| |
| |
| |
| |
Aanteekeningen op de bouwvak-tentoonstelling te Leipzig en Berlage's inzending
De hoofdingang van de bouwvaktentoonstelling te Leipzig is een, kwasie dorische open-zuilengalerij, indrukwekkend bedoeld. Deze doorgang wordt geflankeerd door vleugels van gesloten bouw, in den plattegrond rechthoekig op de zuilenreeks geplaatst. Deze gesloten bouw herinnert sterk aan den duitschen 18e eeuwschen stijl, is echter even als de dorische zuilen in een modern gewaadje gestoken. Deze bouw, waardoor een voorplein gevormd wordt dat versierd is met twee vrijstaande kolommen, op wier kapiteelen zittende leeuwen als schilddragers gemodelleerd zijn, eenigszins in den geest als die van het San Marcoplein te Venetië. Daar echter onze tijd aanpassing en praktische benutting vraagt, heeft men tamelijk klakkeloos aan iedere kolom vier electrische booglampen opgehangen.
De zuilenreeks, die toegangen vrij laat naar de tentoonstellings-terreinen, torschen trapsgewijs blokken, waarachter zich een schuin oploopende kap met groengekleurd rubberiet gedekt, verheft, en de zuilenrij overdekt. Dit dak draagt in 't midden een vierkant plat deel, dat even boven de kaplijn is uitgebouwd, en als het ware gelegenheid aanbiedt voor een beeldgroep, hoewel ook deze er vreemd zou doen; of, voor het beeld van de Pallas Athene, dat nu op een der zooeven genoemde onderste treden geplaatst is en daardoor, in plaats van de ruimte, het groene, schuinoploopende dak met het daarboven platte vierkant tot achtergrond heeft.
Hoe ernstig dit alles ook gedaan is, want er vertoont zich schijnbaar wel overwogenheid in alles, kan een spotgevoel niet onderdrukt worden en vraagt men zich af, is er hier in de afgedaalde Pallas Athene eenige symboliek verscholen. Om aan humor te denken, ziet er werkelijk alles te degelijk en te ernstig uit, maar is het niet alsof de geweldige, strenge, maar correkte liefdevolle godin, medelijden heeft gehad en tot onze zwakke twintiger eeuwsche kunstenaars, met haar eeuwige kracht wil te hulp komen en reeds
| |
| |
daartoe eenige treden is afgedaald, haar hooge standplaats verlaten heeft?
Schuilt niet in de greep naar den vorm dier dorische zuilen een erkennen van eigen onmacht? Een vraag om hulp! Pallas Athene werd aangeroepen en zij kwam! Zij kwam nogmaals de zwakke menschheid te hulp en daalde minzaam tot ons neer en leende aan deze tentoonstelling de oude vormen. Ja, hare goedertierenheid ging zelfs zoo ver, dat een nieuw kleed werd toegestaan.
