Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
De tentoonstelling van oude kunst in Vlaanderen Gent 1913Ga naar voetnoot(1)De tentoonstelling van Oude Kunst, ter gelegenheid der Gentsche Wereldtentoonstelling van 1913 gehouden, bevond zich aan een der uiteinden van deze laatste, vlak hij de Heuvelpoort, aan den ingang van het schoone park met het Stedelijk Museum voor Schoone Kunsten, de Feesthalle, waar de prachtige bloemenfeesten gehouden zijn, de paviljoenen der Fransche koloniën en de ‘attracties’. En onder deze attracties mogen we wél verzekeren dat ze de eerste plaats innam, niet enkel voor oudheid- en geschiedkundigen, maar voor allen die liefde voelen voor de dingen van 't weleer en op kunst- en intellectueel genot prijs stellen, terwijl de wijze van inrichting ook het groote publiek vergunde om ze met genoegen te doorwandelen Het steeds toenemende aantal bezoekers was daarvoor het beste bewijs. Ze vertoonde een eigenaardig karakter, dat haar van alle voorgaande tentoonstellingen van dien aard onderscheidde. Deze waren gewijd aan een zekeren kunstvorm, aan een bepaald midden, vaak zelfs ten spijte van hun titel. Zoo had men op de tentoonstelling van Primitieven te Brugge, getracht om een tijdvak te doen herleven en op de Brusselsche tentoonstelling der xviie eeuw een school. Te Gent heeft men er naar gestreefd om een landstreek voor ons op te roepen. Gent had reeds herhaaldelijk het publiek op retrospectieve tentoonstellingen uitgenoodigd. In 1877 op die van den Provincialen Baad in het gebouw der Universiteit, de tentoonstelling van heraldieke kunst en van de wapenschilden der Bidders van het Gulden Vlies, en tentoonstellingen van oude schilderijen door de vereeniging ‘de Vrienden der Musea’; verder kleine | |
[pagina 150]
| |
documentaire salons van de Universiteitsbibliotheek, aan de topografische geschiedenis der stad of den opstand van 't jaar dertig in Vlaanderen gewijd. Ter gelegenheid der grootsche Wereld-tentoonstelling van 1913, had men een meer belangrijk onderwerp te zoeken. Na verschillende plannen te hebben bestudeerd, koos men ‘de oude kunst in Vlaanderen’ en men besloot om zich niet alleen te bepalen tot een groep, van enkel om esthetische redenen gekozen werken, doch dat men tevens zou trachten aan te toonen wat het streven en het leven in de streek, welke door de benaming Vlaanderen aangeduid wordt, geweest was. De naam is tamelijk vaag, doch de inrichters hadden hem juist om zijn rekbaarheid gekozen. Hij werd trouwens nader omschreven; men beperkte zich binnen de grenzen van de Scheldegouw, den stroom zelf als grooten verkeersweg beschouwend, uit een artistiek evenzeer als uit een economisch oogpunt. Deze Scheldegouw is niet afgebakend door generaals of diplomaten en wordt door geschiedkundigen niet erkend waar ze wellicht door geografen wel aanvaard zou worden. Ze strekt zich van Kamerijk tot Zierikzee, van West-Vlaanderen op Belgisch grondgebied heen, door een deel van Henegouwen, van Brabant en van de provincie Antwerpen. Ons uitgangspunt was niet vrij van originaliteit. Het heeft de bedoeling om de kunstgeschiedenis van ons land, van nieuw standpunt uit te beschouwen en de verdeeling op de taalgrens gegrond, door een andere, aan de natuurlijke grondgesteldheid ontleend, te vervangen. Dus geen Waalsche of Vlaamsche kunst meer, maar een kunst van de Maas en van de Schelde! Als mede-inrichter der tentoonstelling, past het mij niet om over deze opvatting te redetwisten. Het volsta om hier op zuiver objectieve wijze aan te toonen, waarop ze is gegrond en argumenten ten haren gunste aan te voeren. Een eerste afdeeling onzer historische tentoonstelling is bedoeld om een denkbeeld te geven van wat eertijds de Scheldestreek was. Plannen en oude panorama's toonen de ontwikkeling der steden aan. Fotografieën roepen de schatten onzer monumentale kunst in 't geheugen en de schilderijen en verschillende voorwerpen roepen het leven der bewoners, in de hoofdlijnen, voor ons op. Een tweede afdeeling is aan kunst en kunstnijverheid gewijd, met weglating van de schilderkunst. Deze uitsluiting moge op 't eerste gezicht zonderling schijnen, omdat het de kunst was, welke in deze streken het glanzendst beoefend werd. Ze is echter gemakkelijk te rechtvaardigen. Na de schitterende tentoonstellingen van Brugge en Brussel, was 't bijna ondoenlijk om andermaal een geheel van de ontwikkeling der bewonderenswaardige | |
[pagina 151]
| |
Vlaamsche schildersschool te geven. We hebben het dos ditmaal alleen gewaagd om er een terrein van te betreden, dat van de verluchte handschriften waarin zich de Gentsch-Brugsche werkplaatsen op zoo glanzende wijze onderscheidden. Gezicht op Gent uit de xvie eeuw, met omtrek van de citadel opgericht door Keizer Karel.
(Universiteits-bibliotheek, Gent). Daarentegen heeft men bijzondere aandacht gewijd aan onze beeldhouwkunst: Louis Viardot had vroeger niet geaarzeld om te beweren dat de beeldhouwkunst ‘a été pen cultivée dans les Flandres et médiocreinent’. Sedert hebben historici en kunstcritici, als J. Rousseau, Dehaisnes, Jos. Destrée, L. Cloquet en R. Koechlin, zich beijverd om de dingen in hun ware licht te stellen, doch bij het groote publiek is het belangrijke der sculptuur uit de Scheldegouw nog vrijwel onbekend en de tentoonstelling te Gent te dien opzichte als een openbaring. Met de beeldhouwkunst werden de penningkunst, de ijzer- en kopersmeedkunst en de meubelkunst verbonden. Andere takken van nijverheid werden evenzeer door de Scheldeoever-bewoners beoefend: tapijt en borduurwerk, linnen, damast en kant. En men heeft getracht om eigenaardige proeven hiervan binnen de chronologische grenzen der expositie te houden, te weten van af de middeleeuwen tot aan het einde der xviiie eeuw. Laten we, na de groote lijnen van het programma te hebben gevolgd, trachten om een denkbeeld van de verwezenlijking er van te geven, door het vluchtig doorloopen der 26 zalen, waar duizenden voorwerpen uit openbare en particuliere verzamelingen, uit België en den vreemde, zijn bijeengebracht. Want waar wij vaak tegen onverklaarbare weigeringen het hoofd hebben gestooten, hebben het meerendeel der musea en een groot aantal verzame- | |
[pagina 152]
| |
laars, de pogingen gesteund van het inrichtingscomiteit, aan het hoofd waarvan ik noem: den voorzitter Jos. Casier, den ondervoorzitter Kanunnik van den Gheyn, en de drie ijverige schrijvers van het Centraal comité: de heeren Louis Gilmont, Jozef Maertens en George Brunin. | |
Eerste afdeeling: omgeving en leven.In twee zalen vinden we de Scheldestreek. In éen er van (Zaal VIII) bij de 200 stadsgezichten, uit verschillende tijdvakken, topografisch gerangschikt. Deze schilderijen, uit zuiver artistiek oogpunt ongelijk, doch van groote documentaire waarde, stellen ons in staat om een leerrijke historischaardrijkskundige wandeling door ‘Groot-Vlaanderen’ te doen. Daar vindt men, uit het Noorden van Frankrijk, een eigenaardige serie gezichten op Duinkerken en zijn haven, op St.-Omer en de abdij van St. Bertijn, op Cassel, dat zoo schilderachtig op den heuvel ligt boven de Vlaamsche vlakte, op Rijssel, vanwaar de stukken van Antoine-Louis Watteau, met hun aardige tooneeltjes uit het volksleven afkomstig zijn de Processie van 1789, de Braderie van Valenciennes en St. Amand, met de machtige abdije. Belgisch Henegouwen is vertegenwoordigd door twee gezichtjes op Doornik, in de xviie eeuw: De Groote Markt, bij de Inhuldiging van Koning Karel II van Spanje en de woelige Brugstraat, alsmede door een prachtige gekleurde teekening van den schilder van Lodewijk XIV, Adam-François van der Meulen, voorstellende de Inname van Bergen, (Manufacture nationale des Gobelins, Parijs). Op de lucht had de secretaris van den Zonnekoning Villacerf geschreven: ‘le Boy a choisy ce desseing le 3e aoust 1692’. En men vindt te Versailles inderdaad het groote schilderij, waarvoor deze teekening als model gediend heeft. Uit Oost-Vlaanderen twee eigenaardige altaarluiken, uit het begin der xvie eeuw, met gezichten op de wallen en torens van Nieuwpoort, met inbegrip van den ouden vuurtoren, gezichten op Ieperen, vooral twee typische Groote Markten uit de xviiie eeuw, - van Kortrijk met zijn Broelbrug, van Dixmuiden, Oostende en Brugge, met gezichten van de Burchtplaats uit de xviie en xviiie eeuw, vóor en na den bouw van het Gerechtshof, dat naar men ziet, het schoon dezer plaats niet heeft verhoogd. Behalve een groot panoramisch gezicht op Geeraerdsbergen, uit het begin der xviie eeuw, toegeschr. aan Joost de Momper (Mevr. Campen, Nederboulaere) met heel interessante détails, is Oost-Vlaanderen bijna uitsluitend vertegen woordigd door kijkjes in haar groote stad, de trotsche stede van Keizer Karel, waaraan Filips de Goede bij Keure van 12 Aug. 1430, den titel schonk | |
[pagina 153]
| |
van Hoofdstad van Vlaanderen en het recht van ‘avant parler par tout nostre dit pays de Flandre et ailleurs’. BONAVENTURA PEETERS: Waterfeest op de Schelde vóor Antwerpen, ter gelegenheid van de verovering van Breda (1625).
