Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Nationale tentoonstelling van oude kerkelijke kunst te 's Hertogenbosch
| |
[pagina 182]
| |
Madonna in hout gesneden (no 744), ingezonden door de St. Franciscuskerk te Bolsward. Zij vertoonde geheel het karakter der Fransche skulptuur uit de 13e eeuw, zij het dan ook vergroofd. Op mij maakte het den indruk van invoerwerk der oude Fransche imagiers. Afb. 12. - Marmeren Madonna. Begin 14e eeuw.
(R.K. Kerk Weert). Uiterst belangwekkend was mij no 711, een marmeren Madonna, uit de R.K. kerk te Weert (Afb. 12). Aanvankelijk meende ik dit beeld voor Duitsch werk uit het begin der 14e eeuw te moeien houden. Vooral de behandeling der plooien, dacht mij die van de mooie, gevoelig gedrapeerde beelden der Barbara en eene andere heilige aan het portaal der kapittelzaal van den dom te Mainz. Maar er was toch groot verschil vooral in de typen van het gelaat. Dit en de eigenaardige heupstand deden mij aan Frankrijk denken. - Inderdaad vond ik bij een Maria met het Kind in het koor der Notre Dame te Parijs meer overeenkomst in stand en haardracht en in gelaatsvormen. Dan is daar de Vierge de Maisoncelles in het Louvre, eene H. Maagd met Kind in de Kathedraal te St. Dié, werken uit de 1e helft der xive eeuw, die evenzeer een sterke overeenkomst hebben. Maar doorslaggevend is vooral de Vierge de l'abbaye de Coulombs in het Louvre. De draperieën hebben hetzelfde weeke en losse in den plooienval; de mooie, rustige en voorname behandeling; het modelé der handen met de lange vingers is geheel gelijk; de overeenkomst in het Jezuskind, ook dáár met een duif, is werkelijk treffend, dezelfde breede, ronde hoofdvorm en het breed behakte, als slechts aangeduide bovenlijf. Het beeld te 's Hertogenbosch kon bijna van denzelfden maker zijn. In elk geval dus Fransch werk uit het begin der 14e eeuw. Uit het bloeitijdperk der Vlaamsche kunst, in de 15e eeuw, was hier een Antwerpsch werk: het groote altaarstuk uit de kerk te St. Anthonis, thans in de kathedraal te 's Hertogenbosch. Het is een exemplaar van een dier rijk | |
[pagina 183]
| |
uitgevoerde monumenten van hout-sculptuur zooals ze toen vanuit Vlaanderen en Brabant zelfs ver in Duitschland weiden overgebracht (afb. 14) en zeer zeker de Duitsche beeldhouwkunst hebben beïnvloed. De diep-ingesneden hoekige plooienval, karakteristiek voor dit Vlaamsch en Brabantsch Werk ontaardt in Duitschland in de 2e helft der 15e eeuw, in dat drukke, krakerige gezig-zag van kleine driehoekige plooien, dat we bijv. vonden in de kleine zittende Madonna van marmer (no 712), ingezonden door kapelaan Thuis, te Silvolde; waarschijnlijk dus Duitsch werk onder Vlaamschen invloed, uit het eind der 15e eeuw. Afb. 13. - Band van het Evangeliarium van den H. Lebuinus.