Hoe wij ook de groote greep, het breede gebaar der Duitschers bewonderen en de durf waarmede gestreefd wordt een moderne stijl te vestigen, en de grootheid van toepassing der nieuwe materialen waardeeren, blijft de stelsellooze wijze waarop dit blijkbaar geschiedt een te betreuren zaak. Uit alles blijkt dat de kracht om te kunnen er wel is, doch deze nog niet op de juiste wijze aangewend wordt. Uit de algemeene opzet en de architectuur dezer tentoonstelling puren we kracht; men wordt deze in alles gewaar, doch juist door het sterke verlangen die kracht tot uitdrukking te brengen, verklaar ik mij die greep naar de oude, rijpe vormen, waar die kracht, het groote gebaar zoo duidelijk uit spreekt. Toch mogen we, wat deze tentoonstelling aan architectuur in de gebouwen oplevert, niet over een kam scheren met den geweldigen arbeid en het vele kundige werk, dat binnen die gebouwen te aanschouwen is gesteld. Daar vinden we werken van de beste duitsche architecten, die getuigenis afleggen van bewust streven, en klaar eigen kunnen en krachtvertoon; maar dit bepaalt zich nog bij enkele. Ook kunnen we in bijna iedere belangrijke stad in het Duitsche rijk een of meer gebouwen aantreffen, die de wordende stijl blijde verkondigen en hoop geven op de toekomst. Telkens is men weer verrast door het blijk van vertrouwen, dat den kunstenaars daar verleend wordt, door het geven van opdrachten, waardoor hun kunst tot ontwikkeling kan komen. Bewonderenswaardig is de steun die het publiek, dat de middelen daartoe bezit, aan hun kunstenaars verleent en hun kracht en kunde weet te benutten. Hoewel er eenige kentering ten onzent schijnt te zijn, ondervond de moderne architect en kunstnijveraar nog niet die steun, ontvingen zij nog niet die opdrachten, waarop zij recht hebben. Maar al te veel wordt hier door het publiek de stijl-namaak nog in de hand gewerkt, ja den architect vaak tot eisch gesteld.
Ook weer bij deze duitsche tentoonstelling staat men verbluft over den durf en het aanvaarden van een zekere eenheid; van, wat men zou kunnen noemen, stijlbegrip voor tentoonstellings-samenstellingen, waardoor Duitschland zich reeds meermalen op verschillende tentoonstellingen deed onderkennen. Mag het dan over het algemeen wel wat min of meer grof zijn, een verfijnde grofheid als men wil, ontegenzeggelijk heeft er de samenstelling zoowel als de architectuur een vast karakter, éen uitgesproken algemeene vormenspraak. Aanvankelijk zou men meenen, dat in die vormenspraak een
| |
| |
vast beginsel schuilde wegens de gewaarwording van eenheid, die de algemeene eerste indruk is: bij nadere beschouwing blijkt echter, dat de eigenlijke verschijningsvorm toch tamelijk richtingloos is, en dat er door vele kunstenaars zonder bepaald vast princiepe in Duitschland, gewerkt wordt.
H.P. BERLAGE: Boekenkast; (uitgevoerd door 't Binnenhuis).
Wandschildering van R.N. ROLAND HOLST; ceramiek van W.C. BROUWER.
En dan die ‘Betonhalle’! Ook deze legt daar getuigenis van af! Hoe ter wereld men er toe kwam om met dit allermodernste materiaal, met z'n eigenaardige opgave, een zeer slechte Pantheon-navolging te maken!? Ik kan
| |
| |
mij dit slechts verklaren, door te letten op hun verlangen naar het geweldige, het indrukwekkende, naar het verlangen om kracht uit te drukken, naar het zoeken van het groote gebaar, waardoor de klassieken indrukwekkend waren. Maar tegelijk vind ik er in, het erkennen van eigen onmacht aan eigen beheersching van kracht. Is 't niet alsof men geen geduld heeft om de vrucht te laten rijpen en gedijen? Onze moderne kunst, is nog zoo jong eigenlijk! nog pas in bloesem staat ze en men verlangt reeds rijpe vruchten te zien. Mogelijk heeft de gejaagdheid van onzen tijd daar voor een groot deel schuld aan.
Er zijn zoovele rijpe uitingen van kunst uit vroegere tijden over de wereld verspreid en in monumenten en musea bewaard, dat het steeds moeiljker voor de nieuwere uitingen wordt, om de moeilijke tijd van het langzame verloop der rijping, dat is, de onvolkome staat door te maken. Het publiek - hoe wel de kunst daar zich eigenlijk niet aan mag storen of door laten belemmeren, vraagt nu eenmaal naar vruchten en wel rijpe en niet naar bloesems, die ze nog niet verteren en nog minder bewonderen kunnen. En toch zijn - en dat blijkt uit alle stijlontwikkelingen - juist die bloesemperiode, die wordingstijden in de kunst zoo belangrijk en aantrekkelijk. Het is dan ook een vreemd verschijnsel dat men die bloesems niet neemt voor wat ze zijn, de schoonheid er in bewondert en met geduld de rijping afwacht en de ontwikkeling met belangstelling volgt. In de natuur zijn we zoo gaarne geneigd dit te doen, waarom dan niet in de kunst?
