| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Vereeniging Rembrandt (tot behoud en vermeerdering van kunstschatten in Nederland) tentoonstelling in het Gemeente-Museum (September 1913)
De veiling te Parijs van de Haagsche Steengrachtverzameling beteekende voor ons land een geducht verlies van kunstschoon. Vooral het verlies van Rembrandt's Bathseba is te bejammeren. Het schijnt voor ons volk voor eeuwig verloren, gelijk zoo menig ander ter goeder naam en faam bekend stuk uit die keur-verzameling. Dat nochtans een 7-tal belangrijke schilderijen daaruit behouden bleven, is te danken aan het krachtig en waarlijk voorbeeldig initiatief van bestuurderen der ‘Vereeniging Rembrandt’ en een tweetal particulieren.
Het vroeger aan Metsu toegedicht Jongensportret van Jacob Backer (later is de handteekening ontdekt) is een degelijk werk, wat koel, maar helder van toon, dat door den tijd allerminst geleden heeft. Dat hij een der eerste leerlingen van Rembrandt te Amsterdam was, is hieruit niet duidelijk merkbaar, en toch was hij nauwelijks twee jaar uit Rembrandt's invloedsspheer weg, toen hij dit meesterwerk schilderde (1634). Het werk is het eigendom geworden van Mevrouw Rose-Molewater. (Doek, ovaal 94 × 71 cm., rechts geteekend: J. De Backer, 1634).
Als 't ware om vergelijking uit te lokken hangt dit portret naast den Koning David van een anderen leerling van Rembrandt. De Jacob Backer lijkt bijna te koel naast het gloeiende clair-obscur van dezen prachtigen Aert de Gelder. De koning, in hermelijnen mantel, een grooten witten turban op het hoofd, is op Rembrandtieke wijze in een zielvol gebaar afgebeeld. Hoe ongerept is ook dit meesterwerk van den prachtlievenden schilder door den tijd in eere gehouden. Wellicht heeft deze zelfs als met een tooverstaf de kleuren aangeroerd en heur harmonie verhoogd. Wat wondermooi van tint, in fijne schakeeringen van zilvergrijs en parelblank, de stof veredelend tot kunstschoon, tooit het licht kleed, mantel en turban! Hoeveel punten van vergelijking en tegenstelling biedt dit beeld al niet met Rembrandt's Saul in Den Haag. De ongenoemde Amsterdamsche particulier, die dit werk voor ons land behield, doet hiermee niet slechts onze kunst eer aan, doch ook zichzelf. Er is in ons openbaar bezit niet zoo'n voortreffelijk staal van De Gelder's kunst. (Doek 100 × 116).
Door en door Hollandsch zijn Job Berckheyde's Grachtje, Gerard ter Borch's Moederlijke Zorgen en Dirk van Ostade's Varkensdrijver. Curiositeitshalve moge men er over redekavelen of het grachtje te Haarlem (Oude Gracht, nabij Klein Heiligland, nu gedempt) of wel te Delft (Oude Delft?) den schilder tot die stille harmonie der kleuren stemde, - voor den zuiveren kunstminnaar is die harmonie, waarmede den binnenhuisschilder, bij uitzondering, op het voetspoor van zijn broeder Gerrit, eens de intimiteit van een Hollandsch grachtje vertolkte, a joy for ever. Wat kunnen nieuwere schilders - Ed. Kassen b.v. - hier nog leeren van deze kleurverfijning, vooral
| |
| |
van wal en muren, waar langs 't zonlicht speelt. (Paneel 46 × 38.5 cm., links op het trapje geteekend: J. Berckheyd: 1666).
Ter Borch's genrebeeldje is in al zijn eenvoud een voorbeeldig meesterwerk. Moederlijke zorgen: een moeder, die haar kind, een meisje van zoo wat vijf jaar, de haren kamt, met al die aandacht en zorg, welke men van een Hollandsche moeder verwachten mag. Dat zegt veel! In de kinderlijke handen mocht de kaatsbal even rust vinden. De psychologie van dit geval... is even belangwekkend als van Nero's ontsteld brein vóór den brand van Rome. Hier zegt de voordracht alles. En kan een schilder fijner schilderen, - materieel en psychologisch - dan in dit uniek meesterwerkje? Ook hieraan kunnen nieuwere schilders hun handigheid en blik toetsen, als aan het voorbeeldige. (Paneel 33 × 29 cm. met monogram op den stoelarm).
Op Dirk van Ostade's figuurstukje zij gewezen als op een bijzonder opmerkelijk meesterwerkje van den, in vergelijking met zijn broeder Adriaen, te weinig gewaardeerden schilder, die, hoewel niet ouder geworden dan 28 jaar, een reeks (ruim 100) uitmuntende werken schiep. Dit op 23-jarigen leeftijd geschilderd figuurstukje verbaast door een reeds meesterlijke techniek. (Paneel 27 × 25 cm., links beneden geteekend: J.v. Ostade 1644).
Waar het aantal Hobbema's in ons land zoo gering is, - de meesten zijn in Engelsch, meer bepaald Londensch, bezit, - verheugt het behoud van zulk een capitaal schilderij in hooge mate, te meer, nu het een kunstwerk is, dat hem bijzonder typeert en een zijner beste werken is. Twee Watermolens, naast rijk geboomte en kruising van landen waterwegen. Hoewel niet zoo harmonisch van bouw en lichtverdeeling, niet zoo hoog gewelfd en grootsch van aanschouwing, gelijkt het veel op het beroemde schilderij in het Louvre. Het straalt eenzelfde natuurpoëzie uit, zuiver episch van werking. Jammer dat het groen der boomen door den tijd zoo gebruind en enkele gedeelten wat donker geworden zijn. (Doek, 87.7 X 126 cm., rechts beneden geteekend: M. Hobbema).