(Stedelijk Museum, Duinkerken). Het is een feit dat weinig steden wijzen kunnen op eene verzameling topografische documenten, vanaf de Middeleeuwen tot het moderne tijdvak, zóo rijk en kostbaar als in de Universiteitsbibliotheek te Gent, door den vromen ijver van een Goetghebuur, van Lokeren en van der Haeghen saamgesteld, bewaard worden. Er bevinden zich hier uiterst zeldzame stukken, zooals het oorspronkelijke bouwplan voor het Belfort, uit het begin der xive eeuw, Dbeweerp van den Beelfroete, de authentieke plannen voor het stadhuis, op velijn door de architecten De Waghemaker en Keldermans, enkele jaren na de geboorte van Keizer Karel ontworpen en dat, ware het in zijn geheel gevolgd, ons in het bezit zou hebben gesteld van het merkwaardigst type van een Vlaamsch stadhuis. Dan het panoramisch gezicht van 1534, zoo wel rechtvaardigend het gevleugeld woord van Keizer Karel aan François I: ‘Je mettrais votre Paris dans mon Gand’, - vervolgens dat andere groote doek, met den omtrek van de Citadel, die de keizer na den opstand van 1540, om zijn rebelsche medeburgers in bedwang te houden, op de oude plek der St Baafs-abdij op deed richten. Verder die éénige reeks akwarellen, uitgevoerd door Lieven van der Schelden, ons toonend de ‘principaelste’ monumenten van Gent, bij de intrede van Alexander Farnese, prins van Parma. Tot de xviie eeuw behoort een gezicht | |
[pagina 154]
| |
op het Prinsenhof, waar Keizer Karel werd geboren, (het paviljoen der stad Gent op de Wereldtentoonstelling îs volgens deze teekening opgetrokken). Dan een groot doek van Pieter le Plat: De Prediking van P. Marc d'Aviano op de Vrijdagmarkt gedurende een pest-epidemie in 1681 (Baron Heynderickx, Brussel) teekeningen van van der Meulen en Lieven Cruyl, een meester in de perspectief, benevens uit de xviiie eeuw, een reeks vermakelijke stukjes: Intocht van Lodewijk XV binnen Gent, (Gravin van Limburg Stirum, Brussel), de Kouter door Sicliers, een lief hebberschilder, die slechts over een tamelijk onzekere graphische techniek, doch een zeer levendig observatievermogen beschikte, verder talrijke werken van Jacques Trachez, enz., enz. Uit Brabant noemen we vooral het mooie tapijt, met een voorstelling van het Oude Paleis en den tuin der Hertogen van Brabant (verz. stadhuis te Brussel), het leerzame Plan van Brussel van Martin de Failly (1639), en de stukken van Snayers, uit de reserven der Kon. Musea. Het Hôtel de Mérode, op den Zavel, 23 April 1651, toen de Aartshertog Leopold-Willem, den papegaai van de boogschutters van den ouden Eed, van de spits van de Zavelkerk afschoot. Mechelen, Lier en Antwerpen komen ons vervolgens onder de oogen: men lette vooral op de interessante serie houten gevels, op de Markt te Mechelen, waar de schilder een afbeelding heeft gegeven van de geweldplegingen, bij de inname van de stad door de Geuzen (9 April 1581). Een andere episode uit onze godsdienstoorlogen, wordt ons op een groot panoramisch plan van Lier bewaard. Ditmaal geldt het een overwinning van de Spaansche troepen, die de stad den 14en October 1595 hernamen. Van denzelfden tijd ongeveer, is een mooi gezicht op de Markt te Lier, met zijn eigenaardig Belfort, toegeschr. aan Peter Balten (de heer Amédée Provost, Roubaix). De deelname uit de Scheldestad is aanzienlijk. Het gemeentebestuur van Antwerpen, had een serie stukken uit het Museum afgestaan, door enkele bijdragen van particulieren aangevuld. Zoo kunnen we ons een voorstelling maken van de beroemde Meir in de xvie, xviie en xviiie eeuw, van de Ossenmarkt, de Groote Markt, enz. Een groot doek van Bonaventura Peeters (Museum van Duinkerken), stelt 't vroolijke leven in de haven voor, bij het Schelde-feest, ter gelegenheid van de inname van Breda in 1625, door den markies van Spinola, opperbevelhebber der Spaansche troepen in onze gewesten; een aardig paneeltje van denzelfden schilder stelt voor de aankomst te Antwerpen van Hollandsche oorlogsschepen in 1637, (de heer A. Capouillet, Brussel). Zeer nuttig voor de kennis der Oud-Antwerpsche topografie, is het panoramische gezicht van Albert Grimmer, met de omliggende polders, genomen van uit het Palingshuis, buiten de Rijsselsche Poort. Hierop volgen de havens van Zeeland: Arnemuiden in 1550, Zierikzee in de | |
[pagina 155]
| |
xvie eeuw, kostbare documenten, niet enkel als gezichten in vogelvlucht doch ook om de getrouwe weergave der schepen voor de zeevaartkunde van 't hoogste belang. Drie Vlissingsche stukken beelden stad en haven af. Middelburg is vertegenwoordigd door een gezicht op de abdij in de xviie eeuw. Gezicht in de zaal van het openbaar en gilde-leven.
In de belendende zaal (VII) vinden we een kaart van de Scheldestreek, uitsluitend met het oog op de expositie, uitgevoerd door den zeer ervaren schilder-archeoloog Armand Heins, een serie schetsen van Gent zelf en fotografische vergrootingen der voornaamste monumenten van de streek en de stad; verder een kostbaar wapenboek van Vlaanderen, voor de eerste maal gereproduceerd naar een origineel van 1562, eig. van de Kon. Bibliotheek te Munchen (codex iconographicus 265). Dit handschrift is vooral zoo belangrijk omdat het niet enkel de wapens der familiegeslachten, maar ook van de steden en ambachten geeft. Het behelst niet minder dan 819 wapenschilden en zal, naar we vernemen, eerlang door de stedelijke commissie voor monumenten worden uitgegeven. Vier zalen gunnen ons een blik op het openbaar en gildeleven, het intellectueel, het godsdienstig en het huiselijk leven in Vlaanderen. Het wijde halfrond aan den ingang (zaal I) geeft ons een blik op tooneelen en herinneringen aan het openbare leven der oude gilden. Op den achtergrond, een | |
[pagina 156]
| |
groote triumfboog, met versieringen, ontworpen door den beroemden Gaspar de Crayer, kunstgenoot van Rubens en in 1635 te Gent op de Vrijdagmarkt, ter gelegenheid van den intocht van den Kardinaal-Infant Ferdinand van Oostenrijk, opgericht. De stukken waren tot hiertoe in verschillende openbare Gentsche verzamelingen verspreid en het zon wenschelijk zijn om ze weer tot een geheel te vereenigen. Het groote middenpaneel stelt voor de ontvangst van den Kardinaal-Infant door de Gentsche Maagd. De overige zijn episoden uit de reis van den vorst: zijn gelukkige scheepstochten in Italië, zijn deelname aan den slag van Nordlingen, zijn ontvangst te Keulen door de keurvorsten. Het laatste stuk is allegorisch en stelt de aankomst van Eneas in Italië en zijn ontvangst door den ouden Evander voor. Daar tegenover hangt het prachtige stuk van François du Chastel, medewerker van van der Meulen in Frankrijk: De inhuldiging van Karel II, koning van Spanje, als graaf van Vlaanderen in 1666, voorgesteld door den markies de Castel-Rodrigo (Museum, Gent). Het stuk is van buitengewone afmetingen, 5 ½ bij 3 meter, en telt een duizendtal figuren. Het zou onmogelijk zijn om hier alle belangrijke stukken of alle voorwerpen in de vitrines te vermelden: schepenenketenen, insignia van openbare beambten, voorwerpen, dienst hebbende gedaan bij de inhuldiging van vorsten, enz. De reeks gildestukken verdienen echter een afzonderlijke vermelding. Men weet hoe krachtig het gildewezen zich op onzen Vlaamschen bodem heeft geopenbaard en welke vlucht de gilden hier namen: Ambachts-groepen, zoowel als rederijkerskamers en broederschappen. Hun leven was intens en geheel van kunst doordrongen. Zie die typisch versierde toortsen, die zoo iets schilderachtig decoratiefs aan onze oude ommegangen en stoeten gaven en waarvan we hier een zeldzaam rijke verzameling vereenigd vinden, die schitterende, op lichte stollen geborduurde vaandels, op paradedagen zoo vroolijk wapperend in den wind, die allegorisch-zinnebeeldige blazoenen, waarin zich de geest onzer voorvaderen vermeide, die prachtige halsketenen en insignia, met zooveel liefde door onze Meester-goudsmeden gedreven, die majestueuse bekers en drinkschalen, bij de weelderige gilde-maaltijden gaande van hand tot hand. De Gentsche toortshouders zijn afkomstig van de Gilden der vier Gekroonden, de Wijnstekers, de Brouwers, de Lantaarnmakers en Speldemakers, de Koornmeters, Scheepsbouwers, Baaldragers (Pynders), Wevers, Kraankinderen, het St. Lucas- en St. Sebastiaansgilde. - Noemen we onder de toortsen uit de overige steden, die van de Hoefsmeden van Brussel (1631), de Sebastiaans- en Lossersgilde van Lier, de Rijsselsche Pynders en Wevers en de Molenaars van St.-Omer. Er zijn nog andere stukken, die als een kort begrip van het Gildeleven | |
[pagina 157]
| |
zijn: oorkonden-koffers, kartels, ceremoniestaven, pennoenen, merkersplaten, armplaten, versierde pijlkokers, kruisbogen en roeren, zilverwerk bij wedstrijden geschonken, enz. Maar het zijn vooral de rijke halsketenen en bekers, die onze aandacht vragen: halsketenen ten getale van veertig! De fraaiste is die van een goudsmedersgilde uit de xve eeuw, (de heer van Kerchove d'Ousselghem, Gent). Elke fijn geciseleerde schakel, is met een episode uit de bewerking van edele metalen versierd, van af het uitgraven in de mijn, tot den verkoop in den goudsmidswinkel: de hanger stelt een beeldje van St. Elooi voorGa naar voetnoot(1). Toortshouder, met het beeldje van een vromen abt, xviie eeuw.