Vóor een tien, vijftiental jaren terug werden we, vooral in de opbloeiende Duitsche kunst, met zoo'n innig blij gevoel gestemd, dat daaruit nu een nieuwe stijl, eigen aan dezen tijd zou groeien. Thans lijkt dat anders! Maar toch behoeven we, met deze tentoonstelling voor oogen, geloof ik, niet bevreesd te zijn dat de groei van het eigenlijke moderne belemmerd zal worden. Wat we thans zien, is als een reactie te beschouwen waaruit opnieuw een frissche actie te verwachten is. Wat echter de duitschers nog, ondanks hun uiterlijk vertoon van kracht, zwak maakt, dat is: het stelsellooze waarmede te werk wordt gegaan. Wat dat betreft staat de moderne hollandsche architectuur, hoewel minder populair dan die kunst in Duitschland, en misschien ook wel juist daardoor, veel krachtiger en zuiverder. De meeste Hollandsche kunstenaars, zoowel architecten als nijverheidskunstenaars, gaan meer stelselmatig te werk; hebben een grond, een vast beginsel waarnaar gewerkt wordt, en daarom is van deze kunst meer een stijlgrondvesting te verwachten dan van wat thans in Duitschland gaande is.
Blijkt uit de architectuur dezer tentoonstelling het plunderen van de klassieke vormen-voorraad, niet minder is dat bij de kunstnijverheid-vormen te bespeuren, 't al heeft een glimp van moderniteit, doch het eigenlijke wezen ontbreekt, en dat komt wel het sterkste en duidelijkste uit in de binnenhuis- | |
| |
H.P. BERLAGE: HEERENKAMER. (Uitgevoerd door 't Binnenhuis).
Wandschilderingen van R.N. ROLAND HOLST; Beeld van L. ZIJL.
| |
| |
en meubelkunst zoowel als in de stoffen voor bekleeding, de gordijnen en de vloerbedekkingen. De ceramiek vertoont nog het meest het zoeken naar eigen vormen en versieringen. Op deze tentoonstelling is een faïence uit Weenen, die alle bewondering vraagt, zoowel voor de vormen als orgineele versieringen, terwijl de techniek ongelooflijk geraffineerd is. Ik bedoel hier het mooie Serapis-faïence, van Ernst Wahliss.
Bijna alle meubelinzendingen vertoonen een hang naar het Biedemeyergenre, overgoten met een modern sausje, waardoor men soms tot aller belachelijkste vormen is gekomen.
In het streven naar kleur en stemming - waar de Duitschers dank zij hunnen aard en hang naar het pathetische zeer naar streven, - zijn ze vaak wel geslaagd, hoewel ook daarin hunne geraffineerde grofheid, die fijnheid bedoeld te zijn, sterk uitkomt. Hevige tegenstellingen trekken hun zeer aan, b.v. een opvallend hard-groen, met zwart, sterk violet en oranje, zijn combinaties waar ze niet tegenop zien, en waar ze stemming mede weten te brengen in hun interieurs.
De afdeeling binnen-architectuur en meubeleering en stoffeering is grootendeels gevormd door de collectieve inzending van de ‘Deutsche Werkbund’: de vereeniging die een samenwerking bedoelt tusschen de kunstenaars en de fabrikanten.