Een lyrisch schilder van levensvreugde zonder weêrga was Jan Steen. Dit weet ieder. Doch de volksverbeelding maakte van den schilder heel wat anders dan hij was: een zwierbol en doordraaier, gelijk één dier loszinnige gasten, die hij aan zijn kunstdisch noodde Niet iedere dag is een feestdag, doch dat de 17e eeuwsche Hollanders dikwijls feestelijk gestemd waren, op hunne wijze, wie zal 't ontkennen, ten aanzien van de werken van Adriaen van Ostade, Frans Hals, Jan Steen, e.a. Doch de schilders zelf waren stoere werkers, van stoute verbeelding, - en stonden in hunne aanschouwing van het innerlijk en uiterlijk menschelijke hóóg boven de gasten, die zij op hun kunstfeest onthaalden, en die zij rijk bedeelden met hunnen humor, - als de fonkelende wijn, die de persoon op den achtergrond heel hoog schenkt in het glas, dat de jonge lachende vrouw links op de voorgrond met zwier opheft, te midden van het vroolijkste gezelschap, dat men zich denken kan. Van dit ‘kostelijk mal’ zou vader Cats genoten hebben. Het is een der best geschilderde werken van Jan Steen, en nergens wellicht heeft hij de levensvreugde en volkshumor zoo natuurlijk en levendig gemaaid als hier. (Doek, 134 × 163 cm., links op den muur geteekend: J. Steen fest).
Tegelijkertijd zijn in het Gemeente-museum tentoongesteld een kleine honderd teekeningen van Rembrandt, waarvan 65 door Dr. C. Hofstede de Groot (in 1906) aan den staat geschonken. De 28 andere werden sedert door denzelfde aangekocht. Eene bespreking dezer belangrijke verzameling zou voor dit bericht te uitvoerig worden. Het volk kan zijne dankbaarheid voor zulk eene edele daad als deze schenking niet beter toonen dan door meer en meer door te dringen in Rembrandt's geest.
| |
Arti et Amicitiae keuze-tentoonstelling ter gelegenheid van het eeuwfeest van het herstel van Neêrland's onafhankelijkheid Augustus-September
Men heeft een beeld willen geven van de kunst van levende schilders, allen uit den kring van bovengenoemd Amsterdamsch genootschap; welke
| |
| |
kring heel ruim getrokken is, als men bedenkt, dat o.a. Blommers en Mesdag daarin begrepen zijn. Wij krijgen een onvolkomen beeld van de hedendaagsche Nederlandsche kunst als geheel, daar b.v. belangrijke schilders als W. de Zwart en J. Toorop er buiten gesloten zijn, terwijl onbelangrijke grootheden als S. Baukema, P. Bodifée, C.L. Dake, J.H. Geerlings, H.M. Krabbé, om maar enkelen te noemen, ‘uitverkoren’ zijn. Wij vermoeden dus dat de inrichters dezer feestelijke tentoonstelling gebonden waren aan voorschriften betreffende oudere leden met bijzondere rechten, waardoor de ‘keuze’ allerminst vrij was.
Enkele schilders, n.l. N. Bastert, M. Bauer, G.H. Breitner, G.W. Dijsselhof, H.J. Haverman, I. Israëls, Ed. Karsen, H.W. Mesdag, A. Neuhuys, Thérèse Schwartze-Van Duyl, W.B. Tholen, Fl. Verster, J. Veth, J. Voerman en W. Witsen genieten de eer door meerdere werken vertegenwoordigd te zijn, en geen kunstkenner zal die uitverkiezing afkeuren. Het gehalte der tentoonstelling heeft door die evenredige vertegenwoordiging eene loffelijke hoogte bereikt. Had men bij de keuze even vrij als oordeelkundig te werk kunnen gaan, dan zou de Critiek ten aanzien dezer bijdrage tot het ‘Eeuwfeest’ één bedenkelijk gezicht minder behoeven te trekken.
Oogenblikken van genot beleefden wij in 't bijzonder bij Akkeringa's figuurstuk Nettenboetsters, Bastert's Winter, wiens anders nog al eens harde en stroeve, hoewel steeds degelijke, kunst, nu al een heel stemmingsvol moment beleeft; bij Bauer's Hindoetempel en vooral bij zijn (wel wat zonderling) als Maaltijd gekenschetst Oostersch tafereel, waar een fijn spel van enkele kleurige figuurtjes in bruine en grijze atmospheer opkleuren; bij Breitner's Afbraken, doch vooral bij zijn Rustende Huzaren, Gorter's Novembernacht, Haverman's Portretstudies, I. Israëls' Trommelslaagster, Jurres' romantische Richard III, Karsen's stemmige Hollandsche buurtjes en boerderijen en vooral zijn Op het Land, Kever's Prentjes kijken, Monnickendam's Zijbalcon met karakteristieke figuren, Neuhuys' binnenhuizen, waarvan met Plaatjes kijken onvergelijkelijk van levensname echtheid en kleurpracht is, Tholen's Kasteel, een natuurgetrouw en toch dichterlijk aanschouwd landschap, Verster's groote, uit het donker oplichtende schoorsteenmantelstuk, Witsen's doorwerkte, in aandacht en stemming diep bezonken, Oude Huizen te Dort en ten slotte Wijsmuller's stemmingsvolle Winteravond.
