt ons in dezen bejaarden man met het sluike witte baardje om zijn verbloeide kaken, met zijn toegenepen mond en de wakkere fonkelende oogjes - donkere bolletjes in de gebleekte oogkas - het pientere nering-doende joodje uit de Amsterdamsche jodenbuurt. Zijn nerveuze, druk-gebarende handjes, met de uitspitsende vingers, toonen ons hem in volle actie voor de belangen zijner negotie.
En zoo hebben we deze schilderij, buiten de snedige typeering van het neering-doende deel der joodsche natie, bovenal te beoordeelen en te waardeeren om de louter schilderkunstige kwaliteiten - die aanzienlijk zijn.
Op het eerste gezicht wat koel, zelfs ijl en krijtig in sommige deelen, als het gelaat en de banden, bespeurt men al gauw, dat in vergelijking met de straks aangeduide portretten, een gavere uitbeelding en een fijner klaarheid hier boeien kan. De techniek is systeemloos, of liever zonder methode, als die van den geboren schilder, zich bewegend en regelend slechts naar de intuïtie in snelle toetsjes, luchtige frotti's en meer gedegene penseelzetten. Zoo werd het schilderij tot een wemeling, een zich vermenigvuldigende uitwisseling van kleuren in allerlei toonaard, gedempt of levendig, die het geheel doet tintelen en gloeien. Houbraken vertelt ook, dat hij, zoo noodig, met duim en vinger de verf opsmeert, ook wel met een breed tempermes, (als hier blijkbaar bij den hermelijnen kraag) en dat hij dan met zijn penseelstok door de verf krabt om de draden van franje of de gedaante van borduursel na te bootsen. Zoo zocht hij bij zijn techniek ook baat in allerlei handgrepen, zoo men wil in trucs, die door de innerlijke bedoeling hier echter (als bij Rembrandt) gerechtvaardigd zijn, waar echter Houbraken lichtelijk op smaalt.
Bij zijn werk is het zeer merkbaar dat hij uit Rembrandts school is voortgekomen, maar tevens duidelijk, dat hij zich niet met vreemde veeren tooide, maar onder den overwegenden invloed van het groote voorbeeld, zijn wel veel kleiner, maar toch belangrijke eigenheid heeft weten te redden en te ontwikkelen.
En hiermee maakt hij, met zéér enkele
| |
| |
anderen - als Maes, maar vooral als Fabritius, een gunstige uitzondering op die talrijke leerlingen en volgers, die met hun rembrandtieke kleurbrouwsel een onverkwikkelijke namaak der kunst van den grooten meester ons hebben nagelaten.
Aert de Gelder is een zeer opvallende verschijning onder de laat-zeventiend'eeuwsche hollandsche schilders. Zijn werk vertoont in factuur als in opvatting trekken van overeenkomst met het tegenwoordig (hollandsch) impressionnisme. Zijn schildersaard is als 't ware gelijkerwijze bezenuwd; voor het wisselend kleurspel in de natuur heeft hij een gelijke vlugge, maar tevens wat vluchtige bevattelijkheid.
Hij is in zijn werk zich ongelijk, morst soms meer dan hij schildert, maar er is aan zijn uiting altijd een levens-adem. Hij heeft ook veel portretten gemaakt, waar hij toont achter den behagelijken kleurschijn het leven dieper te aanschouwen, en landschappen geschilderd in fijn doorwaasde tinten - als in Berlijn.
In zijn tijd, toen de glorie der Hollandsche school reeds begon te verbleeken en de energische inspanning zich zocht te bestendigen in een geperfectionneerde schilderijkunst is hij nog een welige nabloeier, lijkt hij met zijn koortsige schilderdrift wel een ‘Bohémien’ tusschen zooveel keurige en kundige, maar geestlooze penseelers.
W. Steenhoff.
| |
Boeken en tijdschriften
Archiv für Kunstgeschichte herausgegeben von Detlev Freiherrn von Hadeln, Hermann Voss und Morton Bernath verlag von E.A. Seemann in Leipzig 1913. Lieferung 1-3, Tafel 1-60 Pro Jahr: 36 Mk.