Aanvankelijk had men gemeend dat Nederland op deze tentoonstelling met een groote inzending zou uitkomen en had men zelfs reeds een speciaal gebouw daarvoor bestemd. Jammer genoeg bleek er in Holland niet veel neiging tot deelname te bestaan, vermoedelijk is de reden hiervoor te zoeken dat men óf niet bij de rechte personen of organisaties daarvoor aanklopte, óf dat men de laatste tijden wel wat erg druk wordt aangezocht om aan tentoonstellingen deel te nemen. Hoe het ook zij, de enkele poging die aangewend werd om de aangeboden ruimte te vullen, faalde volkomen en men moest dus op deze tentoonstelling zich vergenoegen zonder een belangrijke d.i.t.z. omvangrijke deelname van Nederlandsche inzenders. De eenige Hollandsche inzending op deze tentoonstelling is dan ook, voor zoo verre mij bekend, die van een heeren-kamer naar ontwerp van H.P. Berlage en in een andere afdeeling de teekeningen van de Beurs te Amsterdam en schetsen van architectuur benevens het uitbreidings-plan van 's Gravenhage. De kamer werd ondergebracht in de afdeeling van de duitsche ‘Werk-Bund’, en we moeten hierbij voegen, verhoogde daardoor aanmerkelijk de belangrijkheid dezer collectieve inzending.
‘De Deutsche Werk-Bund’ komt op deze tentoonstelling niet uit, zooals men, met eenig recht, verwachtte. Slechts een zeven-dertigtal inzendingen worden in den catalogus opgesomd, en dan nog zijn deze niet van de belang- | |
| |
rijkste en meest op den voorgrond tredende kunstenaars. Het schijnt wel of de meeste hunne krachten spaarden voor de ophanden zijnde eigen tentoonstelling van den bond, die het volgende jaar te Keulen gehouden zal worden.
Als die tentoonstelling even belangrijk zal worden als dat er geld voor disponibel is gesteld, dan zullen we het volgende jaar iets buitengewoons te bewonderen krijgen. We willen dit hopen, want werkelijk heeft de Duitsche kunstnijverheid noodig weer eens flink en frisch behandeld te worden.
Eigenlijk is de kamer van Berlage de eenige inzending van deze afdeeling die als een afgewerkt geheel is te beschouwen, en dan treft ons daarin, het bijzondere, en afwijkende van de Duitschers, en voelen we hoe sterk dit werk staat door zijn vaste beginsel waarnaar het ontworpen wordt.
Het massieve materiaal dat voor deze kamer gebruikt werd is Cubamahoniehout en werd in de natuurkleur gelaten: slechts enkel in de was gezet. Een mooie bruin-roze kleur werd daardoor verkregen. Opgebouwd uit een kwadraat stelsel van 50 c.m., is er een sterke eenheid in de verhoudingen verkregen, krachtiger en tegelijk fijner doorgevoerd dan we tot dusver van Berlage zagen.
Het groote raam van glas in lood laat een fijn têer geel getoond licht binnen, wat nog even verlevendigd wordt door de tegenstelling van enkele, tot een versieringsmotief verwerkte, kleine stukjes glas in rood en oranje, geel en groen. Het raam is verdeeld in vier gelijke vakken, aan beide zijden onderbroken door een zwaren kozijnstijl. Als we tegen den vorm van dit raam eenige bedenking aanvoeren, dan is het dit: dat het door z'n afmeting wel wat veel licht doorlaat, en daardoor de intieme toon iets geschaad wordt. Het effect zou, geloof ik, beter geweest zijn, als de twee zijramen minder groot of geheel weggelaten waren. Doch daar dit raam op een binnenplaats uitkomt, is vermoedelijk de afmeting daardoor zoo groot genomen uit overgroote zorg voor een voldoende verlichting van het vertrek. Deze kamer is gedacht als heerenkamer: studeervertrek als men wil. Vandaar ook dat in het midden voor het raam een groote schrijftafel is aangebracht, een practisch meubel met veel berging. Alle ruimte in dit bureau is op de voordeeligste wijze benut geworden, en daarmede gaat gepaard een luchtige afwisseling, aan het allicht tot plompheid aanleiding gevende meubel. Wanneer de open vakken met de kleurige banden van boeken gevuld is, zal deze bureau ook als kleurding, de gezelligheid van het vertrek zeer ten goede komen. De mooie verhoudingen in dit bureau, door het rythmische doorvoeren van de decimal van 50 c.m. komt hier al sterk in uit. Op onze afbeelding waar de bureau voor het raam voorkomt, is duidelijk te zien, de gelijkmatige doorvoering van deze schaal. Bladhoogte 75 c.m. is dus een en een half kwadraat en de breedte der kasten en open vakken, 50 c.m.