D.B.
| |
Uit Tilburg
De afdeeling kunst op de internationale tentoonstelling 18 Juni-18 Augustus
Het was niet de jongere Hollandsche schilderschool, die te Tilburg domineerde. Wie zich wilde verkwikken in den fellen gloed der onvermengde verven of bemoediging en kracht zoeken in het geestdriftige, passievolle streven van onze opkomende schildersbent, die de lichtende laaiende kleur stelt boven den vorm, die de grootschheid van visie eischt en liever beeldt de karakteristiek van vorm en kleur dan een minitieuse reproductie van het object, die wars is van alle weeë zoetheid en burgerlijkheid, - wie zich wilde meien in het strompelen en struikelen van onstuimige en talentvolle beginners, of wie liever zag den tuimel van het buitensporige dan een kalm en gelijkmatig voortglijden in oude, vaste banen, - al dezen heeft de Tilburgsche Kunsttentoonstelling niet in verrukking kunnen brengen.
Maar al gaf ze dan ook veel uit een periode, die we langzamerhand ten deele ontgroeid raken en al ontbraken er ook de meestbeteekenende modernen, ze was niettemin belangrijk. En de quantiteit was niet beperkt: niet minder dan 500 werken van nagenoeg 200 Hollandsche en Belgische schilders en beeldhouwers waren ingezonden. Een gemengd gezelschap: sommigen boeiden door visie, gedachte noch uitvoering, anderen verrasten.
Om klank en kracht van kleur en een voldoend bereiken in den vorm mag genoemd worden de inzending van P.M. van Walche- | |
| |
ren: de Boekaniers, welke een belofte inhoudt.
Wel zijn de zes doeken van Mevr. Bisschop-Robertson in deze opzichten nog hooger te stellen, maar dan toch in anderen zin en ze gaven niet zoo de groote verrassing, omdat we van deze schilderes niet anders dan voortreffelijk werk gewoon zijn. De sonore accoorden van haar zware en diepe kleuren waren een tegenstelling met het blijde gejubel der luministische verven van Mej. Robert Janssen, die een zonnig landschap inzond, of de klaardere geraniums van de gloedvolle Mej. J. Slager.
Ook de kleurverwerking maakte de stukken van Mej. Ansingh belangrijk, ze exposeerde hier Het Briefje en Fantaisie, bezonnen werk met een teere trilling en rijke samenbloeiïng der kleuren. De Bloemen en het Stilleven van Mej. M. de Boer hadden eveneens bekoring om de kleur, die hier gedempt en zonder laaiïng was. F. Hart Nibbrig toonde ons glooiende landschappen in lichter gamma, vol van gouden zonneschijn, die alles overstraalt met gloed en glans. Minder fijnheid met grooter lichtkracht bereikte E. Lücker in zijn Herfst en een fijngestemd koloriet bracht Mevr. Plasschaert in een Stilleven met rustig-eenvoudigen en blanken achtergrond. Niet geheel zuiver gestemd is het palet van E.R. D. Schaap, wiens Lente anders vermelding vroeg, een decoratief blauw had Mevr. Schaap in Het Molentje. Begaafd colorist blijkt uit zijn beide hier geëxposeerde werken M. van Andringa, wiens Papavers vooral uitblonken: vlammend was dat rood der klaprozen en in breeden toets was toch de fijnheid der materie verkregen. Ook Monnickendam mag als zoodanig hier genoemd worden, al miste het rood ook nog diepte.
Inzendingen, waarbij niet de kleur op den voorgrond staat, waar althans niet de vlakke kleur om zichzelf een construeerend element van het kunstwerk is, waren hier in grooten getale.
Jansje aan het hek van G. Bergsma was van moderne losse schildering en gaf het typeerende van den vorm in groote aanduiding goed weer.
Van E. Bosch was er een romantisch doek uit Venetië. J. Brouwers zond aangenaam stemmende landschapjes.
Grootschheid en deemoed spreken uit het doek van Cossaar Dom van Milaan; van fantasie getuigde de immaterieele Elfendans van Prof. C.L. Dake. Rijk en weelderig zag A.J. van Driesten het landschap Aan den Yssel en romantisch Th. Goedvriend het oude Duitsche stadje. Van gedegen schildering en diepklinkende kleur waren de Stillevens van G.D. Gratama, open en blond de Landschappen van G.H. Groot. Van Haverman is met groote waardeering te noemen Moeder en kind en Heijenbrock verblijdde met een lichter gamma en ruimer aanschouwing. Degelijk geschilderd was de Studiekop van B. de Hoog en het Gezellig praatje van A. Hijner is vooral van vorm te prijzen. Door de periode van zoeken en tasten is H.A. van Ingen tot een serene rust gekomen en hij maakte ons deelgenoot van zijn rijpe vruchten in zijn Rust. F.A. Langeveld zond een bekoorlijke Herfstmorgen, G. van Nifterik vertolkte de landelijk romantische stemming en F. Oerder gaf de Tuin in vroolijk aanzien. Van Louis Raemaekers was er een wijdsch landschap, van A.M. Roelofs dient vermeld de Kus en het groote doek van W. Roelofs Jr. had goede eigenschappen in het weergeven der stof. Goede techniek spreekt uit de portretten van Mevr. van Duyl-Schwartze, dieper van geestelijken inhoud was het portret van P. Slager. Het Afscheid van G. Westerman gaf goede romantiek, meer picturaal was J.H. Weijns in zijn Hofje te Gouda.
Bij de aquarellen en zwart-en-wit-kunst onderscheidden zich J. Boon, E. Bosch, Mej. G. ten Hoet en A. Derkzen van Angeren met etsen, I. Israëls met een tweetal kloeke pastels, Henri Leeuw met een goede teekening van een grazende koe en Herman Moerkerk met zeer geestig teekenwerk. Voorts H.D. Schild met een decoratieve pastel en Mej. C. Slager met een aquarel in rijke kleuren. Van J.G. Veldheer was er een opmerkelijke, kleurrijke pastel Schepen en van F. Slager een paar mooie teekeningen van oude ruïnes en een uit Fontainebleau.
| |
| |
Bij het beeldhouwwerk waren Dupuis, Falise, A. Hesselink, Ch. v. Wijk, e.a. goed vertegenwoordigd.