Met sympathie begroeten wij deze nieuwe uitgave. Hoewel op geregelde tijdstippen en voor onbepaalden duur verschijnend, is het geen eigenlijk tijdschrift, maar wel een verzameling afbeeldingen naar onuitgegeven kunstwerken, vergezeld van korte, zaakrijke aanteekeningen. Dus een plaatwerk in den aard van den vroegeren ‘Bilderschatz’, ‘Formenschatz’, ‘Das Museum’ enz., met dit verschil echter, dat het geenszins bedoeld is als vulgarisatie-werk, waarin bij voorkeur populaire kunstwerken worden afgebeeld, maar wel als studie-document voor kenners en geleerden, waarin vooral onbekende schilderijen, teekeningen en beeldhouwwerken, vanaf de latere middeleeuwen tot het einde der 18e eeuw, worden opgenomen. In de eerste plaats zal men hierbij aandacht wijden aan particuliere verzamelingen, kleine, verafgelegen musea, kerken, kasteelen, en niet het minst aan kunstwerken welke op veilingen voorkomen, om dan weer in ontoegankelijke verzamelingen te verdwijnen. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke uitgave de grootste diensten kan bewijzen, en de twee verschenen afleveringen staan er borg voor, dat dit dan ook het geval zal zijn. De platen zijn uitstekend, in lichtdruk en op groot formaat uitgevoerd. De korte bijschriften, uit de pen van uitstekende kunstgeleerden, geven de noodige toelichtingen. De eerste plaat interesseert ons al: het is een fraaie schets van Rubens voor een der zolderstukken in Whitehall; verder vinden we een Dood van Maria door Aartgen van Leiden; een basrelief in albast Madonna van een Nederlandsch Meester van omstr. 1530; een curieuse van Dyck: Hero en Leander; een aan B. van Orley toegeschreven teekening Justitia; twee teekeningen van den (Nederlandschen) ‘Meister des Leipziger Kabinetts’; een eigenaardig stukje van Dubbels; een ‘Sotte van Cleve’; een
Honthorst en een merkwaardige ‘Opwekking van Lazarus’ uit Dirk Bouts' school. Wij wenschen de nieuwe onderneming gaarne een lang en vruchtbaar bestaan toe.
B.
| |
| |
| |
Revue de l'art chrétien (Juli-Oct.).
André Rostand bespreekt uitvoerig de Nationale Tentoonstelling van Oude Kerkelijke Kunst te's Hertogenbosch. De poging mocht eenigszins gewaagd worden geacht, schrijft hij. Want groote verwoestingen werden immers aangericht door de godsdienstoorlogen en later nog door de stelselmalige vijandschap der protestanten. De kerken, beroofd van het grootste gedeelte harer meubelen en sieraden, en in vele gevallen slechts onbeteekenende overblijfselen biedend van hare vroegere gebeeldhouwde en geschilderde versieringen, schenen weinig talrijke en dan nog maar oninteressante kunstwerken te moeten bevatten. En nochtans was de oogst overvloedig, vermits de catalogus niet minder dan 964 nummers bevatte, zonder te rekenen 54 geschilderde paneelen.
In het September-October nr begint Jos. Casier een beschrijving van de tentoonstelling voor Oude Kunst te Gent.
| |
Kunstchronik (12 Sept.-17 Octob.)
Dr C. Hofstede de Groot weerlegt de beweringen van M. van Seidlitz, (Kunstchronik 12 Maart, zie Onze Kunst September blz. 105), als zou het werk van Hofstede de Groot en Lippmann Die Handzeichnungen Rembrandts geen betrouwbare gids meer zijn, wat aangaat de echtheid van Rembrandt's teekeningen.
