Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)Uit AmsterdamDe onafhankelijkenEen tentoonstelling zonder jury, d.i. zonder keur en keus. Ook zonder critiek? - De critiek kan niet zwijgen. Men heeft alle beletselen van persoonlijken aard willen opruimen. Doch nu is het hek van den dam... en de kudde der menigte van schilders en schilderessen betreedt het gebied der kunst. Hoeveel aangenamer is dan niet de eenzaamheid... der hoogte! ‘In die Höhe muss es einsam sein’. Wacht maar, - de tijd zal wel schiften! De critiek, in hoogste instantie eene onpersoonlijke macht, zal een handje helpen. Of het streven der vereeniging ‘De Onafhankelijken’, weerstreefd moet worden? Geenszins. Wij zijn door zooveel wansmaak omringd op onze levenszee, waar wij met moeite in huis en have een eilandje van schoonheid mogen pogen te verdedigen, dat wij deze bijna eindelooze reeks van kleurige verschijnselen, die schilderijen genoemd worden, die aan onzen horizon opdoemen, tamelijk onbewogen kunnen laten voorbijgaan. Het spreekt van zelf, dat in deze menigte de schoonheid geen hoogtij kan vieren. Zullen wij op deze markt, als Diogenes naar den wijzen mensch, naar den waren schilder gaan zoeken? - Zeker. De Amsterdamsche ‘Indépendants’ onderscheiden zich van hunne voorgangers vooral daardoor, dat zij zelf geen voorgangers zijn. Wat een navolgers van nieuwe mode's in 't schilderen! Wat een naloopers van veile deernen, wier zielen aan reclamezucht lijden, en slechts verlangen haar perverse schoonheden ten toon te stellen. Zoover als ook daar schoonheid blijkt, is deze te erkennen en te waardeeren boven de menigte van banaliteit en leelijkheid. - Hoe zou de Diogenes der critiek hier rondwaren? Erkennen wij althans schilders in Bridge, Broeksmit, Doeser, Filarski, Gerdes, M. de Groot, Isaacson, E.R. Johnson, C. Keith, Kristians, Miedema, Mulock, Nanninga, Schaap, Smorenberg, Van Zeegen. - Wellicht belichtten wij met onze critische lamp op deze drukke kunstmarkt, niet allen, die op ware schilders iets gelijken. - Wij hielden stellig daarvoor de lamp niet laag genoeg. | |
RembrandthuisIn het roemruchte huis van onzen grootmeester, welks herstel in den ouden staat hier indertijd gememoreerd werd en welks inrichting, niet het minst door de etsen en teekeningen, meer en meer waardig wordt Rembrandt's geest te huizen en van zijn leven en zijn eeuw blijft getuigen, zijn onlangs de volgende aangekochte stukken opgenomen: portretten van Cornelis Claesz. Anslo (1641), van Clement de Jonge (1651) en van Johannes Lutma (1650). Voorts, in zilverdruk, een portret van Jan Asselijn, met den bijnaam ‘'t Crabbetje’ (± 1647) en een portret van Rembrandt's moeder. Bovendien zullen de op de teekeningenveiling van Frederik Muller & Co aangekochte teekeningen van Rembrandt in zijn huis worden tentoongesteld, te weten. Het slapende Meisje (± 1650-'55), De Vrouw met het Kind op den arm (± 1635), Gezicht van de | |
[pagina 61]
| |
overblijfselen van 't Stadhuis te Amsterdam (1632 en De Montelbaenstoren te Amsterdam. Voorts heeft het bestuur der stichting de Nederlandsche koopers van Rembrandt-teekeningen verzocht de door hen op die veiling bemachtigde werken eenigen tijd in Rembrandt's huis ten toon te stellen. Zoo zullen we dus daar Rembrandt zelf weer zijn huis zien binnentreden en in zijn atelier ‘zelfbewust’ zich aan den volke vertoonen in zijn werkkleed, ‘zooals hij in sijn schilder kamer gekleet was’, gelijk het oude bijschrift getuigt. D.B. | |
Uit BrusselHet lentesalonHoewel de zoo goed gevulde afdeeling Schoone Kunsten op de Gentsche tentoonstelling, wel berekend scheen om de artistieke belangstelling geheel uit te putten en heen te trekken naar de aloude stad der van Artevelde's, is het Lentesalon, kieskeuriger, schoon meer beperkt, en met meer verfijnden smaak ingericht dan over 't algemeen op de World's Fair het geval is, dit jaar buitengewoon goed geweest. Onder het beeldhouwwerk o.a. noem ik den Eersten Morgen van Egide Rombaux, waardoor deze kunstenaar zijn roem heeft bevestigd, Nooit zijn het vaste, forsche en stevige in zijn techniek beter uitgekomen dan in dit