B.J. Kerkhof.
| |
Museumkroniek
Brussel
Het oud Museum heeft onlangs den belangrijken aankoop gedaan van een groote familie-groep, toegeschreven aan Jacob Gerritsz Cuyp (1594-1651). Een moeilijk ontcijferbaar monogram zal deze zeer waarschijnlijke attributie wel bevestigen. Links de ouders met een jongetje tusschen hen in; de overige kinderen in een bewegelijk groepje, hun leeftijd staat aan de voetjes vermeld. Eén er van zit op een klein zwart paardje, wat verderop zien we een jong meisje met een fraaien hond, het geheel is bedekt met een mooie, verdonkerde patina; de slanke jongeling aan de uiterste punt rechts, is 't best. Dit type van een Hollandsch stuk, voornaam, schoon tamelijk ontdaan van uitdrukking, zal eerlang een plaats vinden in onze zalen, thans keurig gereinigd en tegen brandgevaar verzekerd, op een wijze, die even geruststellend als onesthetisch is.
De tentoonstelling van David en zijn leerlingen in het Petit Palais te Parijs, heeft aan den stervenden Marat, zijn echtheid verzekerd. Men was 't er over eens dat wij in 't bezit zijn van den waren, echten, en dat de twee anderen slechts bleeke schimmen zijn. We wisten dit niet, maar die echte Parijzer publiciteit behaagt den Brusselaar, die trots op zijn Museum is!
Onder de moderne stukken, tegenwoordig in onze lokalen al te dicht opeengepakt, mede verscheiden nieuwe elementen. Van de dooden twee portretten, van een man en van een vrouw, (alleen het laatste is onbetwistbaar echt), van den meester-portrettist Lieven de Winne. De Vijver van Fourmois, met een molen, groote boomen, een edel landschap, dat door zijn buitengewone kwaliteiten op geen enkel ander lijkt. Eindelijk de werken van Eugeen Smits, alle op ezels in zaal II gerangschikt: de Lente, een kind, dat bloemen uit zijn mandje in de blauwe lucht strooit, een plafond, dat met die Adriane consolée, omringd van de vier jaargetjden, goed in een palazzo aan de Riviera zou doen. Die eeredienst van Smits voor Italië, waarvan hij in Roma, een welsprekende synthese gegeven heeft, vinden we in zijn eigenaardige portefeuilles, met scherp geziene schetsen en in dien geheimzinnig bruinen Venetiaanschen Avond weer.
Onder de levenden begroeten we in de eerste plaats, de intrede binnen deze muren, van George Lemmen, die met zijn tentoonstelling onlangs in de Galerie Giroux zeer de aandacht heeft getrokken, enkel echter onder de critici en een kleine groep kenners helaas, want een schilderijententoonstelling trekt nooit zoozeer de aandacht als die van een modemagazijn. Vinden we in zijn kunst niet iets weer van die van Eugeen Smits, bijv. van dat allerliefste, fijn geprofileerde Meisje aan het Strand? - Het impressionisme van Edmond Verstraeten is aan dat van Heymans en Claus verwant. We begroeten met vreugde dezen stralenden vertolker onzer welige poldernatuur, van de eindelooze vlakten van 't Land van Waes, waar kinderen spelen in de zon, in toovertuinen met bloeiende boomen, het feeën-effect van den rijm, de gouden herfsten met kudden schapen, hij geeft dit alles sereen als een apostel weer. Het gebrekkige in zijn factuur wordt veroorzaakt door een soort van sidderend en dikwijls vermoeiend trillen. Van dit al te licht uitgestrooide frottis, is zelfs het Opgaan van Sirius, een limpide nachtstuk, onlangs door het gouvernement aangekocht, niet volkomen vrij. In onzen specialistentijd wijdt Marguerite Verboeckhoven zich bijna uitsluitend aan lichtende zeeën, waarin zich een verlicht Casino weerkaatst, - hierin is ze een virtuose en ons Museum heeft onlangs een staaltje van haar talent aangekocht.
De te vroeg gestorven Henri Evenepoel, onlangs te Brussel op veelzijdige wijze gehuldigd, had verdiend in ons Museum beter vertegenwoordigd te zijn. Zijn onbeduidend portretje à la Bretelle, verminderde niet onzen spijt dat we het aardige Meisje
| |
| |
met 't stroohoedje in 't blauw en de mooie hoekjes van Parijs, altijd lichtelijk spottend en toch nooit gemeen, naar elders hebben zien vertrekken, want Evenepoel is altijd tegelijk een schilder van de kindsheid en van prettige zondagjes geweest!
De Vereeniging der Vrienden der Musea, hebben hun bijstand verleend bij de jongste aankoop van den Cinquantenaire, die ik ten slotte nog vluchtig wil vermelden. Het is een zwart marmeren grafsteen, van een bisschop uit Luik (1604), door een kunstenaar uit de Maasstreek, Martin Fiacre en via Charleville, waar hij lang werd bewaard, uit de St. Laurentius-abdij herkomstig. In de maandelijksche vergadering van de Société royale d'Archéologie, deelde de heer Destrée mij deze bijzonderheid mee... hij herkende in dit prachtig, hoog opgewerkt marmer, de beeltenis van een Bisschop Renard († 1036). Deze tombe (vroeger een voorwerp van vereering voor de geloovigen) werd in de xvie eeuw door de beeldstormers vernield en in de xviie, in den smaak van dien tijd hersteld.
