| |
| |
| |
| |
Coba Ritsema
Daar, in die schoone bocht van 't Singel met de schilderachtige Munttoren vlakbij, is in een dier voormalige patricische huizen, thans gansch en al in kantoorvakjes afgemeten, het atelier van de jonge schilderes Coba Ritsema, wier werk nevens dat van de schilderes Lizzy Ansingh tot het meest opmerkelijke hoort van wat tegenwoordig aan de markt komt. Want ofschoon er jongeren zijn, die met meer compleetheid voor den dag kwamen, met een spoediger voldongenheid - waarin veelal een begrenzing ligt opgesloten - schilders wier werk qualiteiten toont als van deze beide jonge vrouwen behooren en behoorden in elken tijd tot de uitverkorenen. En kan ook de productiviteit van een Coba Ritsema niet vergeleken worden met heel veel schilders, wier landschap of interieur hun vorm reeds bereikten, vergeten mag niet worden dat deze schilderes, in ieder harer werken een voortgang bewijst, een groeikracht uit, waarvan het eindpunt verre de gevierde middelmatigheid achter zich zal hebben liggen.
Een hoog vertrek in het Singelhuis is haar atelier, waar zij sinds de Academie huist; op het luchtveld boven de daken ziet zij, dat zich spant boven 't schoon tafreel van grachtrumoer en schepengewarrel, waarvan te midden de Munttoren staat, onbewogen, met de stilte van eeuwen in een nauwen sfeer rond zich, geïsoleerd, doch toch het gansche architectonisch en schilderachtig stadsbeeld beheerschend, in de onwrikbare innigheid, waarmee zulk een oud brok staat opgegroeid aan 't water naast 't drukke plein, waarop een bundel straten ligt vastgeknoopt en het centrum ligt van een stuk stadsverkeer dat er uit de nauwe straten, ligt opengewoeld.
Dan bij den avond trekken nevels op, het gelijnde stadsbeeld kwijnt weg, de tremmen spelen hare feëerie van af en aanglijden en in het atelier, waar ik lang was geweest, verdroomden de kleuren tot een grooten melancolieken ernst. Delacroix' somber straffe kop kijkt u van ergens aan, uit een schets der schilderes van twee menschen, man en vrouw, kijken oogen zooals Renoir heeft geschilderd, strakke oogen in een roerloos gelaat, welke heel het zieleleven uitstorten. Zou dit niet een zinnebeeldig schilderij kunnen zijn deze
| |
| |
levensechte schets, in die sterke vereende taal van de twee oogenparen waaruit één gevoel u aankijkt, van het: huwelijk, in dien prachtigen zin van eens Vondels ‘Gijsbrecht’. En doet niet de superieure wil naar eenvoud in deze portretschets, waarvan ons modern zien niet veel méér vraagt, glimlachend terugdenken aan Menzels historisch geworden woord betreffend het impressionisme: dat het niet af zou zijn.
COBA RITSEMA: Portretstudie van een Echtpaar.
Dan is er Brueghel, de klassieke Boeren-Brueghel, wiens geest uit reproducties van de wanden komt. En is er niet Ingres en Manet. Diens Olympia? Doch de overheerschende stemming van dit atelier ontstaat toch vooral uit de rijke, rijpe kleuren van de werken der schilderes, welke rondom de wanden verrijken en te verruimen lijken.
| |
| |
En het heerlijke grijs van Coba Ritsema's damesfiguurstuk 't welk haar in een ander staal, op de onlangs gehouden Vierjaarlijksche te Amsterdam, de zilveren medaille bracht, schittert in lichtende vlakken, in oneindige reflexen en is in dit atelier als de samenvatting van het vermogen der schilde res: een hartstocht van kleur, welke na Breitner, door geen jongere zoo hevig en tegelijk zoo zuiver werd gevoeld.
COBA RITSEMA: Meisje met grijszijden japon.