| |
| |
Mochten we vroeger wel eens een overmatig zwaar houtgebruik in de meubels constateeren, hier zijn de stijlen juist voldoende van dikte om een goede vergaring van pen en gat toe te laten.
H.P. BERLAGE: Aktenkast en schrijftafel (uitgevoerd door 't Binnenhuis).
Deze stijlendikte is door al de meubels die in dit vertrek voorkomen, doorgevoerd en streeft daardoor mede in den rythmischen opbouw en het behagelijke van den rythmischen gang die rustig voortgaat door dit vertrek en het schoon van de verhoudingen in de hand werkt. De op dezelfde foto voorkomende actenkast, vertoont eveneens die verhoudingen. Door het terugspringen van het bovenstuk, ontstaat de verlangde afwisseling en werking van licht en schaduw, terwijl de fijne kantige profileeringen aan stijlen en de kralen op de paneelen, het schampend licht
| |
| |
opvangen, en de meubels verlevendigen door hun stille glansen, die juist in mahoniehout zoo mooi doen, en tot de gezelligheid van het vertrek en het welbehagen voor het oog bijdragen. Naast deze actenkast is een boekenkast aangebracht die tot aan den, in den hoek en overhoeks geplaatsten groen zwart en wit geaderden marmeren schoorsteen, rijkt.
De wand tegenover deze actenkast, prijkt met een kunstkast d.w.z. een meubel waar gelegenheid wordt aangeboden, om platen en portefeuilles te bergen, boeken te plaatsen en fotos in laden weg te sluiten. De afmetingen dezer kast correspondeeren op die van de actenkast. Naast deze kast is een deur en verder is de wand bekleed met een eenvoudige lambriseering. De wand tegenover de ramen, waarin zich eveneens, aansluitend op de zooeven genoemde lambriseering, een deuropening bevindt, wordt verder ingenomen door eenzelfde boekenkast als de reeds genoemde ook weer aansluitend op den marmeren schoorsteen. Boven de boekenkasten is de betimmering tot het plafond doorgetrokken en omlijsten twee wandschilderingen - op eterniet met caseïneverf door Roland Holst geschilderd.
De vloer is grootendeels bedekt door een Deventer handgeknoopt tapijt, en het plafond voor deze tentoonstelling van beschilderd doek, hoewel bij het overbrengen in een blijvend vertrek dit bedoeld is van beschilderd stuck. De weinig overblijvende wanden zijn met stof bekleed.
Na deze opsomming van den inventaris dezer kamer, die uit den aard nog niet compleet is, doch die tot het aller noodzakelijkste hier genoemd werd, achtte ik noodig om den lezer zich in de situatie in te denken, en een eenigszins duidelijk beeld voor den geest te kunnen stellen. Hoewel de foto's dit zeker beter zullen doen.