(Aartsbisschoppelijk Museum, Utrecht). Uit dergelijke invloeden werd de school van Calcar geboren. De altaren | |
[pagina 184]
| |
in de Nicolaïkerk te Calcar zijn in het Nederlandsch-Duitsche karakter gesneden.Ga naar voetnoot(1) De helft van een Marianum uit deze school (eind 15e eeuw), heeft in den rijken en vrij hoekigen plooienval het ietwat getemperde karakter van het beeldje aan kapelaan Thuis behoorend. - Ook het groote kruisbeeld met zijn, haast fel naturalisme en sterke dramatizeering, getuigde van eene richting, die het karakteristieke der Beneden-Rijnsche School tot in het uitbundige overdreef. Het kruis was als boomstam opgevat; het modelé was anatomisch zeer juist; de lendendoek evenals in den Calvarieberg no 719, sterk bewogen, met veel diepe en drukke plooienGa naar voetnoot(2). Des te merkwaardiger was het daarom op deze tentoonstelling te ervaren, hoe zich in de Noordelijke Nederlanden ook gedurende de 15e eeuw eene richting bleef handhaven, die we als een zelfstandige Hollandsche school van de Vlaamsche kunnen onderscheiden. Hierbij moet ik allereerst denken aan dien machtigen kop, een der hoofdmomenten op deze tentoonstelling, het gedreven zilveren reliekhoofd van den H. Eusebius, uit de Eusebius-kerk te Arnhem (afb. 15). Zeker, men zou eenige overeenkomst kunnen opmerken met de Brabantsche school, met enkele koppen der beeldjes van Jacques de GérinesGa naar voetnoot(3). Maar is dit niet veeleer een verwantschaps-merk, dat de gemeenschappelijke afkomst aanduidt van beide scholen uit de Duitsche van het begin der 14e eeuw? En zou dan de verre oorsprong van dit werk niet gezocht moeten worden in de grafmonumenten van de kathedralen te Mainz en Keulen? Hoe dit dan zij: deze buste geeft in de eenvoudige, onbevangen natuur-uitbeelding in de forsche en rake karakter-weergave, de meest-eigen trekken van den Hollandschen portretschilder te zien. Het breede, pittoreske modelé herinnert in niets aan het Brabantsche houtsnijwerk; veelmeer aan het malsche kneden met den duim in de boetseer-klei of aan breed en malsch aangelegde plans. Het is in dezen kop, evenals in de Hollandsche primitieven alles nog wat nuchter, wal onbehouwen misschien, tegenover de gracie-voller doening der Brabantsche kunst; maar zeer zeker is het van een kern-gezonde waarneming, van een edele trouwhartigheid, die geheel in de lijn van het 14e eeuwsche werk bleefGa naar voetnoot(4). Eenzelfde streven naar schilderlijk mooi vond ik, zij het grover, minder ‘raak’, bij de Ecce Homo's nos 717 en 718, bij den Christus in het Graf, van J. Eloy Brom te Utrecht zelfs, een werk uit de 16e eeuw, dat nog | |
[pagina 185]
| |
Afb. 14. - Altaarstuk met in hout gesneden middenstuk en beschilderde deuren. Einde 15e eeuw.
(Kathedraal, 's-Hertogenbosch). | |
[pagina 186]
| |
een rustige en eenvoudige opvatting vertoonde. Maar in 't bijzonder was de zelfstandige gang der Hollandsche school ook waar te nemen in de 4 Apostelbeeldjes der kerk te Didam, uit het eind der 15e eeuw. De koppen hadden datzelfde breed-gebouwde, dat rechtuit-gedane van de Eusebius-buste. De styleering der haarlokken was eveneens gelijksoortig, maar bijzonder mooi was de uitbeelding van den plooienval, klaar en kalm in de overslagen, met iets van dat eigenaardige weeke rondende, waarvan men het afzonderlijke eerst goed voelt, bij een vergelijken met het Mechelsche Selbdritt-groepje, no 739, of een andere Selbdritt, waarop ik eveneens het Mechelsche merk aan de achterzijde vond ingebrand (no 733) en sterker nog bij het Antwerpsche snijwerk van de retable der St. Jans-kathedraal. - Een beeld van den H. Anthonius Abt uit het begin der 16e eeuw vertoonde in de plooien, lang