mooie, uiterst gevoelige werk. Onder de overige inzendingen noem ik het beeldhouwwerk van Herbays, de Vreese, Samuel, Mascré en het medaljon-portret van Maurice des Ombiaux door Paul Bonnetain. In de retrospectieve afdeeling van de schilderkunst, vonden we Jan de Greef, een onzer al te talrijke meesters, wier naam staat neergeschreven in het martelaarsboek der kunst, een geniaal artist, die bij zijn leven slechts door een kleine elite begrepen werd, door het heirleger der zoogenaamde kenners werd miskend, door nieuwelingen van zijn plaats gedrongen en door zoogezegde beschermers of leveranciers, die hem zijn meesterwerken als betaling voor een broek of een paar laarzen afhandig maakten, op de schandelijkste wijze uitgebuit. Zonder de tusschenkomst van twee of drie echte helpers, wier goede bedoelingen door den vereenzaamden en mistrouwig geworden kunstenaar, dikwijls werden miskend; zou hij van honger zijn omgekomen, terwijl men elkander heden ten dage zijn doeken betwist, ze eerlang met goud zal bedekken en we, als de beursspeculatie er tusschen komt, die prachtige hymnen aan de natuur en haar bewoners, als zijn Mare aux Biches, het Meisje met het schaap, het Zonnig Huisje en de Dorpstraat, eerlang de zee zullen zien oversteken, om de verzameling van den een of anderen Yankee-milliar-dair te verrijken. Onder de levende en héel levende meesters, was de triumphator in dit Lente-salon, Maurits Blieck, wiens Zonnige Haven, Open plek in 't Bosch en Schip in 't Droogdok, tot die lyrische werken behooren van grootschen stijl, waarover een epische ademtocht heenwaait, intens van modern leven, volkomen oorspronkelijk, zonder aan de knappe uitvoering afbreuk te doen en rijk en zegevierend van toon, als bij onze Vlaamsche en Hollandsche kleurenmeesters uit de xviie eeuw. Dit is tegelijk traditioneele en revolutionaire kunst en behoort inderdaad tot de grande peinture, zooals men die onder onze handige kunstenmakers, die hun talent uitbuiten en uit hun minste inspanning profijt trachten te halen, nog slechts zelden aantreft. Naast die van Blieck, schijnen de overigens zoo verdienstelijke werken van een Richard Baseleer, haast te weinig zelfstandig, te ‘braaf’ en geschoold. Emiel Claus houdt zijn roem als landschapschilder hoog, doch doet ons den bewonderenswaardigen figuurschilder, die hij vroeger was, betreuren. Noemen we dan verder nog de inzendingen van Jacob Smits, altijd even aantrekkelijk in landschap als figuur, Xavier Mellery, Alfred Verhaeren, en Talemans, verder mooie dingen van Frans Hens, Rodolf Wytsman, de Sadeleer, Victor Maréchal, Merckaert, de portretten van Frans van Holder, den Kleinen Jood van | |
[pagina 62]
| |
Hageman, de Naakten van Jean Colin, Gouweloos en Henri Thomas, de Baadsters van Camille Lambert, le Jour des Cuivres van Leon Frédéric, James Ensor en Eugeen Smits. Deze laatste vooral verdient meer dan een enkele vermelding, doch we bepalen ons hier tot dezen voorbijgaanden groet, aangezien dit tijdschrift hem binnenkort een afzonderlijke studie hoopt te wijden. In de afdeeling teekeningen bewonderde ik vooral de Salomé en de Dalilah van Aug. Levêque, en een mooi decoratief paneel Diana, alles werk van een knappen teekenaar. Ook de héel mooie etsen van Mevr. Angèle Verbeke en Armand Eggermont, wil ik niet vergeten, evenmin de prachtige steendrukken van Arthur Douhaerdt. | |
Tentoonstelling RichirH. Richir heeft hier een mooie tentoonstelling gehad, die zeer de aandacht heeft getrokken en waarmee hij zich de beste niet alleen, maar een der weinige echte portrettisten van dezen tijd heeft bewezen. Want tegenwoordig, in plaats van zich tot een schilder te wenden, gaat men liever naar een fotograaf, daar de meeste onzer kunstenaars, mogen ze al in staat zijn tot het uitvoeren van een eerlijk brok schilderwerk, zich volstrekt niet bekreunen, om de fysionomie, noch om het karakter hunner modellen, dat ze ten hoogste beschouwen als een geschikt thema, voor al de variaties eener ongebreidelde fantaisie. Richir is niet enkel een mooi en goed schilder, hij geeft zich ook de moeite om geheel door te dringen in den geest en het karakter van zijn model, waarvan geen enkele der meest subtiele schakeeringen hem ontgaat. En daarmee blijft hij binnen de tradities van den kunstenaar, zoowel als van den portrettist! Hij is dan ook de gevierdste mondaine schilder, werkt voor het hof en schildert koningskinderen.... | |