Het heeft mij verwonderd, dat ik van de vele Duitsche kunstenaars die ik op deze tentoonstelling en het congres sprak, het van ons Hollanders een beetje dwaas werd gevonden, dat we zooveel massiefhout gebruiken en op dat gebruik zoo gesteld zijn. Men vindt dat eigenlijk een beetje materiaal vermorsen. Ja, éen ging zelfs zoo ver, te beweren, dat als alle meubels - en dan bedoelde hij nog slechts die meubels en betimmeringen die op kunst eenige aanspraak moge maken - die in Duitschland gemaakt worden, van massiefhout zouden worden uitgevoerd, er weldra geen hout genoeg meer zou zijn. Bovendien, zeide hij, is het fineerhout veel mooier, en minstens zoo deugdelijk. Want wij gebruiken uitgewerkt, uitgestoomd en gecontraplakeerd onderhout en overplakken dit met het dunne laagje fineerhout waarvan ook alle werking buiten gesloten is, zoodat van krimpen of trekken wij zoo goed als geen last hebben, dat is toch veel beter, dan jullie gebruik van massiefhout, wat altijd veel meer onderhevig is aan dat geweldige euvel, van ‘krimpen en uitzetten bij temperatuur verschillen’. En of ik al tegenwierp
| |
| |
H.P. BERLAGE: Boekenkast. (Uitgevoerd door 't Binnenhuis).
Wandschildering van R.N. ROLAND HOLST.
| |
| |
- dat dat fineermeubel dan toch maar de schijn van het hout vertoonde, waarvan het eigenlijk gemaakt was, en waarom hij dan niet een nog minder trekkende metalen ondergrond gebruikte en dat eenvoudig overplakte met het dunne velletje hout, wat met evenveel recht of onrecht zou kunnen geschieden, daar had men eenvoudig lak aan. Het effect, daar alleen kwam het op aan, of dat nu echt of niet echt was, wat maakt dat nu uit, wie vraagt daar nu naar; het effect, dat is alles!
Schuilt in deze redeneering niet juist de kern: het gebrek aan goed beginsel, het gebrek aan stelsel, waaraan de Duitschers zoo mank gaan. Door dat beginsellooze werken, het ‘je doet maar’, eerlijk of verantwoord of niet - doet er niet toe - komt men van zelf tot vormen, die als ze inderdaad van het materiaal gemaakt waren wat ze uiterlijk vertoonen, niet bestaanbaar waren en dus van zelf als ondoelmatig buitengesloten zouden blijven.
Door de getrouwheid aan ons beginsel om de materialen te bewerken naar aard en geschiktheid, hebben wij Hollanders in onze vormenspraak een geweldigen voorsprong op de Duitschers en vertrouw ik dat deze eerder tot een stijlbeginsel aanleiding zullen geven, dan het stelsellooze en in den blinde voortwerken, met welke enorme en eerbied afdwingende kracht, dat bij de Duitschers ook geschiedt.
We zien daardoor een betonhal als een van natuursteenen gebouwde tempel ontstaan. Beton zuilen als dorische zuilen van natuursteen. Hout als gegoten ijzer- of kopervormen verwerkt.
Wel moeten wij niet blind zijn voor ons eigen beginsel, dat allicht aanleiding zou kunnen geven tot verstarring en droogheid, tot poëzielooze vormen. We moeten erkennen, allicht ontstaat door het al te streng, het overdrevene zich vasthechten aan een beginsel een strafheid, die met kunst niet veel te maken heeft. Maar dat ligt dan niet aan het beginsel doch aan den kunstenaar, of in dit geval aan den niet kunnende, dus niet-kunstenaar.
Dat een goed beginsel door een kunstenaar in den waren zin, het kunstwerk ten goede komt, ja dat inderdaad tot een ruimer en eerlijk kunstwerk verheft: de kamer van Berlage te Leipzig is er de bevestiging van. Een goed beginsel is tevens een onuitputtelijke bron voor het opdiepen van nieuwe vormen, en zonder daarbij om te zien wat onze voorgangers schiepen, slechts ons enkel daaraan toetsende, zullen er als van zelf vormen ontstaan nieuw en frisch, zuiver uit de klare bron geput, die eeuwig zwellende stroom van het zuivere. Daardoor is het mogelijk dat we, aangenomen dat het eerlijkheids begrip blijft, als thans bij onze Hollandsche kunstenaar aanwezig en men in dien geest getrouw blijft doorwerken, zullen wij eerder tot een stijl van eigen tijd geraken dan onze oostelijke buren. Maar toch is er ook een richting in Duitschland, meer aan de onze verwant in opmarsch, met degelijker onder- | |
| |
grond en betrouwbaarder toekomst, waarvan de groote gebouwen waarvan we allicht een of meer in bijna iedere groote stad in Duitschland tegenkomen, gebouwen die een zuiverder kern van stijlbewustheid in hunne architectuur dragen en tot ontwikkeling brengen getuigen, waardoor te verwachten is dat zij met hun blijvende getuigenis en leering het zuurdeezem zullen vormen dat door blijft dringen tot het hart der duitsche kunst.