en sierlijk van val, in de bewerking van het haar, in de plastiek van den kop en vooral van de handen nog steeds een ongestoorde voortzetting van de opvatting der Didamsche Apostelbeeldjes. Het meest indrukwekkende stuk houtskulptuur uit het begin der 16e eeuw, was hier echter het groote beeld van den H. Petrus (zittend; hoog 1.50 M.), uit de R.K. kerk te Venraai. De draperieën met hun forsch relief, diepe holten en zware schaduwpartijen tegen breede lichtvlakken verrieden de Hollandsche School dezer periode. Een vergelijking met de twee beeldjes van zittende Bisschoppen in het Nederl. Museum te Amsterdam (nrs 85 en 86 aldaar) doet zien hoezeer het Duitsche werk van den Beneden-Rijn verschilt van dit Hollandsche, vooral in de drukker gebroken en scherper plooien. Overeenkomst in de lange, buisvormige plooien, breed aan het einde, waar ze met een driehoek breken, vertoont de Bezwijmende Maria in het Nederl. Museum (no 51), maar sterker nog, vooral ook psychologisch, de H. AEgiditis met de ree in dat museum (no 116). Een groep van vier beeldjes: Christus en de Apostelen, en een andere: Christus in den hof van Olijven, beiden in het Aartsbissch. Museum te Utrecht, geven in de koppen, hetzelfde scherp-geteekende type met de zware jukbeenderen, breeden neus en onderkaak te zien, wat met de soepele plooien-behandeling stellig een afzonderlijke groep in de Hollandsche houtskulptuur doet onderkennenGa naar voetnoot(1). Na het intreden der Renaissance in deze Hollandsche beeldsnij-kunst, gaan hare eigenschappen niet zoozeer verloren, dan wel dat ze zich allen omzetten in een streven naar het schilderachtig-naturalistische, dat het tijdvak van een de Keyser en een Verhulst kenmerkt, daarna komt spoedig | |
[pagina 187]
| |
Afb. 15. - Gedreven zilveren Reliekhoofd van den H. Eusebius. 15e eeuw. De beide voetstukken zijn van 1669.
(St. Eusebius-kerk, Arnhem). | |
[pagina 188]
| |
het verval tegen het eind der 17e eeuw. Zes groote beelden van het choorgestoelte en van een biechtstoel te Wouw, dateerend uit die periode zijn waarschijnlijk naar ontwerpen van Bouvart tusschen 1680 en '90 uitgevoerd door Arthus Quellijn en anderenGa naar voetnoot(1). De hier afgebeelde Predikende Abt, tot die groep behoorend (afb. 16), draagt in de gemaniereerde uitbeelding der draperieën, in het oppervlakkig-dekoratieve, toch nog wel iets indrukwekkend-pompeuze, dezelfde kenteekenen der dekadentie, als bijv. de vrij onbeduidende buste van burgemeester Ant. de Graeff in 's Rijks-Museum te Amsterdam, een werk van Arthus Quellijn. Afb. 16. - Predikende Abt. 17e eeuw.
(Kerk te Wouw). Eene schitterende verzameling kerkelijke gewaden behoorde almee tot de gewichtige afdeelingen dezer tentoonstelling. In het rijke borduurwerk, dat de meeste, vooral der katholieke gewaden siert, was het wel eigenaardig op te merken, welk een belangrijken invloed de oude Noord-Nederlandsche schilders daarop hadden geoefend. Zoo kwam op een kazuifel in vioolvorm, uit de kerk te Hoorn (no 395a) in het gaffelkruis aan de voorzijde een afbeelding voor van den H. Victor, die in tegenwoordigheid van keizer Maximinianus het beeld van Jupiter doet omstorten. Dit werk, uit het begin der 16e eeuw, was geheel in den trant van Cornelisz. Engelbrechtsz. Daaraan deed ook het hier afgebeelde kazuifel denken, uit de St Lebuinuskerk te Deventer (afb. 17). Bij een vergelijking valt de overeenkomst op de hier geborduurde figuren met die in het schilderij van Engelbrechtsz. dat eveneens op deze tentoonstelling was (afb. 18). Veel is er inderdaad dat in dat borduurwerk gemeen heeft bijv. met de eigenaardige, | |
[pagina 189]
| |
afb. 17. - Kazuifel in vioolvorm, omstr. 1530.