P. Bautier.
| |
Luik museum van schilder- en beeldhouwkunst
De heer Adriaan de Witte, de bekende professor aan de Academie, tevens tijdelijk conservator van het Museum, heeft onlangs bijna al de kunstwerken geordend op een wijze, die bevredigend is voor het oog van het publiek zoowel als voor de kunstenaars zelf. Bij deze schikking is hij in hoofdzaak van de nationalistische en chronologische volgorde uitgegaan en bereikt daardoor een meer harmonisch geheel dan door rangschikking van soort bij soort zou zijn verkregen. De opvattingen voor een zeker tijdvak, het verschil in de wijze van compositie, kleurenverbinding en lijnenspel, hebben bijna in iedere eeuw iets eigenaardigs; natuurlijk moet men de artistieke eeuw van de conventioneele eeuw onderscheiden! Maar men moet tevens alles groot zien en over enkele details weten heen te glijden. Een kunstenaar in de xvie eeuw geboren, kan eigenlijk t'huis hooren in de xviie en zoo vervolgens.
In de 1e zaal vindt men de Belgen van het thans levende geslacht, alles is er wel geplaatst en min of meer nieuw aangekocht werk als: Sneeuweffect van Baertsoen (dezen zomer op de Gentsche tentoonstelling), G. Buysse, Dok te Gent, Cécile Douhard (le Terril de houille) de Kantwerkster van Struys, met het glanzend stadsgezicht als achtergrond, Claus' Clairiére, overdreven lumineus, leven alle in goede buurschap met Laermans, Léon Frédéric en de weinige aanwezige Walen. Alleen Montald viel uit den toon door zijn totale afwezigheid van relief.
In zaal II zijn niet anders dan vreemden. Naast Daubigny, Boudin, Knaus, van Marke (een uitgeweken Belg), Harpignies, Pissaro, Corot, is onlangs werk gehangen van Mozquita (Musiciens aveugles faisant danser le populaire espagnol) A. Truchet, Tuin in het Luxembourg en van Charles Cottet de Arme Vrouw, die er zoo ellendig uitziet, dat een lijk haast nog verkwikkelijker is dan dit deerniswaardig wrak van het leven. Enkelen scharen zich om Lucien Simon, anderen om H. Brown, wiens exquise Engelsche, met haar veldbloemen, een bevallige, echt vrouwelijke lijn vertoont.
Zaal III is een concessie aan de noodzakelijkheid, waar Belgen, Hollanders en Franschen, schoon met smaak en oordeel en uitsluitend met het oog op het kleureneffekt bijeen zijn gehangen. Twee aan elkaar verwante portrettisten Ingres en Nisen, Alfred Stevens en Pieter Oyens, Wauters en Soubre, Binjé, Halbart en C. Keppenne, leven er in broederlijke eendracht met Verhas, Rosseels en Roelofs. De groote dierschilder neemt twee plaatsen in. Verder zijn er in den laatsten tijd enkele schetsen van Henri Berchmans. Artan en anderen opgehangen en met genoegen heb ik er een in zijn intimisme zeer aantrekkelijke Blinde met zijn dochter, van Mataive opgemerkt.
Zaal IV voert naar vervlogen eeuwen terug. De xvie is vertegenwoordigd door enkele meesterwerken van Lambert Lombart, van Cleef, Patenier en Suavius. Bij toeval schijnt er verzeild te zijn geraakt een Landschap van Vinckeboons (weliswaar onder een verkeerden naam), die, hoewel
| |
| |
tegen het eind der xvie eeuw geboren, door factuur en opvatting geheel tot de xviie behoort. Het overblijvende gedeelte van de zaal vereenigt de xviie en de xviiie eeuw. De Walen, waaronder vooral Defrance, zijn er rijk vertegenwoordigd, hoewel veel Vlamingen en Hollanders en zelfs een Franschman, die om de sujekten die hij behandelde voor een Hollander gehouden werd, tusschen hen ingeslopen zijn: Decamps, den xixe eeuwer, heeft een bescheiden plaatsje gekregen, zijn klein stukje zal hopen we eerlang bij zijn landgenooten in Zaal II worden geplaatst.
Zaal V is heel ongelijk, door Vlamingen en Walen bevolkt. Bij uitzondering domineeren hier de Walen, met hun Pleïade uit de xixe eeuw, van Vieillevoye en Wiertz tot Gallait, Lamorinière en Coosemans.
In Zaal VI is niets veranderd. Het legaat Eugène Dumont, waar Corot, Manet, Raffaelli en Toma naast Italianen, Belgen en Duitschers hangen, is geheel dezelfde gebleven.
Tevens vindt men er interessante makelten van Waalsche beeldhouwers: Delcour, Mignon en Harzé.
Zalen VII en VIII, worden door moulages van alle tijden ingenomen.
Zaal IX hangt, net als vroeger, vol akwarellen, teekeningen en kopersneden: Lynen en Philippet naast de Witte, Maréchal, Rassenfosse, Donnay, Marneffe, enz.
Men ziet uit dit vluchtig overzicht, dat het zonderling mengelmoes van vroeger bijna geheel verdwenen is, doch om alles nog beter te schikken zou het dubbele der tegenwoordige lokalen benoodigd zijn; ongelukkig is het Museum door gebouwen van tamelijk recenten datum ingesloten, men was niet bedacht op de uitbreiding der verzameling; in België lijdt men al te vaak aan kortzichtigheid.
G.J.
| |
Boeken & tijdschriften
Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart begründet von Ulrich Thieme und Felix Becker herausgegeben von Ulrich Thieme vi. band: Carlini-Cioci; vii. band: Cioffi-Cousyns; viii. band: Coutan-Delattre Leipzig, verlag von E.A. Seemann, 1912-1913 preis pro band: geheftet: 32 mk., in halbleder gebunden: 35 mk.