Onder de aquarellisten en pastellisten,die hun werk in het Modern Museum hadden tentoongesteld, merkten we vooral op den Avond aan den Demer van Flasschoen, Cambier, Gaudy, Schaeken, Léon Rotthier, Willy Thiriar, Langaskens, Armand Jamar en Mevr. Georgette Meunier, hoewel geen van allen bijzonder uitmuntte. | |
Galerie d'artIndien we ons tevreden konden stellen met schildersbeloften, zouden we niets dan lof over hebben voor den heer Legrand, wiens Vijvers, uit dit oogpunt beschouwd, een wélgeslaagd werk zouden vertoonen; doch over 't algemeen is de techniek van dezen kunstenaar te sommair. Hij schildert zoo maar een beetje in 't wilde, waar hij een epicurist en een fijnproever zou moeten zijn! | |
In den kunstkringwaren goede en zelfs héel mooie portretten van Alfred Duriau, o.a. die van Mej. D... en Drie Waalsche Schrijvers. Verder had hij héel interessante etsen geëxposeerd, waarvan éen Schumann, geheel als een schilderij was behandeld, een wondertje van uiterst verfijnde kunstgevoeligheid. | |
Het Lyceum,vereenigde in een groot huis op de Louisalaan, een zeker aantal onzer Meisjes en Vrouwen-artisten, enkele reeds gunstig bekend, andere véel belovende beginnelingen. Onder de eersten: de dames Gilsoul-Hoppe, Berthe Art, Louise Danse, en onder de tweeden Mej. Van der Vin, die een buitengewoon mooie teekening had ingezonden, Mej. Uytterschaut, met prachtige anemonen in een blauw Chineesche vaas, Mej. Maxweiler met gezellige binnenhuisjes - verder de dames Rolin, Serville, Delecosse, Lambert-Cluysenaer en de Becker. | |
E. Carpentierhad in den Kunstkring een bezending keurig nette, eerlijke, 't oog aangenaam aandoende stukken ingezonden, waarvan éen Namiddagzon door hooger beteekenis en meer accent boven de overigen uitmuntte. | |
Henri Houbenis een van die lieve schilders, die heel netjes en accuraat vagelijk anecdotische stukjes schilderen voor de | |
[pagina 63]
| |
welgezeten burgerij, van middelmatige beschaving en ingetogen smaak. Zeeland levert reeds lang de gewenschte landschappen en typen voor deze goed stoffeerende, in iedere omgeving passende peintuur. Grâces cabotines, stereotype glimlachjes, lokale kleur voor toeristen en prentbriefkaarten. Henri Houben bezit zelfs de groote verdienste, dat hij nog altijd opnieuw iets belangrijks uit die zoetsappige eilanden en eilanders weet te halen! Niettegenstaande die honingdauwzoete paneeltjes, en die schildering van suiker en drop, kan men hem een hooge mate van handige knapheid, een rijke ervaring en een kleurgevoelig oog niet ontzeggen, waarvan hij echter al den gloed neutraliseert. Als goed teekenaar weet hij de dingen echter handig ineen te zetten - men zou zelfs zeggen dat hij ze te veel apprêteert, dat hij een al te knaphandig regisseur is. - Maar hij is dan ook goed op de hoogte van den smaak van zijn clientèle! Ergo... gevallen als dat van den heer Houben, komen overigens te Antwerpen herhaaldelijk voor. Hoeveel talent volle kunstenaars zijn daar reeds niet het slachtoffer van hun kooplui-publiek geworden en offeren liever aan Mercurius dan aan Apollo! | |
Paul Hagemans,wiens naam reeds een schitterenden klank had in onze kunst, heeft daaraan nog toegevoegd door zijn onlangs gehouden tentoonstelling in den Kunstkring van een aantal schilderijen en kleinere studies. De studies waren zelfs interessanter dan de schilderijen, of liever de schilderijen gaven niet wat hij uit de studies had kunnen halen. - Eenvoudig een questie van overleg! | |
Emiel Lalouxteekent, teekent zelfs heel goed, maar heeft hoegenaamd geen kleur, zoodat zijn Tamme Kastanjes en zijn Kruisberg, die hij met een menigte anderen in de Galerie d'Art, tentoon had gesteld, er uitzagen als teekeningen van een meester, die gekleurd waren door een brekebeen. | |