In het nr van 19 September vertelt Dr A. Bredius hoe hij onlangs geheel toevallig bij een antiquiteitenkoopman te Amsterdam een zeer interessante teekening ontdekte van den beteekenisvollen schilder Jan Lys, wiens werken zoo uiterst zeldzaam zijn. Het schijnt een studie te wezen voor een werk dat overeenkomsten zou bieden met het schilderij te Kassel, afkomstig uit de verzameling Reynst, een gezelschap van lustige lansknechten en lichtekooien, in kleurige kleederdracht. De figuren zijn met zwier en zekerheid geschetst, de gelaten vol uitdrukking, de samenstelling zeer ongedwongen.
Deze teekening, eenigszins beschadigd (0m335 breed, 0m225 hoog) is met een door Dr Bredius onlangs aangekocht schilderijtje - soldaten met honden - het eenige dat Holland op dit oogenblik van Jan Lys bezit.
Dat deze meester (waarover Dr. Peltzer een monografie schreef) nog zoo weinig naar waarde werd geschat, en eigenlijk nog onbekend bleef, schrijft Dr. Bredius toe aan de zeldzaamheid zijner werken Sandrart is de eenige die ons bizonderheden mededeelt over dezen zonderling, die dagen lang pret maakte en dan 's nachts naar huis keerde om dan tot den morgen te blijven schilderen.
Nr. van 3 Oct. - Ook hier wordt de tentoonstelling van 's Hertogenbosch besproken, en wel door den heer M.D. Henkel.
Nr. van 17 Oct. - In het Octobernr. van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, werd door Prof. Dr. W. Martin een portret van een blonden jongeling, dat Graaf Raczynski (Posen) in bruikleen afstond aan het Haagsche Mauritshuis, toegeschreven aan een onbekenden Hollandschen meester uit de school van Rembrandt (1640-1650). De heer J.O Kronig heeft in dit portret gelijkenissen gezien met het zelfportret van Samuël van Hoogstraeten in de Liechtenstein galerij te Weenen, en ook in het gegraveerde portret dat voorkomt in Hoogstraeten's bekend boek Inleydinge tot de hooge School der Schilderkonst.
| |
Monatshefte für Kunstwissenschaft (nov.)
François Joseph Navez, een der Belgische leerlingen van David, en uit wiens atelier kunstenaars kwamen als Portaels, C. Meunier, Ch. de Groux en Van Eycken, wordt door Hans Vollmer in een kort artikel gekarakterizeerd.
Over het ontleenen van composities in de Nederlandsche miniatuur- en paneelschildering van de 15e en de 16o eeuw, schrijft Hans Semper een gedocumenteerde beschouwing.
Karl Lilienfeld brengt in eenige kritische opmerkingen zekere attributies terecht betreffende werken der Hollandsche school in het Museum te Leipzig.
| |
| |
| |
Zeitschrift für Bilden de Kunst (Bd. XXV, Heft 1-2
Interessant is het stuk van Max J. Friedländer aangaande een pas ontdekt schilderij van P. Bruegel, in privaatbezit in Engeland, een voorstelling van Nederlandsche spreekwoorden en uitdrukkingen. Het schilderij was ons bekend door vele kopieën, o.a. door die welke in 1904 te Antwerpen (veiling Delehaye, toenmalige zaal Verlat) verkocht werd. Het origineel - dat, sinds de verschijning van van Bastelaer's en Hulin de Loo's prachtige monografie, het derde nieuwe werk is dat van Bruegel ontdekt werd -, meet 117 × 163 cm en is geteekend BRVEGEL. Het jaartal is vermoedelijk 1559.
Nummer 2 bevat van Walter Cohen een overvloedig geïllustreerde bespreking over de tentoonstelling van N. Nederlandsche Schilder- en Beeldhouwkunst te Utrecht, in een eerste artikel alleen de voornaamste schilderwerken behandelend.