Drie nieuwe deelen binnen het verloop van nog geen anderhalf jaar! Men ziet dat het reuzenwerk onverstoorbaar voortschrijdt, sommige ongeluksprofeten ten spijt, die het een spoedig einde voorspelden. De waarheid is. dat de heele onderneming op zóó hechte grondslagen is opgebouwd, zóó degelijk werd voorbereid dat, menschelijker wijze gesproken, niets de geregelde voltooiïng in den weg kan slaan. Redactie en uitgever verdienen dan ook den hoogsten lof voor de wijze waarop zij hunne taak ten uitvoer brengen. De drie hierboven vermelde deelen staan in geen opzicht ten achter bij de reeds vroeger besprokene. Integendeel, lijkt het wel of de zoo talrijke medewerkers allengerhand meer voeling met elkaar krijgen, en het geheel er aldus aan eenheid bij wint. Het moet voor de redactie geen geringe taak zijn, om daaraan de hand te houden, en te zorgen dat ieder in 't gelid blijft! Toch springt er een enkele keer nog wel eens een uit den band - en dat is deeenige restrictie die wij hier te maken hebben. Sommige medewerkers veroorloven zich, vijf, zes, ja tot tien en twaalf bladzijden in beslag te nemen voor kunstenaars, die niet eens tot de grooten behooren. Hoe belangwekkend zulke biografieën ook mogen zijn - zij hooren overal elders thuis dan in een lexikon, dat door bondigheid en overzichtelijkheid dient uit te munten. Zij zijn daarenboven een gevaar, daar zij dreigen den
| |
| |
omvang der uitgave nutteloos te doen uitdijen. Gelukkig is dit de uitzondering, en blijft, over het algemeen, alles op zijn ware plan.
In deel VI (Carlini-Cioci) overheerschen de Italianen; wij treffen er weinig Nederlandsche namen in aan; een der voornaamste is Philippe de Champagne, bewerkt door Henri Stein; deel VII en deel VIII (Cioffi-Delattre) zijn echter voor onze kunstgeschiedenis zeer belangrijk. Wij kunnen natuurlijk niet alles vermelden, wat daarin over Nederlanders voorkomt, maar geven hier een (alfabetische) lijst van medewerkers, wier bijdragen wij opmerkten. L. Baer bewerkte Jacques Coene; N. Beets, W.P. Crabeth; Paul Bergmans, Emile Claus, verschillende de Cock's, L. Cruyl, enz. A. Bredius een vrij groot aantal minder bekende kunstenaars, waarover elders weinig of zelfs hoegenaamd geene gegevens te vinden zijn; L. Burchard, Hieron. Cock, Frans Crabbe en familie enz.; P. B(uschmann), Fr. Courtens, Fl. Crabeels, Aug. Danse, H. Decaisne; Walter Cohen enkele hoogst belangrijke namen: Joos van Cleve, de familie Coffermans, Petrus Cristus, Jacques Daret; Ary Delen eenige hedendaagsche Vlamingen als Alb. Crahay en K. Collens; G.J. Hoogewerff, de familie Coxie; G. Jorissenne, Waalsche kunstenaars als de Cocklers-familie en L. Defrance; K. Lilienfeld, de familie Cuyp; Aug. L. Mayer, den flamandiseerenden Spanjaard Luis Dalmau; wijlen E.W. Moes, Cornelis van Haarlem, Pieter Codde, een 25-tal Claes'sen en tal van minder bekende meesters; E. Plietsch, Hendrik de Clerck, Pieter Coeck van Aelst; W Steenhoff, talrijke hedendaagsche Hollanders; W.H. James Weale, de Claeissens of Claessens; A.W. Weissmann, de architecten Cuypers, (van P. Jos. Th. Cuypers maakt hij zich misschien wat al te vlug af);
Friedrich Winkler, Gerard David; K. Zoege von Manteuffel, tal van kleine Vlaamsche meesters en ook eenige meer beroemde kunstenaars, o.a. de verschillende van Cleve's, G. Coignet, diverse de Coninck's, de talrijke familie van Coninxloo, Gonzales Coques, Jan Cossiers, Joos van Craesbeeck en Caspar de Craeyer. Onder minder uitgebreide artikels vinden we ten slotte nog de namen van R. van Bastelaer, M.J. Friedländer (wiens zaakrijke bondigheid velen tot voorbeeld kan strekken!), V. van der Haegen, wijlen H. Hymans, Teding van Berkhout, Hans Tietze en H. Vollmer.
Al deze artikels geven niet enkel de samenvatting van hetgeen elders in soms zeer moeilijk toegankelijke werken over deze meesters te vinden is, maar zij brengen zeer dikwijls nieuw en onuitgegeven materiaal - en geven ten slotte uitvoerige bibliografische verwijzingen.
Men ziet dus dat deze nieuwe deelen van het Lexikon niet enkel onze aandacht verdienen, maar eenvoudig onmisbaar zijn voor eenieder, die zich met onze kunstgeschiedenis bezighoudt. Natuurlijk kunnen zich slechts weinigen het kostbare werk aanschaffen - maar we vertrouwen dat het des te gemakkelijker den weg naar onze openbare bibliotheken zal vinden.
B.
| |
Hortulus animae. zielentuintje keiz. hofbibliotheek te Weenen photomechanische reprobuctie der keiz. hof- en staatsdrukkerij, enz. 1908 uitgave van A. Oosthoek te Utrecht, Amsterdam van Holkema en Warendorf
We hebben deze luxe-uitgaaf van een der mooiste Vlaamsche handschriften uit het begin der xvie eeuw, waarvan nummers 4, 5 en 6 geheel op de hoogte der vorige afleveringen zijn, reeds vroeger aangekondigd. De uitvoering van het geheele werk is dan ook onberispelijk en zal zekerveel bijdragen om degenen die zich bezig houden met het moeilijke problema van de geschiedenis der ‘enluminuur’ den arbeid te vergemakkelijken.