(Museum te Rijssel). Bijna al de overige zijn gildekelenen, gedurende éen jaar door den gildebroeder gedragen die, bij den grooten jaarlijkschen wedstrijd den prijs had behaald en tot koning was gekozen. Noemen we verder nog, uit de xve eeuw, die van het St. Sebastiaansgilde van Ieperen; voor de xvie die van de Kolveniers van Vlissingen en Sommelsdijk (in Zeeland) van de Sebastiaansgilde te Veurne, van Dixmuiden, Roesselaere, Moerbeke en Hulst, van de kanonniers en kolveniers van Ath, de St. Antheunisgilde van Aalst. Voor de xviie eeuw, die van de Gilde van het H. Gezin te Rijssel (de heer J. Mailliez, Rijssel), de boogschutters van Neren bij Hougaerde (Museum van Thienen), der St. Sebastiaansgilden van Gent, Oisterwijk, (de heer Frans Claes, Antwerpen), Brussel (Mgr Maes, Duysburg), van Waesmunster, van den Doel, | |
[pagina 158]
| |
Berlaere, Overmeire, de St. Jorisgilde van Hulshout ('t Steen, Antwerpen), de St. Ursulagilde van Appels, de St. Antheunis-broederschap van Gent (massief, geëmailleerd goud) en eindelijk voor de xviiie eeuw, die van de St. Sebastiaansgilde van Baesrode ('t Steen, Antwerpen), van Calcken, enz. Verscheiden mooie Gilde-drinkschalen en bekers: o.a. die van de nering der Vischverkoopers van Brugge (Baron de Pelichy, Gent-Brugge), de beker door de Aartshertogen Albrecht en Isabella aan het Sebastiaansgilde te Gent geschonken, en sedert in het bezit dier nog steeds bloeiende broederschap gebleven, de Molenbeker van het St. Jorisgilde te Deinze (1612) (de heeren de Lava, Deinze) en de verguld-zilveren beker met het ruiterbeeldje van het Kanonniersgilde uit Veere (Rijksmuseum, Amsterdam). Nog meer wordt de herinnering aan het verleden opgeroepen door de gezellen van het Boogschultersgilde te Mechelen, met het ruiterbeeldje van hun patroon, St. Joris den draak verslaande, een hoogst belangrijk, ongeteekend paneel van 1495 (Museum Schoone Kunsten, Antwerpen), het fraaie portret van den trommelslager van het Antwerpsch St. Sebastiaensgilde, Pier la Hues, in 1581 geschilderd door Gilles Congnet den Oude. (In hetzelfde Museum) Oprukken der Brusselsche Neringen en Gilden op de Groote Markt te Brussel, gedurende het aartshertogelijk tijdvak, door D. van Alsloot, (Kon. Musea, Brussel). Wapenschouwing der Antwerpsche Gilden en Broederschappen op de Meir, door Nikolaas van Eyck (Museum Schoone Kunsten, Antwerpen), of de imposante groep van het Vleeschhouwersgilde Gent, door Robert van Audenaerde, begin der xviiie eeuw, en de Gildebroers van O.L. Vr. (Museum van Schoone Kunsten, Gent). Er ligt niets verwonderlijks in het feit, dat de Koningen en Dekens der gilden geportretteerd werden, want is het ook thans onze gewoonte niet om den voorzitters onzer openbare vereenigingen hun beeldtenis aan te bieden en hun trekken te vereeuwigen als erkenning hunner verdiensten? Alleen, tegenwoordig valt het ons niet meer in om het schenken van een portret op een decoratief doek te herdenken, zooals op het groote doek van H. Goovaerts: Onthulling van het Portret van den Opper-Deken: Jan-Karel de Cordes in het lokaal van het Jonge boogschuttersgilde van Mechelen in 1713, (Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen). En welke kring zou in onze dagen, bij gelegenheid van den doortocht eens doorluchtigen bezoekers, nog werken bestellen als: de Ontvangst van burgemeester Jean-Baptist del Campo in het lokaal van het jonge St. Jorisgilde te Antwerpen in 1711, door Balthasar van den Bossche, ofwel de Plechtige ontvangst van J.B. Vermaelen, abt van St. Michiel, in de kamer van de Schermersgilde te Antwerpen in 1713, door Frans Verbeeck, (Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen)? Het is als een geschiedenis-les, zoo'n wandeluurtje in de voorhalle! | |
[pagina *35]
| |
KETEN IN ZILVER EN ZILVER-VERGULD, SINT SEBASTAENS-GILDE, DIXMUIDEN, xvie eeuw.
(Eigendom van de Willem Teil, voorheen St Sebastaens-gilde, Dixmuiden). | |
[pagina 159]
| |
Zaal II is die van het intellectueele leven, in hoofdzake door portretten voorgesteld. Den Vlaamschen Rechtsgeleerde Filip Wielant herkennen we op het zijluik eener triptiek, van den Meester van de Mater Dolorosa (Kathedraal St. Salvators, Brugge), vervolgens den Humanist, Willem Ribaut van Thielt, Overste der Kartuizers, op een mooie diptiek uit het begin der xvie eeuw, waarvan het eerste luik ons de Maagd met het Kind loont. (Gravin van Liedekerke, Brussel). De gebr. Dominicus en Nikolaas Lampson van Brugge, door Otto Venius (Alph. Roersch, Gent), de Vlaamsche taalkundige, Cornelis Kiel of Kilianus, corrector van de drukkerij Plantin (Museum Plantin-Moretus, Antwerpen), de Brugsche Geschiedkundige Olivier de Vree of Vredius (Barones Jeanne de Béthune, Banhout), de Grammaticus Despauterius, geb. te Ninove in 1480, die met zijn Latijnsche Syntaxis de Europeesche scholieren gedurende twee eeuwen onderwees (Stadhuis te Ninove), enz. Bezien we vervolgens die met zorg verluchte thesen, die diploma's, blasoenen en ‘spelen van Sinnen’ der Rederijkerskamers, die belooningen aan de primussen der Universiteit, zooals die prachtige zilverwerken door het Gentsche Magistraat aan Joost Goethals, in 1681 Primus te Leuven geschonken (Graaf Goethals, Gent), en door het Magistraat van St. Nikolaas aan Gilles Frans de Grave, eveneens Primus van Leuven in 1751, (de heer George Hulin del Loo, Gent). Een op velijn geteekende allegorie, herinnert aan den jeugdigen Gentenaar, Ferdinand Borluut, die de ijdelheden dezer wereld en in 't bijzonder de zeven hoofdzonden vaarwel zei, bij zijn intrede op de Brabantsche Universiteit (omstreeks 1635) (Graaf de Bousies, Gent). De delikate akwarellen van Alexander Casteels, zijn even zoovele fijn-omlijnde tooneeltjes uit het Studentenleven in de xviie eeuw. (Bibliotheek van Gent). Verder zijn er muziekinstrumenten: doedelzakken, lieren, schalmeien, bekfluiten, violas en guitaren van Vlaamsche luitmakers, vooral van de Willemsen van Gent. Beschouwen we vervolgens het fraaie clavecimbaal van Daniël Dulcken te Antwerpen 1747, (Mevr. C. Snoeck, Gent) en dat uiterst zeldzame instrument: de Noordsche Balk, een soort van groote cither (instrumentaal Museum van het Kon. Conservatorium te Brussel), waarvan ook een exemplaar in het Museum te Ieperen bewaard wordt. De korbeelen in gesneden eik, zijn uit de drukkerij Steelsius te Antwerpen afkomstig (Steen, Antwerpen). Die koffer, is het eigendom geweest van den schilder David Teniers III, waarvan een vermakelijk stukje van zijn vader het komieke ongeval op zijn Bruiloftsavond verhaalt. (Ridder O. Schellekens, Dendermonde). Vervolgens zijn er nog astronomische en physische instrumenten (Mej. H. Godtschalk), en verschillende handschriften en perkamenten. Een prachtige verzameling proeven van goudsmeedkunst, trekt de aandacht in de zaal van het godsdienstig leven (Zaal III). Dank zij de minu- | |
[pagina 160]
| |
tieuse studie van merken, heeft men de ciborieën, monstransen, zalfdoozen, offerschalen, oliekannetjes, reliekwiekasten, volgens hun herkomst kunnen schikken en, ten einde hun waarde en hun eigenaardige strekking, verschillend volgens tijd en plaats, nader te bepalen, het werk van Gentsche, Brugsche, Antwerpsche en Brusselsche goudsmeden onderling kunnen vergelijken. Er zijn groote zeldzaamheden onder, die tegelijk wonderen zijn van goeden smaak, als de prachtige abtelijke kromstaf van Maubeuge, uit de xiiie eeuw, de Mondsoene of Vredekus uit het Begijnhof te Dixmuiden (xve eeuw) en vooral de prachtige rijve van den sluier van St. Aldegonde, uitgevoerd in een Brusselsche werkplaats, uit de xve eeuw, thans het eigendom van de kerk te Maubeuge. Zeer interessant ook is de monstrans van Castre (1495), en die van Lede, de rijve van het ware kruis uit de kerk te Eyne, een soort van triptiek op een achthoekigen voet, waarvan de beide luiken versierd zijn met gedreven en geciseleerde figuren van profeten, met banderollen in de hand. Verder de eigenaardige lederen vaas uit de kerk te Nevele voor de gewijde olieën met zilver en zilver-verguld uit verschillende tijdvakken opgewerkt en een prachtige rozenkranshanger, toebehoord hebbende aan Jacqueline van Lalaing, XXIIe abdis van Flines (de heer Emile Theodore, Rijssel). Onder de stukken uit de xvie eeuw, merken we vooral op de miskelken van Brugsch (1556) en Bazelsch (1562) aardewerk, de eerste heel rijk, de tweede heel eenvoudig, de mooie schaal met oliebusjes van 1513, afkomstig uit het Gasthuis te Lessen, (de heer Auwers, Enghien) en vooral het chrismatorium uit de St. Jacobskerk te Gent, in den vorm van een koffertje met boldeksel, geheel geciseleerd en dagteekenend van 1553. De invloed van Rubens laat zich gelden in het decoratieve goudsmeedwerk uit de xviie eeuw, van het type der Antwerpsche monstransen met gedraaide zuiltjes met bladranken van Mespelaer en St Nikolaas, of met slingers en voluten van Aalst en Rupelmonde. Tegen deze, een weinig overladen modellen, steken door hun elegantie af, dat heel kleine reliekdoosje van den H. Doorn (St Jacobs, Gent) en de monstrans van de Bijloke te Gent (1661). Enkele details in dit laatste stuk van Brusselsche herkomst, verraden het taaie leven der Gotieke opvattingen - de Ark des Verbonds en de drie ineenslingerende ringen, voorstellende de H. Drievuldigheid, symbolen welke door de kunstenaars der Renaissance niet meer aangewend werden. Een prachtig werk is de groote monstrans, uit de St Michielskerk te Gent, uitgevoerd in 1698 door den Gentschen goudsmid Jan-Baptiste Lenoir, een meester in zijn vak. De monstrans uit de kerk te Saffelaere, is van bescheidener afmetingen, doch niettemin er nauw aan verwant. Fraaie specimens in | |
[pagina 161]
| |
den stijl Lodewijk XV, werden ons vertoond in de groote kandelaars van Beveren-Waes, uitgevoerd te Ath, in 1754. Relikwiekast, xive eeuw.