(St. Lebuisnuskerk, Deventer). | |
[pagina 190]
| |
ietwat fantastische kostumeering der personen, met de grijsaards-typen en de gebaren, op het doek van Engelbrechtsz. Maar men dient in 't oog te houden dat dit werk van Engelbrechtsz. niet karakteristiek is. Met meer recht kan misschien nog aan Jacob van Oostsanen gedacht worden. Vooral in de Anbetung des Christkindes van dezen meester (1512) vond ik nog de meeste overeenkomst met dit kazuifel.Ga naar voetnoot(1) Of de Misgewaden (no 384), ingezonden door Mgr. Gallier, in den stijl van Dirk Bouts zijn geborduurd, zooals de catalogus aangeeft, durf ik niet te bespreken. Deze gewaden toch zijn zoo totaal ‘gerestaureerd’, dat helaas van het oorspronkelijke weinig meer te bespeuren valt, onder het moderne-communie-prentjes-achtige der herstellingen. Minder belangrijk was de groep schilderijen. Het reeds genoemde stuk van Engelbrechtsz, was wat slap. Het Rijks-Museum heeft kleiner, maar pittiger geschilderde en meer karakteristieke stalen van zijn kunst. Het bewogene, sterk naar buiten uit levende van dezen toch zeer waardevollen en zeer oorspronkelijken Hollander was hier in wat tamme doening vergaan, ofschoon de juistheid der toeschrijving wel niet te betwisten valt. Anders was dat gelegen met het belangwekkende paneel van den heer Ch. Léon Cardon te Brussel, eene Geboorte van Christus, toegeschreven aan van Ouwater. Gezien het werk van dezen schilder te Berlijn, acht ik het beslist onmogelijk, dat deze schildering van éénzelfde hand zou zijn. Het koloriet vooral is ook totaal verschillend. Meer overeenkomst bespeurde ik dan met een kleinere Geboorte in het Rijks-Museum te Amsterdam.Ga naar voetnoot(2) Het eigenaardige, gedempte koloriet is hetzelfde. Het kindje ligt op dezelfde wijs op den grond. Ook de os en ezel zijn van dezelfde ietwat stompe teekening. In dit geval zou het werk een jeugdwerk van van Ouwater's leerling Geertgen tot St Jans kunnen zijn; tenzij het aangehaalde werk uit 's Rijks-Museum óók moet worden gesteld op naam van den Meester der Virgo inter Virgines aan wien de besproken schilderij in den catalogus der tentoonstelling wordt toegeschreven. Aannemelijker lijkt mij de onderstelling, dat we hier met een nog onbekend meester uit de school van Geertgen te doen hebben. Het grootste gebrek, waaraan we in onze geschiedenis der oudste Nederlandsche kunst nog lijden is het geringe getal schildersnamen en vast begrensde persoonlijkheden. Daardoor komen we tot toeschrijvingen, als die van de Kruisdraging van Christus, no 14, (ingezonden door H.M. de Koningin-Moeder) | |
[pagina *51]
| |
Afb. 18. - CORNELIS ENGELBRECHTSZ.: KRUISAFNEMING.
(De Heer F. Kleinberger, Parijs). | |
[pagina 191]
| |
aan Jan van Hemessen, (Afb. 19). - Hier is, dunkt mij, vrijwel alles tegen. Het werk is uit de school van Quinten Metsys, dat valt niet tegen te spreken. Men behoeft de boeventronies dezer soldaten, of den baardigen man te paard, links bovenaan, slechts te vergelijken bijv. met sommige typen uit den St. Jan in de kokende olie van de triptiek der Graflegging te Antwerpen, om de rechtstreeksche afstamming te zien. Alleen zijn de uitdrukkingen hier meer overdreven, er zit per slot minder geest achter dan bij Metsys. Het zou van Jan Metsys, Quinten's zoon, kunnen zijn, wiens Genezing van Tobias, te Antwerpen, of Loth en zijn dochters, te Weenen, zeker meer verwantschapspunten hebben met dit schilderij. In géén der authentieke werken van Hemessen vermocht ik iets te ontdekken, dat deze toeschrijving staaft.Ga naar voetnoot(1) Integendeel: bij zijn geteekende