We kennen in het Antwerpsche Museum een schilderij van den Helschen Breugel, De Preek van Johannes, kopij naar een werk van Pieter Breugel den Oude. Het origineel ging lang door als zijnde zoek geraakt. In het Jahrbuch des Allerhöchsten Kaiserhauses XXV, blz. 103, vermeldt Romdahl dat Dr Meller het in een Hongaarsche verzameling meende te hebben ontdekt, van Bastelaer en de Loo nemen Romdahl's bericht over, zonder toen het werk te hebben gezien. Later noemt Walter Cohen het als een origineel, in zijn nota voor Thieme-Becker's Künstlerlexikon (Bd. V), dit naar een getuigenis des heeren G. Hulin die het schilderij toen bij den graaf Ivan von Batthiány onderzocht had. Dr Hugo Kenczler geeft thans over het schilderij een zeer interessante studie, en komt tot het besluit dat de echtheid van het stuk nu niet meer kan betwijfeld worden.
| |
Gazette des beaux-arts (Oct.-Nov.).
Paul Leprieur bestudeert hier uitvoerig het drieluik van Rogier van der Weyden, Christus met de H. Maagd en St. Jan de Evangelist op het middenstuk, St. Jan de Dooper en de H. Magdalena op de luiken. Dit merkwaardig kunstwerk werd onlangs aangekocht voor het Parijsche Louvre-Museum, waar Rogier nog door geen enkel werk vertegenwoordigd was.
In het Novembernr gaf E. Durand-Gréville eenige nota's over de Nederlandsche primitieven in het Louvre-Museum. De Maagd van den kanselier Rolin, dat men hield voor een werk van Jan van Eyck alleen, schijnt nu van Jan en Hubert van Eyck beiden. De architectuur en het landschap zijn zonder twijfel van de hand van Hubert, terwijl het figuur van den begiftiger door Hubert ten minste geteekend is. De andere gedeelten, nl. de Maagd, het Jezuskind en de Engel zijn van het zuiverste dat Jan van Eyck heeft uitgevoerd. Het is het eenige werk waarvan met alle zekerheid kan gezegd worden, dat de beide broeders er den arbeid der uitvoering hebben verdeeld.
De Verdoemden, tot nu toe aan Jeroen Bosch toegeschreven, is veeleer een werk van Dirk Bouts. Het is inderdaad de tegenhanger van Bouts' Hemelweg in het Museum van Rijsel. Van Bouts ook, en wel een van zijn meesterstukken, De Kruisafdoening, die men vroeger meende een werk te zijn van Rogier van der Weyden. Het Louvre-Museum bezit nog een drietal andere schilderijen, welke tot nu prijkten met den naam van Rogier. Durand-Gréville neemt ze hem allen af: De Maagd met het Jeznskind op gouden achtergrond, De Man der Smarten en de Treurende H. Maagd worden eveneens aan Dirk Bouts terug gegeven; eenige andere stukken meent Durand-Gréville te moeten toeschrijven aan Bouts' leerlingen.
De doode Christus op den schoot der H. Maagd, toegeschreven aan een onbekend meester van het begin der xvie eeuw, is herkend als zijnde van Quinten Massys.
Een Mansportret, vroeger onder den naam van Holbein, schijnt nu te zijn van Joost van Cleve I. Hierbij deelt de heer Durand-Gréville een massa interessante nota's mede omtrent dezen nog weinig bekenden schilder, waarvan het Louvre nog wel meer portretten en schilderijen schijnt te bezitten.
| |
| |
| |
Oud-Holland (Afl. 3-4)
Van Max Eisler in nr 3 een studie over der Annenkirchplatz in Haarlem (die Geschichte eines holländischen Marktbildes). Verder een zeer lezenswaard artikel van Dr H.J.A. Ruys over den dichter-schilder Heiman Dullaert, leerling van Rembrandt, een tweede reeks aanteekeningen over oud-Rotterdamsche kunstenaars, door Nelly Alting Mees, over schilderijen in oude inventarissen door Dr A. Bredius, en over Nederland als markt van zeldzaamheden door Mr. S. Muller Fzn.