(Kerk te Eyne). Enkele uitgezochte tapijtwerken versierden deze zaal: een fragment der fameuse serie uit de Apocalyps te Angers, uit de xive eeuw, volgens cartons van Jan Bandol, gez. Jan van Brugge, schilder van den Franschen koning Karel V en voorstellend ‘Het Lam, dat geslacht is, aangebeden door de 24 ouderlingen’, een onderwerp bijzonder geschikt om in een stad, die de Aanbidding van het Lam der van Eycken bezit, tentoongesteld te worden, (Museum van het Bisdom, Angers), een prachtig Vlaamsch loofwerk met distelblaren, uit de xvie eeuw (Manufacture Nationale des Gobelins, Parijs), | |
[pagina 162]
| |
een heel decoratief Brusselsch tapijt, uit de xviie eeuw, God de Vader en God de Zoon, verschijnend aan den H. Ignatius (Mevr. Paul Jamar, Brussel), een tapijt voorstellend O.L. Vr. van Hal, speciaal voor dit Brabantsch heiligdom gewerkt, door de wevers van Oudenaerde in 1663 en bijgevolg onbetwistbaar echt. Monstrans van 1664.
(Kerk van het Bijloke-gasthuis, Gent). Tegen de wanden: meubelen met godsdienstige onderwerpen, koorstoelen en kasten, soms een weinig gearrangeerd en gerestaureerd, zooals die kast uit de Godshuizen te Ieperen, met paneelen, voorstellend Ste Margaretha en St Laurentius, of de Begijnen-kast van den beer A. Verhaegen, Gent. Minder artistiek, doch in beter staat, is die kast met paneelen, voorstellend aan de eene zijde de H. Familie, aan de andere de Maagd tusschen St Pieter en St Paul (Mevr. Gyselinx, Ronse). Schilderijen geven tooneelen weer uit het leven der Heiligen, godsdienstige gebruiken of kerkelijke plechtigheden, begrafenissen, ex-votos voor graven, gebeden, missen, benedicties van het H. Sakrament. Welk een curieus voorbeeld van eigenaardige vroomheid is bijv. dat groote doek uit het Museum van Winoxbergen, waar een obscuur schilder uit de xviiie eeuw Munynxhoven, de herinnering aan het bad der relieken van St Winox op heeft bewaard! Onder de stukken in de zaal van het godsdienstig leven, merken we vooral op een interessante copie, blijkbaar oud, van de beroemde, aan Hub. van Eyck toegeschreven Kerk en Synagoge uit het Prado te Madrid (de heer Schutz, Parijs) en de belangrijke legende der H. Dymphna, in zeven paneelen, ingezonden door Fred. Muller & Co te Amsterdam, geschilderd door Gozewijn van der Weyden, den kleinzoon of achter-neef van den grooten Rogier, niet lang geleden door de abdij van | |
[pagina *37]
| |
‘HET LAM GODS’ AANGEBEDEN DOOR DE VIER-EN-TWINTIG OUDERLINGEN. - Fragment uit het tapijtwerk van de Apocalypse, uitgevoerd in de werkplaats van Nicolas Bataille te Parijs, volgens de cartons van Jan Bandol, gez. Jan van Brugge.
(Museum van het Bisdom van Angers). | |
[pagina 163]
| |
Tongerloo naar den vreemde verkocht, ten grooten detrimente van ons nationaal kunstbezit. Omtrent 1465 te Brussel geboren, verkreeg Gozewijn van der Weyden het meesterschap onder de Antwerpsche schilders in 1503. Na den dood van zijn vrouw trok hij zich in de abdij van Tongerloo terug, dat een bijklooster te Antwerpen had. Daar schilderde hij ongetwijfeld de paneelen der H. Dymphna en een triptiek van den Dood en de Hemelvaart van de Maagd, dat in de St Gumarus-kerk te Lier bewaard wordt. De inrichters der tentoonstelling hebben vergeefs getracht om dit drieluik in bruikleen te verkrijgen, dat zoo interessant zou zijn geweest om met deze paneelen te vergelijken en waarbij dan de Gozewijn van der Weyden uit het Berlijnsche Museum had kunnen worden gevoegd. Er waren oorspronkelijk acht paneelen, doch dat met de Martelie van de Heilige, werd, schijnt het, vele jaren vóor den verkoop door de gevoelige Tongerloosche monnikken vernietigd, omdat zij ‘akelig’ werden van het gruwzaam tooneel! Het is gemakkelijk om de verschillende episoden van de legende op de paneelen te volgen, waarvan het belang uit een kunst-geschiedkundig oogpunt niet te onderschatten is. De heer Robin Grey heeft twee interessante Vlaamsche Primitieven tentoongesteld: een Kruisafname, van den meester van het Heilig Bloed en een buitengewoon goed geconserveerde Aan St Ildefonsus verschijnende Maagd, uit de school van Memling. We verlaten de zaal niet zonder de aandacht te vragen voor twee prachtige kandelaars, de een in verguld koper (xve eeuw) uit de kerk te Mechelen, de andere in gesmeed ijzer (xvie eeuw), uit de oude Bakkerskapel in de St Baafs te Gent, met een Draak, die aan dien op de spits van het Belfort doet denken en op het groote Spaansche altaarstuk (de heer Demotte, Parijs), hier ter oorzake der Vlaamsche invloeden, die enkelen vooral in de architectuur meenen op te merken, tentoongesteld. In de zaal IV, of de zaal van het huiselijk leven, is het zilverwerk geëxposeerd, mede topografisch, volgens de merken van hun makers gerangschikt. Deze prachtige stukken strekken de werkplaatsen van Kortrijk, Ieperen, Brugge, Rijssel, Valenciennes, Atrecht, Ath, Bergen en Mechelen tot groote eer. Verschillende schilderstukken doen ons mede de zeden en gebruiken onzer voorouders kennen: aristocratische familiegroepen in wijdsche gewaden, statig-deftige bruiloften, muziek- en volksfeesten, drukke kermissen, waar vet glanzende boeren en boerinnen epische smulpartijen houden, dronkemanstooneelen in de herberg, dorpsdansen, episoden uit het veldwerk, enz. De glanzende omgeving van het weelderig goudsmeedwerk, schaadt niet | |
[pagina 164]
| |
aan de schilderijen, waaronder trouwens vele door mooie, artistieke kwaliteiten schitteren: allereerst een waardevol stuk van Frans Pourbus: Bruiloft van den schilder Joris Hoefnagel (Mevr. Camberlyn d'Amougies, kasteel van Pepinghen), vroeger reeds in de Gazelle des Beaux-Arts, door wijlen Henri Hymans beschreven. - Wij weten dat Joris Hoefnagel, Antwerpsch schilder, reiziger und Poet dazu, den 12en Nov. 1571, in het huwelijk trad met Susanna van Onsen. Dit stelt ons in staat tot de zeer nauwkeurige dateering van het stuk, een kostbare documentatie van de xvie eeuwsche zeden. Noemen we dan verder nog een interessant Gotiek zijluik, afkomstig van een klein buisaltaar, dat de trekken van den, in 1498 overleden, Jan de Mol voor ons bewaart, (Dr. Lemmens, Berlaere), het mooie Portret van Margaretha van Oostenrijk, met het etiket van Barend van Orley (de heer Lucas Moréno, Parijs). Het Concert, in den catalogus vermeld als van Gonzalès Coques, doch dat wel een Christoffel van der Lamen zou kunnen zijn, (Baron Janssen, Brussel); elegant gegroepeerd en heel aangenaam van koloriet, is het Bal van Hieron. Janssens, een leerling van van der Lamen, om zijn voorliefde voor danstooneelen, bijg, ‘de Danser’ (de heer Edouard Prouvost, Roubaix). Verder een portret van Nicolaas Triest, schepen van Gent, door van Dijck, origineel of repliek? (Fred. Chapman, Twickenham) en een heel sappig portret van Jordaens, voorstellend de dochter van den schilder, een gezonde, sterke, blozende Vlaamsche meid (Graaf Cavens, Brussel). Heel representatief zijn de beide familie-portretten uit het begin der xvie eeuw, herkomstig van het kasteel van Baron de Nève de Roden, Waesmunster. Deze krachtige, geharnaste edelman, met de St. Jacobsorde, is een geschenk van Christoval de Medino de Monloya, gouverneur van Ham ‘lieulenant du mestre du camp général’ in de Nederlanden, den 20n Mei 1635 gevallen in den slag van Avein. De andere is van Claude d'Oignies, graaf van Coupigny, overleden den 10n Januari 1640. De schilder heeft hem voorgesteld met zijn zoontje Balthazar, - een heel klein kindje nog en de tegenstelling is heel frappant, van het witte jurkje van het kindje tegen het zwarte pak van de, tegen de met een rood kleed bedekte tafel leunende, gestalte van den vader. Het op koper geschilderde Campement uit het Museum te Duinkerken, is een uitstekend staaltje (1665) van het fijne, delikate talent van een kleinmeester uit de xviie eeuw, Robrecht van den Hoecke, wiens werken heel zeldzaam zijn. Hij was opzichter van de versterkte vestingen in Vlaanderen en schilderde gaarne militaire tooneelen, op heel klein formaat en wat we hier zien is, op een paneeltje 50 centimeter breed bij 40 hoog, een uitgestrekte landstreek, bezet door een groote legermacht, als door de verkleinende glazen van den tooneelkijker gezien. | |
[pagina *40]
| |
1. Doop van de H. Dymphna.
2. Haar vader geeft haar zijn voornemen te kennen om haar uit te huwelijken.
5. De koning verneemt het terugvinden der princes.
Ste Dymphna en Ste Lucia, Keerzijde van het voorgaande paneel. - (Paneel 6, voorstellend de martelie der H. Dymphna en van St. Gerebernus, bestaat niet meer).