Vestigen we in de eerste plaats de aandacht op de half-figuur van den apostel Simon, in een prachtig landschap en geheel gehouden in een warm-glanzende noot. Even schitterend is de verluchting van De Martelaren van Sébaste, die van de Veertien mindere Heiligen en den Liefdadigen St. Maarten. De halffiguur der H. Agnes, herinnert aan zekere bladzijden in het Brevarium Grimani.
| |
| |
De Aanbidding der Koningen, is, zonder eenigen twijfel, een trouwe copie naar een der schoonste scheppingen uit de Vlaamsche School. Deze compositie, in verschillende handschriften overgenomen, is niet afkomstig van een verluchter, maar moet aan een der eerste schilders worden toegeschreven. Ze vertoont, m.i., hier en daar overeenkomst met zekere werken van Van der Goes. St. Jan met het goddelijk Lam, is mede een copie naar een beroemd stuk van een tijdgenoot van Gerard David.
De half-figuur van St. Thomas vormt een belangrijke tegenstelling met die van den H. Simon. Hij wordt voorgesteld in een mooi landschap met groote boomen over een rivier. De Evangelisten St. Marcus en St. Lukas in hun cel, met den leeuw en den os, zijn schitterend van schildering en interpretatie. Noemen we dan verder nog de Martelie van den H. Sebastiaan en den Draak verslaanden St. Joris, ongetwijfeld weergaven van schilderwerken uit de Vlaamsche School. De Bekroning van de Maagd trekt de aandacht door het groote belang dat de kunstenaar aan dit heel delikaat uitgevoerde tooneel heeft weten mee te deelen. Inniger van karakter is de Annunciatie, vooral aantrekkelijker in de schilderachtige details.
Van den zelfden meester, een nabootser van Gerard David, moet de Maagd op de Maansikkel, afkomstig zijn. De Maagd is jeugdig en mollig, hoewel wat kort van gestalte.
De Engelbewaarder, eveneens in half-figuur, is op dezelfde wijze voorgesteld als de aartsengel Michaël uit het Brevarium Grimani. De kop is echter veel minder karakteristiek.
De half-figuur van St. Jacobus is niet minder fraai behandeld als de overige apostelen. Heel mooi en levendig van voorstelling zijn mede de Steeniging van Stefanus en de Nederdaling van den H. Geest.
Deze opmerkingen zijn slechts vluchtig. We zouden ze nog willen uitstrekken tot die omlijstingen op rooskleurigen, geel vergulden, blauw of zwarten grond, die met groote verscheidenheid van bloemguirlandes en bloemen, vlinders, insekten, kleinodiën en zelfs met schilderachtige motieven als spelende apen, een vrouw die de luit bespeelt en een gebrekkige bedelares, versierd zijn. Deze versiering is bijzonder mooi en natuurgetrouw. Het handschrift is in onberispelijken staat en heeft door de schoone fac-simili niets verloren - het is of het zooeven uit de handen van den verluchter kwam!
Binnen kort hopen we over 't eind van 't werk een nadere bespreking te geven.
Jos. Destrée.
| |
Gazette des beaux-arts (Juli 1913).
De conservator van het Gentsche Museum, de heer Louis Maeterlinck, tracht het belang te doen uitkomen van de primitieve Gentsche schilderschool, ‘belang overigens in verhouding met de rijkheid en den praal, welke de hoofdstad van Vlaanderen in de 14e en 15e eeuw ten toon kon spreiden’. Wel heeft de roem van deze schilderschool heel veel geleden, ‘door de talrijke burgeroorlogen, de godsdienstomwentelingen, de opstanden, de branden, waarvan de rijke maar woelige stad zoo dikwijls het tooneel is geweest.’ Gelukkig blijven er twee aanknoopingspunten over: het meesterstuk van Hubert van Eyck, Het Lam Gods, in de kathedraal van St. Baafs, en De Geboorte, in het oude Vleeschhuis te Gent, schildering van Nabur Martins, een Gentsch kunstenaar, die het bedoelde werk in 1448 uitvoerde op bestelling van den beenhouwer en vischverkooper Jaak de Ketelboutere. Dit werk, zegt de heer Maeterlinck, is klaarblijkelijk van de hand van een leerling of voortzetter van Hubert van Eyck, en wel van den zgn. ‘Meester van Flémalle’, waarvan men, zonder eenig bewijs, een Doorniksch schilder heeft willen maken, en dien de heer Maeterlinck met den genoemden Nabur Martins identificeert.
| |
Monatshefte für Kunstwissenschaft (Juli 1913)
In een artikel over Geeraert David en de Brugsche miniatuurschildering van zijn tijd, brengt de heer Friedrich Winkler bij het door E. von Bodenhausen in zijn David-monographie reeds opgestapelde materiaal,
| |
| |
nieuwe gegevens omtrent het werk van dezen schilder; vooreerst over paneelen, nu pas als werken van Geeraert David herkend, vervolgens over een viertal teekeningen, destijds door M. Conway in The Burlington Magazine gepubliceerd. Fr. Winkler bestudeert tevens de verhouding tusschen Geeraert David en de Brugsche miniatuur-schildering. Hij bestudeerde verschillende verluchte gebedenboeken, in de Weensche Hofbibliothek, in het British Museum, en in de Landesbibliothek van Kassel, en besluit dat David, ofschoon dan ook zelden, als miniaturist moet werkzaam zijn geweest.