Gaston van Haechtbezit een dier bij onze Vlaamsche meesters het meest op prijs gestelde eigenschappen, die hen echter helaas vaak, andere, even onmisbare, uit het oog doen verliezen: een mooie, vette, weelderige, smeuïge pâte, wat men ‘de eerste opzet’ van zijn peintuur zou kunnen noemen en die vooral in zijn Stillevens smakelijk werkt. Heeft hij echter van die tooverachtige pâte volle partij weten te trekken?... Hij is een beetje als dat bakkersjongetje, met een mooi wit mutsje, dat wel kneden maar niet bakken kon, en onze heele Belgische schilderswereld is min of meer bedorven door temperamenten als dat van van Haecht. Hun gaven, hun instinkt had ik bijna gezegd, nemen bij hen al te vaak de plaats van het echte talent in. Voor bijna alle kunstvormen hebben ze aanleg, maar ze brengen het gewoonlijk tot niets. Het wordt echter tijd om hier tegen in te gaan, in 't belang zelf dier temperamenten, hoe weelderig en exuberant ze ook zijn! | |
De vereeniging van vrouwelijke kunstenaars,die reeds drie jaar bestaat, had haar 4e expositie in het Studio-zaaltje ingericht. Heel veel goeden wil, maar al te veel aangeleerde loopjes en trukjes. Enkele namen trokken echter de aandacht en verdienen uit de anonyme massa te worden opgedolven: de dames Laudy en Weiler (een echte kunstenaresse deze laatste) Serville, Uytterschaut, Leconte en Spée. | |
In het moderne museum, VIIe tentoonstelling van den ‘élan’Dit is een héel interessante tentoonstelling geweest, hetgeen in dezen tijd van platte, hopeloos banale kunst al veel gezegd is. Om te beginnen waren er heele goede teekeningen, realistisch, zonder fratserij en zonder excentriciteit van Emile Tabouret, krachtige, kranige, tot in hun bitterheid en hun opstand sympathieke dingen van Kurt Peiser, die reeds vroeger onze aandacht getrokken had; hij is een oprecht en eerlijk werker, een echte artist. En verder consta- | |
[pagina 64]
| |
teerde ik met vreugde een terugkeer naar de menschenfiguur! Dan nog een houtskoolteekening: Kop van een ouden Man van Maurice Flament, het Jonge Meisje en Breistertje van Hadru, een uitstekend volkstype van Arthur Lefèvre, Suzanne, Grisette en Jong Meisje, van Dolf van Roy en vooral de prachtige groep van Rommelaere: Belangrijk Nieuws. Onder 't beeldhouwwerk goede, meesterlijk ineengezette, mooie dingen van Karel de Brichy, (onlangs op jeugdigen leeftijd overleden) en de mooie Steenzagers van Jules Jourdain. G.E. | |
MuseumkroniekAmsterdam RijksmuseumBij den aanvang dezer kroniek van aanwinsten in het Rijksmuseum te Amsterdam, lijkt het me van pas eenige aanwinsten uit het vorig jaar te memoreeren, daar zij als gewichtige evenementen in het historisch overzicht der verzameling mogen gelden. De moderne afdeeling werd op onschatbare wijze verrijkt door een nieuwe schenking van den Heer en Mevrouw Drucker-Frazer. Aanvankelijk in bruikleen gegeven, deden zij volledig afstand, ten gunste van den Staat, van niet minder dan 13 schilderijen en 10 aquarellen van Jozef Israëls. Daaronder zijn meerdere stukken, die tot het superieure deel van Israëls' wat al te overvloedige productie mogen gerekend worden en algemeen bekend zijn, als: Langs Velden en Wegen, Jodenbruidje, Adam en Eva, de Moeder, en de aquarellen: de Hengelaar, de Zieke buurman... en zoo voort... Want bij herhaalde en rustige omwandeling door deze Israëlszaal, kan men telkens weer ervaren, dat nog wel andere buiten de genoemde, als 't ware stil zich ontsluiten en van uit hun diepte onverwachte kostelijkheden voor het oog tooveren. Dit is dan ook het eigenaardige van Israëls' schilderijen - en tevens een waarborg voor de duurzaamheid van zijne kunst - dat zij bij langere aanschouwing den rijkdom van den inhoud achter een weinig opzichtig, soms wel onaanzienlijk uiterlijk, steeds meer doen waarnemen en doorvoelen. Zoo vormen deze schilderijen en aquarellen van Israëls een schitterende aanvulling van de ruime collectie Marissen en Mauve's, vóór deze door den zelfden milden schenker aan den Staat afgestaan, waarmee nu voor de komende tijden in het Rijksmuseum een glorieus beeld is opgericht van de hollandsche schilderkunst, die in de tweede helft der 19e eeuw zich een wereldnaam maakte.