Het mag een jaar of zes geleden zijn, dat ik op een bloemententoonstelling te Haarlem, waaraan een schilderijententoonstelling, bloemen tot onderwerp hebbend, verbonden was, zeer levendig getroffen werd door een klein doekje, voorstellend een grijze gemberpot met eenige tulpen erin. De bloemen leken erin neergeschampt, als in enkele direct getroffen kleurtoetsen, het grijze gemberpotje was groot gezien in een egale belichting, doch de kleurkracht, de zeer eigen uitdrukking in de kleurtegenstellingen, lichtte dit doekje weg uit het alledaagsche, bovenuit al de wellicht meer nauwlettend geacheveerde schilderijen. Coba Ritsema was op dit tijdstip al verscheidene jaren van de Academie, doch de localiseering welke het Amsterdamsche kunstleven nu
| |
| |
COBA RITSEMA: STILLEVEN MET HET GROENE KLEED.
| |
| |
eenmaal eigen is, met het feit van de schaarsche productiviteit der schilderes waren oorzaak dat haar werk mij geheel onbekend kon zijn. Zij had toen (onmiddellijk na 't verlaten der Amsterdamsche Academie 1897) reeds figuur geschilderd, gevolgd door haar hofjes-tijd, waarin zich de coloriste had geopenbaard, doch die een anderen kant van haar aanleg onontgonnen liet; zij is daarna getrokken naar Brabant en schilderde er primitieve interieurs, van een eenvoudige onopgesmuktheid, welke de kracht uitmaken van Suze Robertson's hutten der armen.
COBA RITSEMA: De Spiegel.
Evenals deze heeft zij grandeur gezien, meer dan gemoedelijkheid in de wrange gewitte muren, in de gemeniede deuren en kasten die daar zoo hard tegenaanstaan, getemperd weliswaar de levensrauwe visie der oudere schilderes, door een zachter gestemd coloriet. Het stilleven heeft haar bezeten en hier heeft de portretschilderes de psyche van doorvoeld, volop krachtig met een tragischen klank in de taal der doode dingen; met het prachtig groen van een zware zijden stof die op hoekige vouwlijnen het licht in breede plooien vangt, met een hevig wijnrood dat als een schallende klank, diep en vloeiend tegen het doffe ondoordringbare wit van een emailkom zijn kracht stelt. En men weel niet wat meer te roemen in deze stillevens: de breede streek, de
| |
| |
rijpe artisticiteit of de stille lichtdruiling, welke laatste in haar hoogste lichten tot zulk een hevige expressie van aangedaanheid leidt.
Na den Brabantschen tijd kwam met het stilleven opnieuw het portret. En het is de Vierjaarlijksche te danken, welke haar de gelegenheid gaf, nevens van 't beste buitenlandsch werk, daar het hare te toonen. Het door Coba Ritsema ingezonden schilderij, stelde voor een jonge vrouw, op een rustbank liggend en in een handspiegel ziend. Haar grijs zijden kleed golft zich voor den toeschouwer uit in een oneindig aantal tonen van schier wit geglimmer tot een doorbloosd aschgrauw. Er is de hartstocht van Breitners palet in de schittering van blanke grijzen en als bij Breitner zijn bij deze schildering de zelfkritiek, de zelfbeheersching niet te loor gegaan, want er is bij al dezen hartstocht: rust. Alles is in evenwicht gehouden, rond de zich in den spiegel beturende dame. De donkere lap aan den wand houdt den achtergrond bewogen en toch stil, het kussen zelfs daar achteloos weggeschoven aan 't voeteneind, het is er niet te missen en houdt in zijn gebloemdheid een fijne gradueering in tusschen de effen donkere vlakken en het veelbewogen veld van de grijze zijden strooken japon. Voor de schilderes is het een wereld van schoon, deze antiek zijden japon. Zij heeft hem haar modellen voortdurend aangetrokken. Er is een jong figuurtje, een uitgaand kind van prille jeugd, dat in den geleenden praal der schitterende japon, de hand steunend het fijne kinnetje, te droomen zit. Een ander schilderij toovert rond een damesfiguur voor, een schrijftafeltje gezeten, de schemersfeer van een boudoir. Het is alweer de zijden japon welke de verbeelding der schilderes niet los kon laten, waarin het schaarsche licht van den avondval zich in gladde vlakjes als op kleine plateautjes verzamelt, langs de kreuklijnen der zijde druipt, de kantelingen van den sleep markeert en wegschuilt in grauwe vlakken, waarin onzegbare nuancen elkaar steunen blijven. Het is een heerlijk werk van prachtige interieurstemming, waarin de droomerigheid van de besloten schemerkamer doorglansd wordt van dit
zilveren dameskleed, dat zich achter het weggewend vrouwenkopje spreidt als een stroom van gebroken licht en waarin ook de precieuse kamerstemming haar luisterrijk hoogtepunt vindt.