GOZEWIJN VAN DER WEYDEN: DE LEGENDE DER H. DYMPHNA. | |
[pagina *41]
| |
3. Vlucht der H. Dymphna.
4. Dienaren des konings, de prinses zoekende, koopen een waardin om.
7. Het vinden van de doodkisten der H. Dymphna en van St Gerebernus.
8. De doodkisten plechtig teruggevoerd naar Gheel.
(7 paneelen en keerzijde van een paneel, eigendom van de firma Frederik Muller & Co, Amsterdam). | |
[pagina 165]
| |
Zeer groot van afmetingen daarentegen is de David Teniers de Jonge, uit het Museum te Lier, in den catalogus vermeld als Gezicht op het dorp Perck, waarop een adelijke kasteelvrouw vruchten en groenten koopt. Vele volkstooneelen: De St. Maartenskermis van Pieter Balten (Rijksmuseum, Amsterdam), de zeer oorspronkelijke meester aan wien wellicht de mooie Dorpskermis in den catalogus op P. Breughel den Oude gezet (den heer Franchomme, Brussel), mag worden terug gegeven, de Eieren-dans van Pieter Aertsen, gez. Lange Pier (Museum Amsterdam), de Vier Jaargetijden van Abel Grimmer (Antwerpsch Museum), Veldarbeid gedurende de verschillende getijden van het jaar. Verder de zeer fraaie Plundering van een Dorp van Roland Savery, van een amberkleurig koloriet (Kortrijksch Museum), het Boerenfeest, Adriaan Brouwer (Dr. Sekeyan, Parijs), de Keukenmeid van Frans Snijders (Verz. Van den Corput, Brussel), en het curieuse paneeltje van Adriaan van Nieulant De Waschvrouwen (Baron Janssen, Brussel), enz. De afdeeling ‘Land en Leven’ wordt gecompleteerd dooreen authentiek interieur: De Armencaemer der stad Gent, (zaal VI). Deze met houtsnij- en schilderwerk versierde zaal, bevond zich in een vleugel van het stadhuis (eerlang bestemd om te verdwijnen). Met de grootste zorg losgemaakt en naar de tentoonstelling overgebracht, is het weer geheel in den vorigen staat ineengezet. Het is het oude lokaal van het bestuur der Armencaemer, een officieele liefdadigheidsinstelling, door Keizer Karel gesticht en in de xviie eeuw, door de Aartshertogen Albrecht en Isabella bevestigd. Door het bestuur wordt aan behoeftigen bijstand verleend. Het buitengewoon schoon uitgevoerde houtsnijwerk, is van den Gentschen meubelmaker Norbert Sauvage, met uitzondering van de schouwfestoenen, die van zijn broeder Frans zijn. De monumentale schouw is versierd met een buste van den keizer en met twee beeldjes, voorstellingen van weezen, in de dracht der xviie eeuw. Aan weerszijden van de schouw, een geornamenteerde deur, waarboven een buste, aan de eene zijde van Hertog Albrecht, aan de andere van Aartshertogin Isabella. Al het schrijnwerk is in 1689 uitgevoerd. In hetzelfde jaar had Jan van Cleef het mooie stuk boven den schoorsteen geschilderd: De Stichting van de Armencaemer door Keizer Karel. De zeven overige schilderijen boven de lambriseering waren in 1691 geschilderd door den Gentenaar Gilles le Plat en stellen het bestuur voor, dat barmhartigheid uitoefent. Door dit indrukwekkend interieur zijn we in staat om voor een oogenblik het leven onzer voorouders mee te leven en dit reisje in vervlogen lijden is niet een der minste aantrekkelijkheden van de Gentsche tentoonstelling. In den doorloop, toegang gevend tot de Armencaemer, een mooie, Vlaamsche eikenhouten klokkekast (stijl Lodewijk XVI) (de heer Paul | |
[pagina 166]
| |
de Clippele, Gysegem), twee portretten van den beroemden xviie eeuwschen Gentschen bisschop en filantroop Antoine Triest, waarvan dat in het bezit Gezicht in de Armecaemer, vroeger in het Stadhuis te Gent, xviie eeuw.
(Houtwerk van Norbertus Sauvage, schoorsteenstuk van Jan van Cleef, de overige schilderwerken van Gilles le Plat). | |
Tweede afdeeling: kunst en kunstnijverheidZooals we gezegd hebben, is de tweede afdeeling der tentoonstelling voorbehouden aan de schoone kunsten, met name aan de beeldhouw en toegepaste kunsten en aan de miniatuur. Aan den ingang is een eerezaaltje (Zaal IX) mei eenige meesterwerken uit de xive eeuw; een Ste Catherina, uitgevoerd door André Beauneveu van Valenciennes, voor de kapel der graven van Vlaanderen in de O.L. Vr. Kerk te Kortrijk. Verder de vier prachtige in eik gesneden koppen, uit de oude schepenenzaal te Ieperen en de indrukwekkende koperen grafplaat van den Gentschen hoofdman Willem Wenemaer, gestorven te Gent in 1325 en van zijn gade Margaretha de Brune (Oudheidkundig Museum, Gent). Men vindt er tevens geplaatst zes koppen uit de sedert afgebroken gentsche weverskapel, | |
[pagina *43]
| |
FRANS POURBUS: BRUILOFT VAN DEN SCHILDER JORIS HOEFNAGEL.
(Mevrouw de douairière Camberlyn d'Amougies, Pepinghen). | |
[pagina 167]
| |
de beroemde Leugemeete, waarvan de wandschilderingen, Gentsche gemeentenaren voorstellend, stroomen inkt van geleerde schijvers hebben doen vloeien, die zich druk maakten over den juisten vorm van den beroemden Goedendag. In eik gesneden koppen, uit de schepenenzaal te Ieperen.
(Stedelijk Museum, Ieperen). De breede tusschengang naast zaal X, is met Doorniksche en Oudenaardsche tapijten behangen, vooral met een curieus Jachttooneel (de heer M. Schutz, Parijs) De Hemelvaart en de Bekroning van de Maagd, (Museum te Doornik), Salomon en de Koningin van Saba (de heer Velghe, Parijs) ongelukkig zonder den rand. Tevens eenig beeldhouwwerk, waaronder de bustes van La Fontaine en Molière door Godecharle (de heer Hector de Backer, Brussel). In de hierop volgende groote zaal (XI) de aanzienlijkste collectie beeldhouwwerk, die tot hiertoe ooit in de Scheldegouw verzameld was. Doorniksche, Vlaamsche, Brabantsche en Antwerpsche werkplaatsen, zijn vertegenwoordigd door meer dan 350 stukken van alle tijden en afmetingen, vanaf de kleine tooneeltjes in palmhout, tot marmerbeelden op de natuurlijke grootte. Ik zie er van af om ze allen te beschrijven of enkel maar te vermelden. Doch zij, die belang stellen in een der schoonste uitingen van | |
[pagina 168]
| |
plastieke kunst, zullen hier talrijke voorwerpen ter bewondering en een uitgebreid veld voor studie vinden. In eik gesneden kop, uit de vroegere schepenenzaal te Ieperen.
(Stedelijk Museum, Ieperen). Ik vermeld enkel in het voorbijgaan, uit de xive eeuw: een fraai marmer De het Kind Jezus zoogende Maagd, (Museum te Rijssel), prachtig ivoorwerk: de Maagd, die het Kind een vogeltje geeft (Museum te Brugge), Een Engel (Vicomte Baré de Comogne Gent) en de Maagd met het Kind, (baron de Béthune, Kortrijk), een fragment in steen Hoofd van de H. Maagd (de heer Van Hooff, Lokeren) en die origineele reeks decoratieve beeldjes van geverniste terra-cotta, allen opgegraven in de Scheldegouw bij Gent, Ieperen, Rijssel, Valenciennes, St Omer, over welker bestemming veel is geschreven en gewreven: Waren het dakversieringen, voorwerpen ter versiering van het huis, of proefstukken? Ze zijn in ieder geval zeer karakteristiek, vooral die wapenknecht met een ronden stormhoed en een langwerpig schild, uit het Oudheidkundig Museum te Gent, waarvan het Museum te Ieperen een soort van minderwaardige repliek bewaart. Verder dat fragment van een ruiterbeeldje van den Graaf van Vlaanderen in het Museum te Gent en dat kruiselings zittend mannenfiguurtje in het Museum te St Omer. Tot de xve eeuw behoort een serie zeer eigenaardig houtsnijwerk: Jezus op de knieën der Maagd, met het onmiskenbaar Brusselsche waarmerk van den hamer (de heer Paul de Decker, Vorst). Dan de prachtige gepolychromeerde groep van engelen (Baron Kervyn de Meerendre, Brugge), de majestueuse God de Vader, door engelen omringd (Kon. Musea, Cinquantenaire, Brussel), de enigmatieke St Franciscus van Assissi (Jan Brom, Utrecht), twee geknielde engelenfiguren (Museum van Brugge en den Heer Van Herck, Antwerpen), een naïef Brabantsch altaarstuk: de Familie van de H. Anna (Cinquantenaire, Brussel), een droeve Christ de Pitié (de heer Nickers, St Hubert), een decoratieve draagsteen, met een voorstelling van St Pieter, afkomstig uit de groote zaal van het Huivettershuis te Gent en verder nog uit de xve eeuw eenig schoon steenen beeldhouwwerk, zooals de drie profetenbeeldjes en de beide sluitstukken, herkomstig uit den ingang van het Brusselsche stadhuis, éen met een interessante voorstelling van een minstreel (Gemeentelijk Museum, Brussel). De xvie eeuw is niet minder rijk vertegenwoordigd. Ten eerste door twee heel belangrijke altaarstukken; dat van St Colomba, gemarteld onder | |
[pagina *45]
| |
ANDRÉ BEAUNEVEU: SINTE CATHERINA. Marmerbeeld.