Nog een belangrijke schenking van verleden jaar is die van een deel der collectie Hoogendijk. In 1907 werd door den heer Hoogendijk aan het Museum in bruikleen gegeven een collectie van meer dan 200 schilderijen uit verschillende tijdperken, van af de Primitieven tot aan de ultra-modernen, en uit verschillende scholen. Bij het sterven van den heer Hoogendijk in 1912, eindigde de duur van het bruikleen. Het was echter de wensch geweest van den overledene, dat een keur van zijn collectie een blijvende plaats zou vinden in het Rijksmuseum. Diengevolge werd door de directie, in overleg met de erfgenamen, een keus gedaan uit het groote bruikleen van ongeveer vijftig schilderijen en aquarellen. Het overgroote meerendeel van deze belangrijke schenking bestaat uit oude kunst, en hoewel de hollandsche school uit de 17e eeuw daarbij het ruimst vertegenwoordigd is, werd de afdeeling der Primitieven toch ook door menig kostbaar werk verrijkt. Onder de enkele moderne aanwinsten valt in het bijzonder te noemen het schilderijtje van Daumier, de Zangers, dat in de teere gestemdheid van den kleuraard een treffend pendant maakt met den meisjeskop van Matthijs Maris, dat eveneens van deze schenking deel uitmaakt.
Een andere aanwinst door legaat verkregen, waarmee de Verzameling Oud-hollandsche kunst in het Rijksmuseum een gewich- | |
[pagina 65]
| |
tig document rijker werd, is een schilderij van Gerard Dou, voorstellend een oude vrouw die in den Bijbel leest. Het stuk werd vroeger algemeen voor een Rembrandt aangezien en het is wel een gunstig teeken voor de ontwikkeling van het critisch inzicht bij de kunstkenners, dat door niemand meer aan de oude attributie wordt vastgehouden. Want inderdaad is er veel overeenkomstigs tusschen dit werk en Rembrandt's vroegste productie, en daarbij werd de oude toeschrijving versterkt door de algemeen verspreide meening, dat deze oude vrouw Rembrandt's moeder voorstelt. Maar ook van deze meening zijn velen teruggekomen, daar het wel wat onwaarschijnlijk is, dat het eerzame ouderenpaar van Rembrandt, blijkens zoovele schilderijen uit Rembrandt's omgeving, niet alleen voor hun zoon, maar ook herhaaldelijk voor zijn leerlingen model zou hebben gezeten. In kleuraard en ook vooral in de uitvoerige doorwerking, is er een groote gelijkenis met het beginwerk van Rembrandt. Het onderscheid bestaat echter hierin, dat bij dezen de analytische natuurstudie een doordringender waarneming was van het wezen der realiteits verschijnselen, waarmee tevens de kleur ook meer diepte kreeg. De nuchterheid van opvatting is bij Dou een kleiner streven naar degelijkheid in uiterste verzorging van het detail, terwijl het bij Rembrandt die ingehoudenheid is, welke de verkenning en de samentrekking is der eigen krachten, die zich daarna in wijder gestrektheid en stoutheid zullen ontplooien. Zoo is een vroeg werk van Rembrandt toch altijd nog gevoeliger van schildering en kerniger van teekening dan een schilderij van Dou, dat in de onverstoorbare regelmatigheid, waarmee het tot het einde gevoerd werd - afgewerkt - als een kunstig weefstuk schijnt. Intusschen blijft Dou de meester van de minutieuse uitvoerigheid, ook nog met zijn latere gladgepenseelde schilderijen.