Afl. 4. - Een welbekend damesportret van Rembrandt, voluit gemerkt en 1635 gedagteekend, vroeger in de verzameling Adrian Hope te Londen, daarna in N. Amerika, in 1906 op de Rembrandttentoonstelling te Leiden en thans bij den heer M. van Gelder te Ukkel bij Brussel, en zijnde, volgens een oud opschrift op de keerzijde van het paneel, het conterfeitsel van Petronella Buys, weduwe van Philips Lucasse, later getrouwd met burgemeester Cardon, meent de heer Dr. Hofstede de Groot te mogen beschouwen als den tegenhanger van een mansportret in de National Gallery te Londen, dat dus den genaamden Philips Lucasse zou voorstellen.
In dezelfde aflevering zet Nelly Alting Mees hare aanteekeningen over oud-Rotterdamsche kunstenaars voort, Dr. Walter Cohen bespreekt er een schilderij van Gerrit van Hees in het Provinzialmuseum te Bonn. Een korte nota van A. Bredius over Rembrandt's portret van Jeremias de Decker.
| |
Art in America (October-December)
In bezit van den heer Gaston Neumans te Parijs zag Dr A. Bredius een schilderij voorstellende St. Pieter in de Gevangenis, waarin hij eerst een werk van Benjamin Cuyp zag, maar dat hij bij nadere beschouwing voor een jeugdwerk van Rembrandt (± 1626) meent te mogen houden.
Wilhelm R. Valentiner geeft in het December-nr een met een 4-tal belangwekkende reproducties geïllustreerd artikel over de Hollandsche schilders Govert en Rafaël Camphuysen, waarvan ook de Amerikaansche verzamelingen mooie werken schijnen te bevatten, o.a. die van Mr. John G. Johnson te Philadelphia.
| |
Der Cicerone (November 1913)
geeft de reproductie van een onlangs in Berlijn door Paul Cassirer verkocht werk van Rembrandt, het portret van een blondgelokten jongeling. Dr. Bode en Prof. Danser getuigen voor de echtheid. Het portret, dat volgens Bode een werk is uit de tweede helft der vijftiger jaren, vertoont gelijkenissen met zekere portretten van Titus van Rijn en ook met de Danielfiguur te Berlijn.
Curl Stoermer bespreekt de nieuwe aanwinsten van de Bremer Kunsthalle, o.a. van Jan Steen Liefdesaanzoek, van Jan van Goyen twee fraaie waterlandschappen, een Stilleven van David de Heem, een Vanitas van Gerard de Lairesse.
| |
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond - (Oct -Nov. 1913).
Als lezenswaard in dit nr te vermelden de artikels over Aanwinsten Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst door E. Neurdenburg, St Eusebius of St Martinus, schutspatronen der St Eusebius- of Groote kerk te Arnhem door H. Portheine Jr., Tentoonstelling van N. Nederlandsche schilderen beeldhouwkunst vóor 1575, te Utrecht door C.H. De Jonge, de Nationale Tentoonstelling van oude kerkelijke kunst te 's Hertogenbosch door J.C.E. Peelen.
| |
In het Bulletin des musées royaux du cinquantenaire
bespreekt Pierre Bautier, volgens de gegevens van Dr Friedländer, de werken van den zgn. Meester der Legende van Maria-Magdalena, ‘een der belangwekkendste personaliteiten tusschen de naamlooze schilders, waarvan de moderne wetenschap de werken tracht te groepeeren, zich daarbij steunende op gedeeltelijke gelijkenissen. Deze meester was
| |
| |
waarschijnlijk een Brabander, wellicht een Brusselaar, tijdgenoot van onze grooten Barend van Orley, en evenals deze getrouw aan de onderrichtingen der voorafgaande eeuw. Zijn werkzaamheid moet worden begrepen tusschen de jaren 1510-1520’.
| |
Die Kunst (December 1913)
Bij voortreffelijke en talrijke reproducties, waarvan eene in kleuren, schrijft Albert Dreyfus een zeer interessant artikel over de kunst van Vincent van Gogh, wiens talent hij niet alle objectiviteit beschouwt en karakterizeert. Sprekende over zijn techniek zegt hij o.a. ‘dat het krankzinnig is ze na te volgen. Ze bekoort voorzeker door de vatbaarheid van het recept, maar welke brutaliteit kan in zulk verkortend résumé besloten liggen, welke leegheid kunnen die groot en eenvoudig neergezette kleurvlakken bedekken! Alleen een organisme als dit van van Gogh, met een ovengroote, schrikkelijke zenuwspanning, kon zulke schilderwijze tot kunst omzetten.