(O.L. Vr. Kerk, Kortrijk). | |
[pagina 169]
| |
Aurelianus (kerk van Deerlyck), in tien compartimenten - een heel dramatische iconografie - en een van Johannes de Dooper (kerk van Hemel- veerdegem) in zes afdeelingen, waarvan een vak beneden in het midden is leeggebleven, waarschijnlijk om er een relikwiekast in te plaatsen. Jezus op de knieën van de H. Maagd. Hout, xve eeuw, Brusselsch werk.
(Eigendom van den heer Paul de Decker, Vorst). Dit altaarstuk van Hemelveerdegem is een prachtige compositie (omstreeks 1515): de Prediking, de Doop van Christus, de Dans van Salome en de Onthoofding, Het vinden van het Hoofd van St Jan en het begraven er van in een hoek van het Paleis van Herodes, het in den wind strooien van zijn asch, op last van Julianus den Afvallige. Al deze episoden van het leven en den dood van den Voorlooper, zijn door dramatisch bewogen tooneelen in een rijk architecturaal decor, onder sterk gedraaide bogen in flamboyant-stijl weergegeven. In kleine nisjes, zijn heel kleine borstbeeldjes geplaatst van vorsten uit de xve eeuw, waarin gemakkelijk Habsburgers zijn te herkennen, o.a. de karakteristieke beeldtenis van Maximiliaan, Filips den Schoone en Keizer Karel in zijn jeugd. Onder het reredos een fraai antependium in Vlaamsch tapijtwerk uit de xve eeuw: De Geboorte van Jezus-Christus, tusschen twee Begiftigers, voorgesteld door Ste Catherina en Ste Anna (Gasthuis van de Poterie, Brugge). Het onderstel van het altaarstuk van St Colombia, is gelijkelijk versierd met een | |
[pagina 170]
| |
antependium uit de xvie eeuw, waarop, tusschen losse bloemen, het monogram van Christus, omhoog gehouden door twee engelen (Burgerlijke godshuizen, Leuven). De zaal met het beeldhouwwerk wordt door andere tapijten gestoffeerd: een fraaie bloemenrand met groote distelblaren en gestyliseerde bloemen (Manufacture nationale des gobelins, Parijs), vervolgens de curieuse serie van de Geschiedenis der Mirakelen, verkregen door voorspraak van O.L. Vr. van de Poterie te Brugge, voorstellend in 3 behangsels, 18 verschillende onderwerpen, met de beschrijving er van in het Vlaamsch (Godshuizen Poterie, Brugge). Doch keeren we tot de xvie eeuwsche sculptuur terug en bezien we de groepen van den Calverieberg (de Heer Jan Brom, Utrecht), de Geboorte van Jezus-Christus (de heer Baus, Ieperen), de Afdoening van het Kruis (Baron de Bethune, Kortrijk), de monumentale groep van St Maarten (Museum Thienen), (deze drie laatste gepolychromeerd), alsmede een overvloed van beelden en beeldjes, uit de verzamelingen Paul de Decker, Vorst, Em. Theodore, Rijssel, George Taymans, Brussel, Van den Corput, Brussel, Van Herck, Antwerpen, van Overbeke, Brussel, enz. De werken, een weinig verder in de zaal, verraden door hun harmonieuse rondingen den invloed die Rubens op onze beeldhouwers uitgeoefend heeft. Men voelt dat deze er naar hebben gestreefd, om aan het marmer en aan het hout het malsche van 't vleesch en de trilling van het leven te geven. De mooie Moeder-Maagd uit de kerk van Troost in Nood (Sted. Museum, Brussel) en die allerliefste Slapende Amor van den heer Madeline te Londen, zijn als met teerheid gesculpteerd. Heel typisch ook is dat groote kerkportaal met twee uitslaande deuren uit de O.L. Vr. kerk te Thienen, waaruit het door een al te zeer om eenheid van stijl bekommerden ‘hersteller’ is weggenomen. Een der beste Antwerpsche beeldhouwers, Mathijs van Beveren, heeft ze met bolwangige engeltjes versierd, in warm gekleurd eikenhout, met de emblemen van St Augustinus: het vlammend Hart, de Mijter en het Kruis, de boeken, enz. De mauclair is met drie boven elkaar geplaatste beeldjes: Liefde, Hoop en Geloof versierd. Onder de hier vertegenwoordigde meesters van den beitel, noemt de catalogus Servaas Cardon (Bacchus, gebakken aarde, de heer Capouillet, Brussel), Lucas Faidherbe (vier stukken met godsdienstige onderwerpen in gebakken aarde, uit de verzameling Van den Corput, Brussel), Gerard van Opstal (bas-relief in ivoor, Kinderen en geitjes, van Baron de Zérézo de beeldend de elementen: de aarde door bloemen, de lucht door vogels, het water door visschen en het vuur door den genius der kunsten, (Graaf Goethals, Gent). | |
[pagina 171]
| |
De meer gecompliceerde, vaak conventioneelere kunst der xviiie eeuw, is gerepresenteerd door talrijke werken van Laurent Delvaux, wanneer men het opschrift op den beroemden preekstoel in de St Baafskerk te Gent mag gelooven, geboren te Gent, wiens meesterschap zich in verschillende werken openbaart, vanaf het marmerbeeld van St Jozef (St Jacobskerk, Coudenberg, Brussel) tot aan de serie maketten in gebakken aarde (Mevr. Morren, Brussel). Vervolgens door het beeldhouwwerk van Pieter-Denis Plumier (Maket van de fontein van de Schelde op de binnenplaats van het Brusselsch stadhuis, Sted. Museum, Brussel), van Jan Claude de Cock, de mooie marmergroep van den Vrede, bekroond door den Oorlog (de heer Arthur Verhaegen, Gent), van Theodoor Verhaegen, (een mooie lezenaar-engel, uit de kerk van Ninove), van J.F. van Geel (een Stroomgod, van Mevr. Savoye, Brussel, een maquette in terra-cotta van een beeld dat zich in het Museum voor Schoone Kunsten te Antwerpen bevindt), van Godecharle, enz., zoowel als een overvloedige reeks kleine beeldjes in ivoor. Er zijn onder deze laatste allerbevalligste, bijv. dat aardige vliegende mannetje (Baron de Nève de Roden, Gent), de den Draak vertrappende Maagd met het Kind (Mej. Timmermans, Brussel). Altaarstuk met Johannes den Dooper. Hout, xvie eeuw.
(Kerk te Hemelveerdegem, Oost-Vlaanderen). | |
[pagina 172]
| |
Die zaal voor de beeldhouwwerken, een klein museum op zichzelf, wordt algemeen geroemd en strekt den voorzitter van de commissie, den heer Jos. Casier, zeer tot eer. Waar de smaak van den wel ingelichten archeloog zich op de geheele tentoonstelling verraadt, is het hier vooral dat hij met zeldzaam geluk het moeilijk vraagstuk van het schikken van zeer van elkaar verschillende werken op tegelijk artistieke en wetenschappelijke wijze, heeft weten op te lossen. Dank aan de gulle deelname onzer openbare instellingen, o.a. van de Kon. Bibliotheek te Brussel en de Bibliotheek der Hoogeschool van Gent, omvat de afdeeling miniaturen een keur der schoonste voortbrengselen onzer Vlaamsche verluchters, van af het Romaansche tijdvak, tot aan het einde der xviiie eeuw. De St Baafs te Gent heeft het Evangelarium afgestaan, dat langen tijd als het brevier van St Lieven beschouwd werd, doch eerst legen het midden der ixe eeuw en dus na den dood van den heilige is gemaakt. Men herkent er tegelijk invloeden der scholen van het Noorden van Frankrijk en West-Duitschland in. Die eigenaardige encyclopedie der xiie eeuw het Liber Floridus van den kanunnik Lambert Lombard, is het eigendom van de Gentsche Bibliotheek. Uit de xiiie eeuw dagteekent dat curieuse inkomstenregister van den Heer van Audenaarde uit de Kon. Bibliotheek met, voor de kennis van het Middeleeuwsche landleven, zeer interessante teekeningen. Verder die vier bladen eener biografie in Fransche verzen van Thomas à Becket, Aartsbisschop van Canterbury, eig. van Mev. Albéric Goethals Kortrijk, vroeger door Paul Meyer gepubliceerd, waarin de Britsche invloed op onmiskenbare wijze valt te speuren. Een juweel van Gothieke verluchting, is dat ceremoniaal uit de St Pieters-abdij op den Blandinus-heuvel te Gent, Ceremoniale Blandiniense (Gentsche Bibliotheek), in 1322 geschreven door Henri van Saint Omer en Willem van Saint Quentin. Zijn groote miniatuur geeft ons een ongewone voorstelling van den Calvarie-berg, klaarblijkelijk door de monniken, die het Gebedenboek bestelden, aan den kunstenaar opgelegd: in plaats van de klassieke groep van den Christus, de Maagd en St Jan, zien we aan de eene zijde van het kruis St Pieter, de patroon der abdij - aan de andere de Maagd, ondersteund door St Jan. Minder mooi, doch even interessant, zijn die miniaturen der werken van den Doornikschen kroniekschrijver Le Muisit, abt van St Martin, waarop we vooral opmerken: de Ontvangst van den jeugdigen Graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, in 1342, door de afgevaardigden der steden Brugge, Ieperen en Gent. (Bibl. van Kortrijk). Een gedetailleerde analyse van deze afdeeling, met inbegrip van zalen | |
[pagina 173]
| |
XII en XIII, zou mij te ver voeren en ik bepaal er mij toe om er de aandacht van de liefhebbers op te vestigen.