R.N. ROLAND HOLST: ‘Erinnerung’, wandschildering.
***
Nu nog een enkel woord over den indruk die de kamer van Berlage op mij maakte, de kleur en de versieringen. Na dat ik de verschillende kwaliteiten van dit kunstwerk van Berlage heb aangetoond en naar ik hoop in voldoende mate op het beginsel waarnaar gewerkt werd, gewezen heb, voel ik wel eenige vrijheid mijn persoonlijke indrukken van deze kamer hier aan toe te voegen. Het is nu eenmaal menschelijk om, aanmerking te maken.
Hoewel ik dit ‘oeuvre’ zeer waardeer en bewonder, kan ik den indruk niet kwijt raken van eenige overladenheid, en dat zit nu niet zoo zeer in de vormen of de versieringen, dan wel in de hoeveelheid meubelen in zoo'n betrekkelijk klein bestek. Ik mis hier, waar de Duitschers weer in vele opzichten zoo sterk in zijn, en waar ze veel studie van maken, de ruimtekunst. De verdeeling van de wanden lijkt mij prachtig, de aaneengeslotenheid van de kasten werkt met de kleurige banden daarin weldadig als kleur en vorm, doch de vloer is wat veel in beslag genomen door de daarop geplaatste meubels. Het bureau had evengoed iets kleiner kunnen zijn of het geheel
| |
| |
vertrek eenige veelvouden van 50 v.m. grooter. Wanneer tusschen het bureau en de daarvoor en achter geplaatste kasten meer ruimte ware gelaten, zou dit dunkt mij, het geheel ten goede gekomen zijn. Daardoor zouden tevens de penanten naast het raam breeder geworden, en dus grootere schaduwval daarmede gepaard gegaan zijn. Voor de armstoelen om het tafeltje heen, wat een gezellig zitje voor den haard bedoelt, zouden lage stoelen mij meer gewenscht lijken.
Het gemis hiervan komt mij voor een heerenkamer, waar uit ter aard menigmaal gesprekken gevoerd zullen worden, waarbij men gemakkelijk voor den haard gezeten zich behagelijk wil gevoelen, als een gebrek aan de gezelligheid en het levenscomfort voor. Doch ondanks dit, wat een persoonlijke opvatting trouwens is, kan dit niet in mindering komen voor het kunstwerk waarover we 't hier hebben. De kleur van het hout is een bruin rose, doordat, zooals reeds gezegd, het mooie mahoniehout, niet gebeitst is, doch in de natuurlijke kleur werd gelaten en slechts verdiept werd door de was waarmede het geboend werd, waardoor het zacht glanzend wordt en het hout mooie diepe tonen en schemerige glimmering op kanten en afrondingen gaat vertoonen, die bijdragen tot een aangename stemming. Ook de kleur van het fraaie tapijt in de beste mohairwol door de Deventer tapijtfabriek naar speciale teekening van Berlage voor deze kamer vervaaardigd, is van een prachtig diep geel fond met randversiering in groen en weinig rood en bruin, omgeven door een rand van linoleum en harmonieert aangenaam bij het rose kleurige hout en de grijze groene wandbekleeding. De wandschilderingen van R. Roland Holst zijn boven de boekenkasten aangebracht en in de betimmering opgenomen. Zelden heb ik van Holst zoo'n fijn, gevoelig stuk werk gezien als de ‘Erwartung’. Zeldzaam fijn is het vleesch van de jonge mannenfiguur behandeld. Teeder is de kleur als een bloesemblad in de vroege lente. Luchtig zweeft de figuur voorbij de lucht, van een eigenaardige heerlijke blauwe kleur. De verf is dun en geglaseerd over het fijne grijs van het eterniet aangebracht en schittert van een glinsterend licht als in vroege lentemorgen. ‘Erwartung’! ja deze gedachte spreekt uit de figuur, uit de actie en de kleur. Het blijde verlangen van de jeugd! Het dartelende gevoel dat door de lente telken jare weer ieder gevoelt, waar de jeugd geheel passend is, en het verlangen wekt naar het onbekende van
het leven.