Nochtans is voor velen van Gogh richtsnoer en voorbeeld geworden, blijkbaar, omdat men na de glorie, welke de schilderkunst der 19e eeuw bereikt had, twijfelde aan de mogelijkheid eener ontwikkeling in aansluiting bij een gezonde traditie, en een opleving alleen verwachtte van de prikkeling der persoonlijkheid. - Uit stilstaande waters echter ontstaat geen springvloed.
Van Gogh is geen begin, hij is een einde. Aan de uitdrukkingsmiddelen, hem door eene der schitterendste kunst perioden overgeleverd, geeft hij de grootste intensiteit en doorslag. Het impressionisme heeft hij voltooid en beëindigd.
Met hem is de periode der zuivere zinnelijke vreugde in de kunst besloten. Haar nieuw doel is geestelijke grootheid. Reeds zijn wij zoo ver gekomen, dat we erkennen dat het typische impressionisme een wonderbaar handschrift was, maar aan zijnen inhoud ontbreekt de stijl. En naar dezen stijl verlangen we heden’.
A.D.
| |
Varia
In October ll. overleed de bekende Amerikaansche verzamelaar Benjamin Altman. Zijn prachtige collectie schilderijen vermaakte hij aan het Metropolitan-Museum te New-York, mits voorwaarde dat het legaat steeds in zijn geheel in een afzonderlijke afdeeling zou worden bewaard. Altman bepaalde verder dat de schilderijen nooit het eene boven het andere zouden mogen gehangen worden.
De Altmansche verzamelingen bevallen schitterende meesterstukken van Nederlandsche Kunst. Dirk Bouts is er vertegenwoordigd met het Mansportret afkomstig uit de verzameling Oppenheim in Keulen, Hans Memling met de portretten van het echtpaar Tomasso Portinari, de Mystische verloving der H. Catharina met den geknielden schenker op den achtergrond, afkomstig uit de verzameling L. Goldschmidt te Parijs, en een Mansportret, eveneens uit de verzameling Oppenheim. Van Rembrandt zijn er niet minder dan dertien schilderijen, welke Altman allen sinds 1904 had aangekocht: het Zelfportret en het Mansportret uit de collectie R. Kann, waaronder de beroemde Titus; drie andere uit de verzameling M. Kann, waaronder de Man met het vergrootglas en de Vrouw met de anjer; de Bathseba uit de collectie Steengracht; de Connétable de Bourbon uit de Verzameling Ad. Thiem, enz. Van Jan Vermeer van Delft is er het Slapend Meisje uit de verzameling Rod. Kann; van Frans Hals Jonker Ramp en zijn verloofde uit de verzameling Pourtalès, de Jongeling met de Mandoline (Lord Montalt) en het Vroolijke gezelschap (Cocxet, Parijs); een prachtige Nikolaas Maas (R. Kann) en het Zelfportret van Gerard Dou (verzameling Erard, Parijs).
Het Louvre-museum te Parijs heeft mits 110.000 frank twee Vlaamsche tapijten van het begin der 14e eeuw aangekocht. Zij waren vroeger eigendom van de gemeente
| |
| |
Salins (Jura), en maakten deel uit van een reeks van veertien tapijten voorstellende het leven van den H. Anatolius. Zij werden te Brugge van 1502 tot 1506 op bestelling van de kanunniken van Salins vervaardigd. Het schoone geheel bleef ongeschonden tot in 1793. Maar toen werden twaalf van deze tapijten gebruikt om wapens te verpakken, die naar de grens moesten worden gestuurd. Allen verdwenen behalve eene. Dit laatste werd lang nadien teruggevonden door den verzamelaar Spitzer, die het deed opknappen en aan het Musée des Gobelins ten geschenke gaf, waar het zich nog bevindt; het stelt voor de processie der relikwiën van den H. Anatolius, tijdens het beleg van Dôle in 1477. De twee door het Louvre gekochte tapijten stellen voor het eene de begrafenis van den H. Anatolius, het andere den heilige die de verdroogde bron van Salins opnieuw doet ontspringen. Zij hebben door den tijd en door de herstellingen eenigszins geleden, maar ze blijven niettemin twee van de prachtigste voorbeelden van Vlaamsche tapijtkunst.