De Moeder-Maagd, uit de kerk van Troost in Nood, Brussel. Hout, xviie eeuw.
(Stedelijk Museum, Brussel). (Links: de Dood van Christus, albast, xviie eeuw, St Nicolaaskerk, Enghien. - Rechts: de Kalvarie-berg, hout, xvie eeuw, de heer Jan Brom, Utrecht. - Op den grond: Vier houten stutten, xviie eeuw, de heer Lippman, Parijs). Men vindt er uitgezochte specimens van de kunstvaardigheid van het meerendeel onzer groote Gentsch-Brugsche miniaturisten, uit de xve en xvie eeuw: Jacob Coene, Willem Vrelant, Jean le Tavernier, Loyset Liedet, Jan van der Moeren, Simon Bening, de werkplaats der Hieronymieten te Gent, enz. Onder de héel talrijke getijboeken zijn er enkele verrukkelijk mooie van onbekende meesters, zoo o.a. dat van Baron | |
[pagina 174]
| |
de Pelichy te Gentbrugge en van Mej. Gabrielle Durrieu te Parijs. Een geheele vitrine is ingenomen door de prachtige verluchte handschriften, verzameld door een Gentsch bibliofiel van het einde der xve en het begin der xvie eeuw, een bastaard van Willem den Goede, Rafaël de Mercatel, die abt van St Baafs en bisschop van Rhosus (in partibus) was (Bibliotheek der Universiteit en het Bisdom van Gent). Eindelijk toonen enkele specimens het verval der enluminuur in de xviie en xviiie eeuw. Aan de boekverluchting verbindt zich een andere tak der sierkunst van het boek: de binderij. De ontwikkeling van deze laatste, laat zich nagaan in zaal XIII, in de met groote composities versierde stempelbanden, het meerendeel onderteekend door Vlaamsche meester-binders als: Joris van Gavre, Jan Guillebert, Paul van Verdebeke, Antonie de Tollenaere, Pieter de Keysere, Jan van Wouda, Hans van Collen, Jan Tys, Pieter Caron, enz: Vervolgens door banden in marokijn, in navolging van Fransch werk, verguld aux petits fers, zooals o.a. die banden met de zinspreuk der Brugsche boekverzameling Mare Laurin, geïnspireerd op die van Grolier: M. Laurini et amicorum en verder nog op die met Fransche lelieën en initialen bezaaide band van Maria de Medicis, luxueus werk uit de Plantijn-drukkerij in 1632 (de heer Hector de Backer, Brussel) - vervolgens op de kloosterbanden, met de wapenschilden van abdijen en abten, op de geborduurde of met goud en zilver smeedwerk versierde banden (zie bijv. de zilverversiering van het register der St Jozefs-gezellen, te Gent opgericht in 1604), verder nog enkele banden met wapenschilden en eindelijk een serie zak-almanakken ‘Articles de Paris’ tegen het einde der xviiie eeuw, te Gent vervaardigd (de heer Eugène von Wassermann, Brussel. De Penningkunde is een al te speciaal terrein dat ik er mij in deze uiterst zorgvuldig geclasseerde afdeeling lang op zou wagen (Zaal XX). Zij stelt ons in staat om ons een juiste en wetenschappelijke voorstelling te maken van de voortbrengselen der Vlaamsche ‘Munten’ van af de penningen van Boudewyn met den Baard, tot aan de geslagen muntstukken van Maria-Theresia; munten met den naam of het wapen der stad, of op naam van den muntmeester, obsidionale munten, gedenkpenningen, geslagen bij onthullingen of bij de opening van openbare instellingen, reken- en vroedschappenningen, niet enkel vertegenwoordigd in oude exemplaren, maar ook in hun leien of metalen vormen. De kunsten van het metaal zijn niet vergeten en hoewel men zich tot een keur van ijzersmeedwerk, koper en tin heeft bepaald, zijn er stukken onder van allereerste waarde. Vermelden we o.a. een eiken koffertje met sierlijke, doorzichtig bewerkte tinnen plaatjes, xive eeuw (de heer Emile Théodore, Rijssel), een allerliefst koffertje, in gesmeed ijzer (xve eeuw), uit de oude | |
[pagina *47]
| |
MINERVA ONTVANGT ULYSSES EN MENTOR.
Brusselsch tapijtwerk der xviie eeuw, geteekend M. De Vos. (Mevrouw van Wassenhove, Brussel). | |
[pagina 175]
| |
verzameling De Deyn te Ninove (Museum te Aalst) en de niet minder mooie, vierarmige kleine luchter in gesmeed ijzer, uit de burgerlijke godshuizen te Brugge. Dan een klein, koperen beeldje van St Maarten, (xvie eeuw, uit de kerk te Berlaere), en indrukwekkende koperen kandelaren van Jan van Eewyck, uit de kerk van Ertvelde, de mooie xve, xvie en xviie eeuwsche sloten, uit de verz. van den heer J.N. Leirens en het tinwerk uit de verz. van den heer Leon Chaubet, beide te Gent; verder niet te vergeten een gansche serie onderteekende en gedateerde vijzels en mortieren. Onder de overige takken van kunstnijverheid, noem ik in de eerste plaats de Weefkunst. Het tapijtwerk, neemt, door zijn afmetingen vooral, een belangrijke plaats op de tentoonstelling in. Er zijn kostbare en eigenaardige specimens, die vroeger nooit op een retrospectieve tentoonstelling geweest waren. Ze doen heel goed in de verschillende zalen, waar ze zijn opgehangen. Zoo zien we o.a. in de zaal van het Gildeleven, een steekspel, Brusselsch van herkomst (de heer Charles Franchomme, Brussel). In de zaal van het godsdienstig leven, het reeds genoemde fragment uit de Apocalypsreeks van Angers. In de beeldhouwzaal de drie stukken met de Wonderdadige geschiedenis van O.L. Vr. van de Poterie, Brugge. In de miniatuurzaal, een fraai tapijt van den Brusselschen wever Jan Raes (uit Spanje herkomstig) alsmede twee stukken met de wapenen van Borluut (graaide Bousies, Gent). In de boekbinderij-zaal, een fraai Brusselsch werk uit de xviie eeuw Diana en Acteon (de heel Paul Boël, Brussel), een Doorniksch tapijt, voorstelling eener Kon. begrafenis-plechtigheid (Museum te Doornik) en een alleraardigste Vischvrouw, uit de xviiie eeuw, volgens David Teniers (Manufacture des Gobelins, Parijs). In de naast aangelegen voorhal, een heel harmonieus Brusselsch wandtapijt De Wijnoogst (de heer Samuel, Brussel), enz. De overigen zijn, in een indrukwekkend geheel, in de groote halfronde zaal vereenigd, (XXIV) aan weerszijden van de prachtige Dood van de Maagd, een tapijt waarschijnlijk uit Doorniksche werkplaatsen, en dagteekenend uit 1530 (Cathedraal van Reims). Verder twee werken van allereerst belang: Lodewijk XI, het beleg opheffend voor Salins. Dit is het derde stuk van een reeks van 14 wandtapijten, in 1501 aan Jan de Wilde van Brugge besteld, door het kapittel der kerk van Saint Anatoile de Salins in Franche-Comté, en het ontschepen van uit Indië aangevoerde dieren in 1502, door den Doornikschen Magistraat, besteld aan hun medeburger Jean Grenier (Markies de Dreux-Brézé). Van de 14 tapijten van Jan de Wilde, zijn er slechts 3 bewaard gebleven; 2 in het Museum te Salins en 1 in de Manufacture des Gobelins, Parijs. Het is dit laatste, dat aan de Gentsche tentoonstelling is afgestaan. Het stelt voor: de steden van Dôle en Salins, zegevierend weerstand biedend aan de belegerende | |
[pagina 176]
| |
Franschen, welke zich terugtrekken na een processie door de inwoners van Salins, met de rijve van St Anatoile. De compositie is vooral door de mooie teekening merkwaardig. De ontscheping van vreemde dieren op de Antwerpsche ree, zou, volgens het onderzoek van den eigenaar in 1502, door het Doorniksche Magistraat zijn besteld aan hun medeburger, Jean Grenier, die het in 1504, moet hebben geleverd. Deze wever behoorde tot een belangrijke familie in wier werkplaatsen, gedurende meer dan een halve eeuw voor de Hertogen van Bourgondië is gewerkt. Het groote wandtapijt van den Markies de Dreux-Brézé, vormt een zeer bewogen en schilderachtig tooneel: matrozen van de verschillende schepen brengen allerlei dieren in kooien aan wal: kameelen luipaarden, struisvogels, éenhorens, papegaaien, apen, enz. Rechts ontvangt een princelijk personage, vóor een der poorten van de stad, een bericht, ongetwijfeld een cognossement van de zending: een catalogus van deze menagerie. Links schijnt een prinses aan een intendant hare bevelen te geven, waarschijnlijk ter verzending van het Convooi. Eveneens uit de xvie eeuw, is een merkwaardig Laatste Oordeel, in kleiner formaat, (de heer Heil, Parijs) een mythologisch tooneel, uit Brusselsche werkplaatsen, volgens een heel Italiaansch uitziende teekening (Mevr. Rowys, Brussel) een Vorstelijk Huwelijk (de heer Somzée, Brussel) en een kleine bloemenversiering van 1561, met een gekwartierd wapen van het echtpaar Neve-Latem. De Brusselsche werkplaatsen zijn vooral vertegenwoordigd door de behangsels, die voor het meerendeel rondom het monumentale altaar in renaissance-stijl (de heer van Herck, Antwerpen) zijn opgehangen. Ze zijn onderteekend door Jan de Clerc (Clovis te Tolbiac Manufacture nationale des Gobelins, Parijs) M. de Vos (Minerva, Ulysse en Mentor ontvangende) bewonderenswaardig van koloriet en met een heel decoratieve bloemrand omgeven, (Mevr. van Wassenhove, Brussel), J. van Leefdael (gevecht tusschen Hector en Achilles, den heer Bureau, Antwerpen), Frans van den Hecke de Overvloed volgens een carton van Rubens, (de heer Jamar, Brussel), enz. Noemen we vervolgens nog een tapijtwerk uit Enghien (zeldzame plaats van herkomst), strijd van Hercules met den Roover Cacus (de heer Schutz, Parijs); een rand uit Enghien (de heer Schutz te Parijs), bevindt zich in den gang, waar men eveneens een mooi Oudenaardsch bladertapijl aantreft, (de heer Franchomme Brussel). In dit tooverachtig rijk décor, zijn vitrinen geplaatst met prachtige priestergewaden, die de Vlaamsche borduurders zeer lot eer strekken. De koormantel van den voorlaatsten abt van St Baafs, Lieven Huguenois (1517-1537), is met prachtige goudbelegsels, volgens composities van Gerard Horenbout | |
[pagina 177]
| |
versierd (St Baafs-kerk). Hiermee is in verband te brengen het borduurwerk van den kasuifel van de St Elooi-kerk te Eyne. Minder artistiek, doch niettemin zeer opmerkelijk van weefsel, zijn, eveneens uit de xvie eeuw, de ornamenten uit Landegem en Watervliet. Prachtig zijn de kasuifel en de miskelkdoek uit de xviiie eeuw) uit de kerken van Eyne en Middelburg in Vlaanderen. Borduursel van een kasuifel, voorstellend Lieven Hugenois, abt van St Baafs, voorgesteld aan St Lieven. - (Compositie toegeschreven aan Gerard Horenbout).