Van het reeds zoo degelijke werk van von Bodenhausen zijn Winkler's nota's een zeer te waardeeren aanvulling.
| |
Der Cicerone
Nr 13 van dit tijdschrift bevat van E. Baumeister een nota over eene gegraveerde bronzen tafel van 1m20 × 1m005, bewaard in het Historische Museum te Basel, in 1433 geschonken door hertogin Isabella van Burgondië aan het Karthuizerklooster van Basel, en welke van belang is ten opzichte van het ontstaan en de geschiedenis der kopergravure in de Nederlanden.
Nr 14. - Het Prado-Museum te Madrid bevat van Jan Gossaert van Mabuse, een Madonna met Jezuskind, tegen een architectonischen achtergrond. Dit schilderij werd door Hans Baldung Grien gecopiëerd, en de copie, in het Germanisches Museum te Nürnberg, vertoont alleen deze afwijking van het origineel, dat de architectonische achtergrond niet heelemaal dezelfde is Deze past zich echter volkomen aan bij dien van het portret van den Man met den rozenkrans van Mabuse (National Gallery, Londen). De heer Ernst Weisz meent dan ook dat de achtergrond van de Madonna in het Prado aanvankelijk wel zal geweest zijn zooals Baldung hem copiëerde, en dat het Mansportret van Londen met de Madonna een tweeluik vormde.
In hetzelfde nr schrijft V.C. Habicht over een pas door het Kestner-Museum van Hannover aangeworven Zelfportret van Jozef Israëls (1909), dat hij noemt een zijner meest expressieve werken. ‘Het is het souvereine beheerschen der als juist erkende picturale middelen, te zamen met het zielige, of minstens geestelijke, dat ons in dit werk zoozeer bekoort. Behagelijk neergezeten, in een gevoel van rust, heeft de kunstenaar zich voorgesteld met het palet in de rechter- en het penseel in de linkerhand. Men ondergaat mede het genot der rust, en kijkt geroerd naar den kalm openen mond, waarvan de roerloosheid niet eenmaal door den adem gestoord wordt. De techniek kan niet door woorden benaderd worden, en het ware een onbegonnen werk, ze te omschrijven. Alleen mag gewezen worden op de uitdrukking der linkerhand, die in een krachtig rood, zeldzaam en opzettelijk, dunkt me, afsteekt tegen het grauwe incarnaat van het gezicht.’
| |
Emporium (Juli 1913)
De Italiaansche kunstkritieker Vittorio Pica, wien wij reeds menig waardeerend stuk over Nederlandsche en Vlaamsche kunst danken, schreef deze maal, bij talrijke, goede reproducties, eene ingaande studie over den sympathieken Hollandschen etser Philippe Zilcken.
| |
Art in America (Juli 1913)
Het is niet steeds een verheugende lectuur, die welke dit tijdschrift ons Vlamingen en Hollanders biedt. Inderdaad, we hebben er bij elke aflevering ruim stof tot geenszins misplaatste ergernis, wanneer wij nagaan welke een ontzettende massa kunstwerken de Amerikaansche milliardairs ons door de macht van den dollar hebben ontroofd! Nu weer geeft Dr W.R. Valentiner een overzicht van hetgeen de Verzameling Widener te Philadelphia aan werken van Rubens en van Dijck bevat: van Rubens een Sabijnschen Maagdenroof en een Hemelvaart van Maria; van van Dijck, die twee prachtige portretten van Genueesche patriciërsvrouwen Paola Adorno en Marchesa Cataneo, de beroemde Vincenzo Imperiale, de portretten van Catherine Howard en van Raphael Racius.
| |
| |
Mogen wij hopen dat dit alles, schoonheid toch die de wereld behoort, eenmaal nog uit de geslotenheid der particuliere Amerikaansche verzamelingen aan de bewondering van allen zal worden teruggeschonken?
| |
Studien und skizzen zur gemäldekunde, herausgegeben von dr. theodor von frimmel wien, kommissions-verlag von gerold & co
In een voorwoord wordt door den uitgever van de Blätter für Gemäldekunde, den heer Dr Theodor von Frimmel, aangekondigd dat hij voortaan, als vervolg op dit tijdschrift, een nieuwe uitgave zal beginnen die hij noemt Studiën und Skizzen zur Gemäldekunde, titel welke genoegzaam de bedoeling van deze publicatie aanduidt. Door zich alleen bezig te houden met de wetenschap der schilderkunst, wordt met deze Studiën und Skizzen een strengere arbeidsverdeeling betracht, zonder evenwel blind te blijven voor de aanverwante vakken. Zoo meent de uitgever de andere kunsttijdschriften met een meer uitgebreid programma, te kunnen in de hand werken. Benevens de oude kunst, die in de reeds gepubliceerde nummers de ruimste plaats inneemt, zullen ook de verschijningen van den dag, voor zoover zij tot het vak der schilderkunst behooren, behandeld worden, zoodal berichten en nota's over tentoonstellingen van moderne schilderijen in Studiën und Skizzen zullen verschijnen. Verder zullen aankondigingen omtrent schilderijen veilingen en verkoopingen van allerhande kunstwerken in de nieuwe uitgave worden opgenomen. De verschijning van Studiën und Skizzen is aan geen vasten tijd gebonden.
| |
Zeitschrift für bildende Kunst (heft 10)
Onlangs werd in het Museum van Leipzig een tentoonstelling gehouden van de aldaar bewaarde teekeningen van oude meesters. Hermann Voss bespreekt de voornaamste dier kunstschatten, waartusschen werken van Rubens (zijn Adam en Eva, schets voor een vrije copie naar het schilderij van Titiaan in het Prado, wordt als buitentekstplaat onberispelijk in kleur gereproduceerd) van een navolger van Hugo van der Goes, van Spranger, Goltzius, Moeyaert, Avercamp, Pieter Molyn, van Huysum, Jan Breughel, Carel van Mander, van Thulden, e.a.
A.D.
|
|