Uit den loop van dit jaar valt reeds de aanwinst van de volgende werken te vermelden: Een stilleven van F. Sant-Acker. Deze schilder is alleen bekend door zijn naamteekening op heel enkele werken. In Berlijn is er van hem een stilleven met het onderwerp van een aan een blauw lint opgehangen dooden vogel; Dr. Bredius heeft van hem een gezelschapstukje en ik meen dat er in de collectie de Stuers ook een werk van dezen weinig bekenden schilder te vinden is. Het nieuw aangewonnen stuk in het Rijksmuseum is in den volsten zin een stilleven, samengesteld uit voorwerpen die om en na het midden der 17e eeuw bij de Hollandsche schilders zeer geliefd waren, als een nautilusbeker en ander kostbaar gedreven vaatwerk, sierlijke bocalen, welige vruchten al en niet aangesneden, rijke tapijten etc. Die compositie's onderscheiden zich door meer weeldezin van de soberder stillevens uit vroegere perioden, als van Pieter Claesz. en Heda. Om eenig denkbeeld te geven der kunst van dezen zeldzaam voorkomenden schilder, vooral in betrekking tot het hier besproken stuk, kan men zijn kunst 't naast verwant noemen aan de deftige en gloedvolle stillevens van Willem Kalff.
Van Caspar van Wittel twee aardige in een luchtig en licht kleurgamma geschilderde, of liever gefijn-schilderde, gezichten op Napels. De schilderijtjes hebben een zeker rococco-achtig karakter, dat de hollandsche afkomst en geschooldheid van den maker niet zou doen vermoeden. De schilder werkte lange jaren in Rome, waar hij, misschien aangespoord door de werken van Canaletto en Guardi, veelal haven- en riviergezichten uitvoerde. Zijn naam veritaliaanschte hij in Gasparo Vanvitelli. Een portret van den graaf van Hoorne kan een copie zijn naar Antonis Moor, of heel misschien een repliek door hem zelf. Er is het belang aan van de historische figuur, die het voorstelt, en er is altijd een houding aan zoo'n Moro-achtig portretstuk. Maar natuurlijk is het nog maar een zeer schamele vertegenwoordiging van dezen zeer belangrijken Nederlandschen portretschilder uit de 16e eeuw, die helaas in ons Museum nog gemist wordt. Op een veiling van Fr. Muller werd aangekocht een bergachtig landschap, toegeschreven aan J. de Momper. De attributie is | |
[pagina 66]
| |
met een vraagteeken. Het stuk is belangrijk als specimen der Vlaamsche landschapskunst - die karakteristiek is om den samengestelden bouw van wijdsche en gemouvementeerde natuurtafereelen - in wisselwerking met de ontwikkeling van het meer sobere en stemmingsvolle hollandsche landschap. Als aanwinsten voor de moderne afdeeling zijn te noemen vooral twee schilderijen van Alma Tadema en Mesdag. Het strandgezicht van den laatste is een zeer uitgebreide compositie, voorstellend de uittocht van een visschersvloot, die door veel volk op het strand wordt nagestaard. Het zeer bewerkelijke schilderij met zijn veelheid van onderdeelen, is echter ook met groote energie en onverflauwden geestdrift doorgevoerd. Het is zoo geworden tot een gaaf geheel, dat ook zeer boeiend is door de volheid van kleur. Zoo lijkt me dit nog al omvangrijke strandgezicht een der beste uitingen van dezen kloeken zeeschilder. De Alma Tadema stelt voor de Dood van den Eerstgeborene, het geval uit den Bijbel, waarbij de schilder weer van zijn uitgebreide archeologische kennis heeft blijk gegeven. Het geheel is in een verzadigde bronsachtige kleur gehouden, met een overheersching van sombere tinten, in overeenstemming met de tragische voorstelling. De dramatische werking, is vooral gezocht in de roerlooze houding van den Farao, die zijn eerstgeborene naakt uitgestrekt op zijn knieën heeft liggen, en in de over het lijkje in vertwijfeling heengebogen moeder. Er is in de teekening iets edels en in de schildering een voorname kundigheid, die van dit wel academisch geaarde werk, toch een pakkende indruk doet uitgaan. Verder kreeg de moderne afdeeling nog ten geschenke twee landschappen van Schaap en een gekleurde teekening, Larensch meisje met treffelijke plein-air uitdrukking, door wijlen J. Cohen Gosschalk. Dit een en ander is alvast voor dit jaar te vermelden; ik vertrouw echter dat eerlang nog kostbaarder aanwinsten dan een van de genoemde, te verwachten zijn. W. Steenhoff. | |