(St Baafs-cathedraal, Gent). Merken we dan verder, in het groote halfrond met de tapijten, nog enkele mooie koffers op en vooral den prachtigen Christuskop uit de St Vaastcathedraal te Atrecht, fragment van een werk met majestueuse proporties. Beschouwen we thans het fraai Kortrijksch damast, tentoongesteld door | |
[pagina 178]
| |
den Baron de Bethune: servetten met heel saamgestelde patronen, waarvan de kwaliteit door gestrenge voorschriften was geregeld en die den roem onzer aloude festijnen waren; vervolgens het netwerk van Mej, Hélène Godtschalck (zaal XXII), en het kantwerk (zaal XXIII), op wetenschappelijke wijze gerangschikt, ten einde een denkbeeld te geven van de vijf centrae van productie: Brussel, Mechelen, Vlaanderen, Binche en Valenciennes. Vooral trekken de Brusselsche kantwerksters de aandacht door een volledig garnituur, eig. van Mevr. Peltzer de Clermont te Verviers: een muisje, een strook, met pasje, een gracieuse om om 't keurslijf te worden gedragen en polsmouwtjes. In deze afdeeling hangt mede dat héel eigenaardige portret van Maria-Theresia (Stad Gent) de Keizerin voorstellend in het prachtige kanten kleed, haar door de Staten van Vlaanderen aangeboden in 1713. Thans blijven ons nog te vermelden de specimens van meubelkunst in de verschillende zalen, maar we vreezen om onze lezers te vermoeien en willen dus liever het slot van dit artikel aan de gereconstrueerde oude vertrekken wijden, waaraan een half dozijn zalen in de tweede afdeeling voorbehouden zijn. Ze bestaan niet uit moulages of nabootsingen, maar uit authentieke stukken, uit musea en particuliere verzamelingen. Deze vertrekken verbeelden als het ware het verblijf van een rijken, Vlaamschen liefhebber, waarvan het midden door zijn kunstkabinet gevormd werd. Die kabinetten, waar schatten van kunst, met zeldzamen overvloed, soms zelfs met overdaad waren opgestapeld zijn ons door de schilders der xviie eeuw bewaard. Onder de kroonlijst met rood damast, en daarboven met Mechelsch goudleer behangen, is de wijdsche, met groote weelde ingerichte zaal XVII; de drie deuren in gebeeldhouwd eikenhout (baron van de Werve en van Schilde, Antwerpen, de heer L. Gilmont, Brussel, en het Museum te Kortrijk), de monumentale schouw en de vensters met hengsels en scharnieren in gesmeed ijzer (de heer Van Herck, Antwerpen); de troonkas (de heer G. Janlet, Brussel, de ribbank (verz.: van den Corput, Brussel), de beide ‘kabinetten’ in ebbenhout, het eene met geborduurde landschappen, (Oudheidkundig Museum, Universiteit van Gent), het andere met ivoor en schildpad inlegwerk en schildering (Graaf de Bergeyck), Antwerpen). Verder de groote, geelkoperen luchter (Kerk van Erpe) de tafels en leunstoelen (de heer E. Bureau. Antwerpen), enz.: zijn kostbare specimens van de kunde onzer meubelmakers en decorateurs. Tallooze siervoorwerpen op tafels, schouwen en beschot, tallooze schilderijen tegen de wanden, op ezels of op den grond. Noemen we o.a. onder de belangrijke schilderwerken die van Filips van Champaigne: Portret van Antoine Arnauld, (de heer Georges Hulin de Loo, Gent), Peter de Bloot, Dorpstooneel, (de heer E. Empain, Brussel), P. Breughel, Dansende Boer, (de heer van Valkenburg, den Haag), David Teniers, Portret van een jongen Man | |
[pagina *49]
| |
CORNELIS DE VOS: PORTRET VAN EEN KLEIN MEISJE.
(Eigendom van den Heer Georges Hulin de Loo, Gent). | |
[pagina 179]
| |
(Graaf Cavens, Brussel), Cornelis de Vos, Portret van een klein Meisje (de beer Georges Hulin de Loo, Gent), Pourbus, Portret van Michiel de Montaigne, (de heer Amédée Prouvost, Roubaix), Gerard David, Verkondiging, (de heer G. de Somzée, Brussel), Jan Gossaert, gez. Mabuse, Adam en Eva, (Mr. Robin Grey, London) en een klein Ecce Homo, uit het einde der xve eeuw, van den heer N. Nouille te Gent). Inéenloopend met dit kabinet een voorzaal (zaal XVIII) benevens een schilderachtige Keuken (zaal XII) welke aantoont hoe hooge waarde onze vaderen hechtten aan het tafelgenoot. Een doorgang en een trap (zaal XVI), evenals de vorige vertrekken in Vlaamsche Renaissance, voeren naar een prachtige slaapkamer, Louis XVI (zaal XV). De meeste voorwerpen hier zijn uit de Scheldestreek afkomstig, nl. het bed, dat het eigendom is geweest van den Gentschen bisschop Prins Lobkowitz, (de heer Speltinckx, Gent). Ze kunnen zegevierend de vergelijking met enkele der aanwezige Fransche stukken doorstaan, die doen zien dat men zich vroeger gaarne tot Fransche kunstenaars wendde, zooals blijkt uit de rekening boeken onzer oude Vlaamsche families in de xviiie eeuw, vooral uit die welke in de Universiteits-bibliotheek bewaard worden. Eindelijk - van groote waarde voor de studie van het Vlaamsche huisraad, - is de verzameling zilverwerk, zooals het in rijke burgerlijke en adellijke huizingen werd gebruikt. De zaal van het huiselijk leven (XXVI) sluit zich bij deze aan. Ze bestaat uit een ontvangzaal, een deel der oude Gentsche abdij van Baudeloo, tegenwoordig dienst doend als atheneum. Het wapenschild boven den schoorsteenmantel, is dat van den XXXVIIen abt, Antoon Pattheet, die Baudeloo van 1735 tot 1758 bestuurd heeft. Dit stelt ons in staat om den juisten tijd van uitvoering te bepalen van het zeer rijke houtsneewerk, waarin men duidelijk den overgangsstijl tusschen Lodewijk XIV en Lodewijk XV herkent, evenzoo in de edele verhouding der grijsmarmeren schouw. De warme kleur van het hout omlijst de Brusselsche tapijten (van den Hecke) xviie eeuw, met landschappen met figuren, in de manier van Claude Lorrain, o.a. met de toebereidselen tot een Offerande. Het zilverwerk is herkomstig uit werkplaatsen van Gent, Oudenaarde, Dendermonde, Leuven, Brussel enz. Men merke vooral op die kleine, gedreven en geciseleerde zilveren vaas, (Graaf van Bueren), waarvan het deksel met medaljon, is versierd en dat geleekend is: A. de Viana, fecit, 1679. Verder die prachtige soep-terrine, in geciseleerd zilver-verguld, stijl Lodewijk XVI, Mevr, van den Steen, Dendermonde). In deze zaal bevindt zich mede een eigenaardig bureau, genre Boulle, met ingelegd tin, tooneelen uit Reinaert den Vos (de heer A. Janssens-Ryelandt, Temsche). Hier eindigen we onze vluchtige nota's, die geen ander doel hebben | |
[pagina 180]
| |
gehad dan het belang der tentoonstelling van Oude Kunst in Vlaanderen te doen uitschijnen en om de aandacht op de zeldzame verscheidenheid der verzamelde voorwerpen in de oude interieurs, zoowel als in de museumzalen te vestigen. Niet zonder spijt leg ik de pen neer, op 't oogenblik waar ik, na een programma ontwikkeld te hebben, er de uitvoering van zou hebben besproken en de kritiek van schrijven kon. Doch bij de eeuwige gerechtigheid der volkeren is het verboden van tegelijk rechter te zijn en gedaagde. Ik moet dus deze taak aan anderen overlaten. Ik geloof niettemin dat er tal van problema's zijn gesteld, die het interessant zou zijn om op te lossen. Er zal trouwens heel wat heen en weerspraak ontstaan, zoowel over zekere attributies, als over het programma der inrichters zelf. Deze verheugen zich hier bij voorbaat in, verlangend als ze zijn, om discussies uit te lokken, waardoor nieuw licht zal vallen op de geschiedenis onzer nationale kunst! Paul Bergmans algem. secretaris der Tentoonstelling. |
|