werken, zooals bijv. de Spijziging der Armen te Brunswijk (Hertogel. Museum) of bij de Ecce Homo's, als dat te Amsterdam is geheel het karakter der schildering, zoowel technisch, als psychologisch, verschillend van deze Kruisdraging. De overige schilderwerken waren hier òf van minder belang òf voldoende bekend, zooals bijv. de paneelen van Pieter Aertsen: de Kruisdraging, uit ± 1552, ingezonden door W.G. Harvey te Londen; het Ecce Homo van H. Devolder, te Brussel; de Vier Evangelisten uit het St. Elizabethsweeshuis te CulemborgGa naar voetnoot(2). Van de oude Nederlandsche kerkmeubelen kon men hier bezwaarlijk een uitgebreide verzameling verwachten. Die der Katholieke kerken werden in den beeldenstorm voor een groot deel vernield en het overige is thans nog in gebruik. Zoo troffen we dan, behalve de reeds besproken laat-gothische altaarretable, slechts enkele welbekende stukken aan: de eikenhouten choorbank uit de Groote Kerk te Breda (± 1500), die we opgemeten en afgebeeld vinden bij Kalf, Monumenten der Baronie van Breda (blz. 92, pl. XIX); de Renaissance-preekstoel der Ned. Herv. Gemeente te Baarle-Nassau (begin 17e eeuw) enz. Minder algemeen bekend zijn allicht de meubelen bij den Joodschen eeredienst in gebruik. Onder deze behooren de Besnijdenisstoelen eigenlijk tot de historische voorwerpen, daar ze dateeren uit den tijd, dat de besnijdenis nog meest in de Synagoge werd verricht. Zulk een Besnijdenisstoel bestaat uit twee zetels; op een daarvan werd de besnijdenis gedaan, de andere bleef bestemd voor den profeet Elia. De voorstelling der aanwezigheid van | |
[pagina 192]
| |
dezen profeet, zegt Wagenaar in zijn Joodsche Ceremonieën (blz. 37; aangehaald door J.M. Hillesum, Catal. der Tentoonst. te 's Hertogenbosch), is de symbolieke uiting van den geest der goddelijke wijding midden in een lagere wereld, die eenmaal door dien profeet gered werd en als teeken van welks eeuwig voortbestaan de besnijdenis moet gelden. Afb. 20. - Besnijdenisstoel. Stijl Louis XV.
(Nederl. Isr. Hoofdsynagoge, Amsterdam). De hier afgebeelde besnijdenisstoel (afb. 20), is een sierlijk mahoniehouten meubel in den stijl Louis XV, ingezonden door de Nederl. Isr. Hoofdsynagoge te Amsterdam. Een inskriptie in een der koperen platen op den rug vermeldt den naam van den schenker en het jaartal 1769. Het oude koperwerk werd in dit tijdschrift reeds zeer uitvoerig behandeld door den heer Jos. DestréeGa naar voetnoot(1), zoodat eene bespreking daarvan overbodig is, waar de hoofdzaken allen op hetzelfde neerkwamen. Overigens was het natuurlijk niet te doen om deze tentoonstelling naar haar volle waarde en | |
[pagina *53]
| |
Afb. 19.- JAN VAN HEMESSEN (?): DE KRUISDRAGING VAN CHRISTUS.
(H.M. de Koningin-Moeder der Nederlanden). | |
[pagina 193]
| |
belang hier, in dit bestek, te bespreken. Slechts enkele der belangrijkste dingen wilde ik belichten. Gelukkig zullen de rezultaten dezer zoo zeldzame lijdelijke verzameling van voortbrengselen onzer oude kerkelijke kunst voor de kunsthistorie niet verloren gaan. Door den uitgever Teulings te 's Hertogenbosch werd de inteekening opengesteld op een prachtwerk, gewijd aan deze tentoonstelling, waarin door Dr. Jan Kalf en zijne eminente medewerkers, haar beeld zal worden vastgelegd; zeer zeker een onderneming van onberekenbare waarde voor de geschiedenis der Nederlandsche kunst in het algemeen.
Frans Vermeulen. Erratum. - In het eerste gedeelte van deze bijdrage, Deel XXIV, blz. 121, 5e regel van onder, staat: ‘romantischen kunstenaar’, dit moet zijn: ‘romanistischen kunstenaar’. |
|