KunstveilingenVeiling der verzameling steengracht, in de galerie Georges Petit te ParijsGa naar voetnoot(1)Ik heb de Verzameling Steengracht voor de laatste maal weergezien. Voor dengene die ze gekend had in haar oorspronkelijke omgeving, was het een deerniswaardig schouwspel. Ik herinner mij de innige uren, gesleten in de stille patriciërswoning, zacht beschaduwd door het schoone geboomte van den Vijver: het licht was er gedempt, en de weerschijnen van een gouden zon speelden langs de wanden en hulden de meesterwerken in een stemmig schijnsel; men kon ze er rustig en ongestoord bewonderen, in stilte en eenzaamheid, ver van alle gedruisch; zij hingen er in hun ware atmosfeer, en hun innerlijk leven deelde zich mede aan uwe ziel. En toen men die woning verliet, kon men nog na-droomen op die heerlijke plaats, bij het mooie water, waar gracelijk en statig de zwanen drijven. Maar hier! Hier was 't het gedrang der rijke nietsdoeners, die hun namiddag loopen verklungelen van een five o'clock naar een tentoonstelling, en van de tentoonstelling naar den pâtissier à la mode, - de door de reclame der mondaine blaadjes opgetrommelde menigte, die de kunstgebeurtenis niet wil missen, die men ‘moet’ gezien hebben. Men verdrong zich, men wachtte in 't gelid om de schilderijen te zien; in de ruime, banale zaal met bovenlicht, viel de koude klaarte van een betrokken hemel, waarbij hier en daar een rits gloeilampjes hun valsch schijnsel voegden. Een onbeweeglijke en stijve politieman bewaakte Rembrandt's Batseba - uit vrees zeker, dat ze, evenals de Gioconda, op de vlucht zou slaan. De dames slaakten bewonderende kreetjes, en | |
[pagina 67]
| |
vertoonden tevens hun toilletten; het regende prijzende gemeenplaatsen. Het was heel lastig om, in die voorwaarden, de schilderijen behoorlijk te onderzoeken - hoewel dit onderzoek ongetwijfeld belang kon opleveren, door de bijzondere opstelling en verlichting. De Maaltijd van Pieter de Hoogh, b.v. die bij Steengracht hoog in een duistere zaal hing, was hier vlak onder het oog gebracht; men kon zich hier beter rekenschap geven van de ongemeene verlichting van dit stuk, met zeer scherpe tegenstellingen, en de figuren kwamen meer uit in de schaduw, welke het geheele linkergedeelte van het schilderij omhult: men zag duidelijk, dat het op sommige plaatsen zwart geworden was, vooral in de vleeschpartijen, maar de heerlijke vlekken gloeiende kleur, rood en goud, welke in die schemering schitteren, hebben al hun glans bewaard, en het landschap dat men rechts door het portaal ziet, dit zonnige hoekje gracht met het zoo fel-rood-baksteenen huis, gaat plots open in een helderheid, waarin de silhouët van den rechtstaanden man verschijnt, als omhuld door een groote klaarte en badend in een lichtende atmosfeer. Dit werk van de Hoogh, zijn laatste in datum (1677), heeft een wondere bekoring, welke ditmaal het publiek niet in zulke mate schijnt getroffen te hebben, als men mocht verwachten, want het is het eenige der beroemde stukken der verzameling, dat beneden den schattingsprijs bleef (er werd fr. 92.400 voor geboden, terwijl de schatting 150.000 bedroeg). De veiling zelf was misschien nog misselijker dan de tentoonstelling: een zaal opgepropt met menschen die daar gekomen waren om de emoties der vertooning te smaken, zooals men gaat kijken naar de spelers in een speelbank of naar de wedrennen: degenen die het waagden op te bieden waren inderdaad zeldzaam; de strijd bleef beperkt tusschen de groote kunsthandelaars, handelend in opdracht van Amerikaansche milliardairs. Nooit werd er overigens zoo grof gespeeld: het hoofdwerk, de Rembrandt, werd toegewezen aan de firma Duveen, te Londen, na een strijd bij opbod, waardoor het publiek ten zeerste ontroerd scheen - tot den prijs van een millioen, - dus fr. 1,100.000 met de kosten! Men denkt onwillekeurig dat het vijfde deel dezer som voldoende ware geweest, om Rembrandt een onbezorgd leven te gnnnen in zijn ouden dag, toen hij in zoo moeilijke omstandigheden verkeerde! Dit werk was in 1734 voor 265 gulden verkocht, in 1741 voor 350 gulden, en Steengracht had het in 