Dan herinner ik mij, want deze schilderes is echt portretschilderes, portretten vol onmiddellijke psychologie op het leven. En ik zie de grof vleezige Jordaanmeid met het doffe gloeien van fel verhitte oogen. Er is het kind uit de volksklasse dat zich ongegeneerd op den zijden atelierstoel heeft neergegooid en zoo, van de straat opgepakt, de natuurlijke brutaalheid van het vagabondeerende straatkind toont door de lange slingerbeenen onbehouwen voor zich uit te gooien, terwijl onder de gedeukte luifel van de hoed, de oogen in hun natuurlijken kijk, rustig-brutaal voor zich turen. Hoe eerlijk zit het type van dit kind er in, hoe heeft de schilderes dit kind aangezien met
| |
| |
oogen die, met een karakteristiek der kleuren, de psychologie van het geval, versterkend steunen deden.
COBA RITSEMA: Meisjeskopje.
En men weet ten slotte niet wat meer te roemen die verrukkelijke embryonnaire schetsen van 't jonge kind in witte jurk, tegen zich aangedrukt houdend de roodgekleede pop, met weer zulk een misvormd hoedmormel op 't hoofd, schots en scheef, doch wel zeer innig op dat kinderhoofd gezet of die wellicht van gevoel nog intenser beeltenissen van gedweëe straatjongens, verwaarloosde kinderen zonder jeugd, in welker uitbeelding de waarneming der schilderes aangloeide tot een sensatie van meelij-looze fataliteit. En daar een portret, als trouwens ieder kunstwerk gebazeerd op een aandoening der zinnen in zijn ontroeringen, van den ontroerde, den schilder zelf, vertelt, is er in het uitschijnen van dit fataliteitsgevoel, dat
| |
| |
tegelijkertijd een minachting zelf is van het leven, veel verklaard van wat is in deze schilderes.
Pijnlijk-klein is zij nimmer, doch wel kan haar werk plots afgebroken lijken, alsof de hand die met verf realiseeren moet van wat voor haar verbeelding in zoo felle hevigheid leeft, terugschokt in een kleinmoedig verzet. Zoo zijn er menigmaal gapingen in haar werk, welke zij nimmer tracht door habiliteit te redden zoodat de strakke spanning van de emotie der schilderes, verstard in haar werk ligt vastgeklonken.
COBA RITSEMA: Stilleven met pleister-kop.
Het blijft dan bij een suggestieve onvolledigheid, minder brokkelig dan wel een groot gevoel oproepend dat in latentheid wacht. Doch is het niet de band van alle kunst waarin grootheid schuilt: dit latente, dit geheim?