De tweede schildering, eveneens boven een boekenkast aangebracht, heeft Holst getiteld ‘Erinnerung’. Overeenkomstig de gedachte is deze schildering in droever tonen gehouden. De vrouwenfiguur lijkt mij ietwat gedrongen, vooral vergeleken bij de heerlijke slankheid van de jonge mansfiguur van ‘Erwartung’. Beide schilderingen stemmen wonderwel overeen met de kamerkleur. ‘Erinnerung’ heeft bij mij een zeer droevig
| |
| |
R.N. ROLAND HOLST: ‘ERWARTUNG’; wandschildering.
| |
| |
gevoel gewekt. Is het de bedoeling van den schilder geweest ons tot ernstig nadenken en een smartgevoel te wekken, dan is hij daarin wonderwel geslaagd. Hoe mooi ook de herinnering en vaak het eenige ons onvervreembare van het leven is; ze laat ons zoowel het blijde als het smartelijke. Het soms pijnlijke droeve zoowel als blijde blijft ons diep verborgen en onafwendbaar eigendom. Het vertroostende van de herinnering is volkomen in deze schildering tot uitdrukking gekomen doch in een weemoedige stemming.
Het beeld dat in de nis boven den schoorsteen is geplaatst is door den beeldhouwer L. Zijl gemaakt. Geen onderschrift verklaart wat hij er mede heeft willen uitdrukken, welke gedachten hem bij de compositie er van bezighielden. Het stelt een meisjesfiguur voor met een opengeslagen boek in de handen. Bedoelde hij daarmede het zoo vaak rhetorisch genoemde onbeschreven blad?... Het is een echt beeldje van Zijl: mooi in de klei met breede toets aangezet en zoo in de gips afgegoten. Is het voor brons bedoeld? Men kan aan het werk van Zijl meestal niet zien of hij het voor een bepaald materiaal heeft gedacht - want klei en gips zijn toch maar als hulpmiddelen te beschouwen - en dat heb ik op het werk van Zijl tegen, hoe ik het overigens bewonder. Ondanks dit bezwaar, is het toch wel een mooi beeldje en een plezierig stuk werk, hoewel zonder diep gaande gedachte.
Zeker zou ik deze kamer nog onvolkomener bespreken, als ik het mooie haardje van blank gepolijst ijzer niet vermeldde, evenals de lampen in bruin patina koper en het aardige kleine klokje van geel koper met geëmailleerde wijzerplaat, alles naar ontwerp van Berlage uitgevoerd, maar ook mag ik het aardewerk van Willem C. Brouwer niet vergeten te noemen, dat hier in de ‘slobberaar’ (de eend) en ‘verdekt opgesteld’ (de uil) en de overige potten op de kasten is geplaatst. Het past hier volkomen in deze kamer en bewijst hoe graag het in goed gezelschap verkeert. Ten slotte hebben wij de keurige uitvoering van het meubelwerk, door de werkplaatsen van het Binnenhuis te Amsterdam te roemen.
Jac. van den Bosch.
|
|