De Fransche regeering heeft voor het Luxembourg Museum te Parijs twee werken van Vlaamsche schilders aangekocht, van Emile Claus De oude Boom, van Emile Vloors Zeepbellen.
De heeren Delvin, Heins en Hulin door wijlen Fernand Scribe bij testament aangeduid om uit zijn nalatenschap een keuze te doen van die voorwerpen, welke hun waardig zouden schijnen te worden opgenomen in de verzamelingen der Gentsche musea, hebben daartoe ongeveer 250 kunstvoorwerpen, schilderijen, beeldhouwwerken, teekeningen, pastels, akwarellen, oudheden, curiosa, oude meubelen en tapijten uitgekozen.
Tusschen de schilderijen noemt men werken van Fantin Latour, Guillaumin, Fromentin, Meissonier, Léon Frédéric, Albert Baertsoen, G. Sauter, Bastien, enz. benevens een aantal doeken van oude meesters.
In de voorhalle van het Museum voor Schoone kunsten zal eene gedenkplaat den naam van Fernand Scribe herinneren, terwijl de zaal, waarin zijn erfgift bewaard zal worden, naar hem zal worden genoemd.
De beroemde verzameling van wijlen Baron Oppenheim te Keulen, zal in October a.s. openbaar worden verkocht. De verkooping zal plaats hebben te Berlijn, onder leiding van de firma's Hugo Helbing te München en Rudolph Lepke te Berlijn.
De verzameling omvat twee afdeelingen: schilderijen en kunstvoorwerpen. Onder de schilderijen komt de beroemde Petrus Christus voor, welke wij op de Tentoonstelling der Vlaamsche Primitieven in 1902 te Brugge mochten bewonderen, en tal van Vlaamsche en Hollandsche werken uit de 15e, 16e en 17e eeuw, o.a. schilderijen van Quinten Massijs, Gerard David, Rembrandt, Frans Hals, Rubens, Pieter de Hooch, van Dyck, Hobbema, Ruisdael, Jan Steen, Terborch, Teniers en Cuyp.
Onder de kunstvoorwerpen vallen vooral te vermelden de verzameling steenen kroezen, beschilderd glas, houtsnijwerk, émail, meubels enz.
Bij de firma C.G. Boerner te Leipzig wordt op 19 en 20 Maart de verzameling oorspronkelijke teekeningen geveild, welke grootendeels herkomstig is van den Heer Arnold Otto Meyer, te Hamburg. Buiten de vooral voor de Duitsche kunst belangrijke werken, is deze verzameling zeer rijk aan teekeningen van de Vlaamsche en Hollandsche school. We treffen in den catalogus de volgende namen aan: H. Avercamp, L. Backhuysen, Corn. Bega, N. Berchem, Abr. Bloemaert, F. en H. Bol, P. Bruegel de Oude, Jan Brueghel de Oude, P. Brill, Adr. Brouwer, Alb. Cuyp, C. Dusart, Ant. van Dyck, van Everdingen, J. Fijt, J. van Goyen, M. van Heemskerck, M. Hobbema, J. Jordaens, L. van Leyden, Jan Lievens, A. van der Neer, C. Netscher, A. van Ostade, P. Quast, Rembrandt, Jac. Ruysdaal, F. Snyders, Teniers, Terborch, Vinckeboons, M. de Vos, enz. enz.
De met een groot aantal afbeeldingen versierde catalogus is verkrijgbaar ten prijze van 3 Mark.
|
|