Kan niet, wie den blik van Velasquez dwergen heeft begrepen, een overeenstemmende wezenskern voelen, in dit Liggende Meisje, van deze schilderes? Echter, want meer naar het eigenlijke van de schilderkunst gericht, dan bijvoorbeeld dezen vol valsch effect op Velasquez speculeerende circusjongen van Philpot (op de l.l. Vierjaarlijksche). Inderdaad zoo op eene van de jonge Hollandsche schilders is nog eens weer Zola's woord van kracht: Het kunstwerk is een stuk natuur, gezien door een temperament.
| |
| |
De levensloop van Coba Ritsema is tot dusver een kenmerkend regelmatige. Uit een geslacht stammend dat altijd veel voor kunst heeft gevoeld, de grootvader der schilderes heeft voor genoegen veel geteekend, de vader der schilderes ging zijn kinderen voor in liefde tot de kunst, viel het het jonge kind niet moeilijk den weg in te slaan van een positieve opleiding, temeer waar de woonplaats van de ouders der schilderes, Haarlem, in het Kunstnijverheidsmuseum zulk een welkome gelegenheid vond. Op haar vijftiende jaar daarop gekomen, heeft ze er de lessen gevolgd van den heer Grabein onder wiens leiding zij pleister heeft geteekend, veel profiteerend van diens breede licht en donker opvattingen, terwijl onwaardeerbaar voor het vruchtdragende van dit onderwijs het enthousiasme was, 't welk hij wist op te wekken.
COBA RITSEMA: Liggend Figuur.
Prettige leerjaren waren dit (1891-1893), leerrijk voor een toekomstige schilderes; de omgeving van de aan kunstcultuur voortbrengselen zoo rijke school moest vormend werken. Daarbij was de schilder Gabriël een bevriende van den huize Ritsema. De acht jaar oudere broeder van de schilderes, de schilder Jacob Ritsema, was onder diens hoede genomen met de woorden tot den vader: ‘'k zal uw zoon les geven zooals ik wenschte dat mijn eigen zoon les
| |
| |
kreeg’. Na de Haarlemsche kwam de Amsterdamsche tijd (1893-1897). Professor Allebé gaf geen les meer op de Academie toen Coba Ritsema aankwam, doch van zijn persoonlijkheid ging niettemin een grooten invloed uit. Men besefte wie aan 't hoofd stond van de inrichting, welk een man van gewicht, van een universeelen geest, en er ging aldus indirect een veredelenden invloed op de leerlingen der Academie over. Doch het voorrecht van zoovelen die onder de direct persoonlijke leiding van Allebé stonden, heeft de schilderes wel benijd. Intusschen voelt Coba Ritsema groote erkentelijkheid voor de professoren van der Waay en Dake, haar onmiddellijke leermeesters, doch vormend bovenal was toch wel de aangename geest onder de leerlingen welke, tot op zekere hoogte, geestverwanten zijn gebleven. Daar is allereerst Lizzy Ansingh, de zeer geestige en geestelijke schilderes, mejuffrouw Stumpf, thans echtgenoote van den etser Bauer, de begaafde mejuffrouw Reigenga, Agnieta Gijswijt, mejuffrouw van Regteren-Altena, zij allen samen vormden een enthousiaste groep. Gezamenlijk werd er zoo'n eerste Academiejaar gedweept, in 't begin der schildersklasse met Holbein, doch allengs ging ieder zichzelf een eigen beeld van richting en streven vormen.
Na de gelukkige Academiejaren, toen Coba Ritsema aanvankelijk in 't ouderlijk huis terugkeerde, was het broer Jacob weer, die haar tot steun werd. Haar eerste succes was een staand figuur waarvoor zij de Willink van Collen-prijs verwierf. (De schilderes was toen drie en twintig jaar oud). Een ander figuurstuk, in Dusseldorf 1907 door het verlotingscomité van de tentoonstelling aangekocht, had in de Duitsche pers een opmerkelijk succes. De wereldtentoonstelling te Brussel in 1910 bracht haar de bronzen medaille, (gouden medailles werden voor de schilderkunst niet uitgereikt) terwijl de Vierjaarlijksche in 1912 te Amsterdam gehouden, haar de erkenning eener zilveren medaille wel niet onthouden kon.
Zoo staat dan deze jonge kunstenares, temidden van haar schildersloopbaan, erkend in haar kracht en met de verwachting van velen op zich gevestigd!
Albertine de Haas.
|
|