1841 voor fr. 7880 aangekocht. Ik zal het stuk niet beschrijven: het is genoegzaam bekend; gedagteekend van 1643 behoort het omstreeks tot den tijd der Nachtwacht, waarvan het ook de droom-atmosfeer heeft. Maar hier komt die atmosfeer goed bij het onderwerp te pas, en niets is mooier dan die lichtende naaktfiguur welke oprijst uit het geheimzinnige duister met diepe wateren, waarboven fantastische gebouwen in een neveligen hemel opdoemen. Na den Rembrandt werd de hoogste prijs bereikt door de beroemde Tabakrookers van Brouwer, zoo fijn grijs van toon, van een zoo volmaakte uitvoering (fr. 469.150 aan den Heer Kleinberger: de schatting was fr. 200.000). Van de twee prachtstukken van Jan Steen, werd het grootste: het vroolijk Gezelschap (de familie van den schilder), wondermooi met lichten en schitterenden toets gepenseeld, toegewezen voor meer dan fr. 400.000 aan de Vereeniging Rembrandt; het kleine stuk: Jonge zieke, zoo luchtig geschilderd, zoo sappig van kleur, voor fr. 106.810 aan den Heer Drey te München. De overige meest beroemde werken: Moederzorgen van Ter Borch en Het zieke Kind van Metzu gingen respectievelijk fr. 335.500 (Vereeniging Rembrandt) en 343,200 (de Heer Kleinberger). De kleine Paulus Potter, Koeien in de wei, die niet een der beste werken van den meester is, werd voor fr. 148.500 gekocht door de firma Schoeller & Agnew. De twee Watermolens, voortreffelijke Hobbema, maar een beetje droog als alle schilderijen van dien meester, ging voor fr. 314.600 aan de Vereeniging Rembrandt. Zelfs werken van tweeden rang werden hoog opgejaagd, b.v. de Koning David van Aert van Gelder, tot fr. 59.400 (Frederik Muller & Co). De fraaie Berckheyde Gracht te Delft ging fr. 22.000 (Vereeniging Rem- | |
[pagina 68]
| |
brandt); Rivier bij maneschijn van van der Neer, fr. 33.000 (beide Frederik Muller & Co), de Drenkplaats van Adr. van de Velde fr.42.600 (de Heer Wildenstein). In het geheel bracht de verkooping vier en een half millioen op! Het was het groote evenement van dit ‘seizoen’, waarin de veilingen zoo talrijk waren, maar waar meestal slechts middelmatige verzamelingen vespreid werden, gevormd door nieuwbakken liefhebbers, goedwillige slachtoffers van kunstkoopers, die hen onder klinkende namen doeken van derderangs schilders verkoopen, handig door herstellers opgeknapt. J. Mesnil. | |
Verzameling Marczell von Nemes galerie Manzi-Joyant te Parijs 17-18 JuniKort na de veiling der Galerij Steengracht volgde de niet minder sensationeele van de Verzameling Marczell von Nemes, uit BudapestGa naar voetnoot(1). Zij was in meer dan een opzicht belangwekkend. In tegenstelling met de verzameling Steengracht, een reeds oude verzameling, voor het grootste gedeelte samengesteld uit werken van één school, - werd de verzameling von Nemes pas kort geleden gevormd door een liefhebber met moderne ideeën, welke zich bij zijne keuze liet leiden, niet door een voorkeur voor bepaalde scholen of tijdperken, maar door esthetische opvattingen. Deze opvattingen werden bij monde van den Heer Francis de Miomandre verkondigd in het tijdschrift L'Art et les Artistes (Maart 1913, Les Idées d'un Amateur d'Art). Zij zijn eigenaardig en teekenend genoeg voor den kunstsmaak onzer dagen, om er even bij stil te staan. De Heer Marczell von Nemes is vóor alles gevoelig voor kleur, en hij beschouwt het koloriet als den toetssteen voor het genie van den schilder. ‘Celui qui sans savoir dessiner saurait peindre, pourrait devenir un artiste, mais celui qui sachant dessiner ne pourrait pas peindre ne serait rien’. Ieder tijdstip heeft zijn eigen taal: een Florentijn van de Renaissance zou hier geen woord van begrepen hebben: ‘kunnen schilderen zonder te kunnen teekenen’; helaas, wij zien maar al te wel wat ze beduiden! - ‘Tous les artistes qui savent dessiner se ressemblent. Mais la couleur c'est ce qui les différencie, c'est ce qui les rend personnels... Mais du fait même qu'ils lui doivent cette personnalité, ils lui devront aussi leurs liens de famille. De siècle en siècle se transmettent comme des traditions secrètes et profondes, certaines visions de la nature qui appellent une même interprétation picturale. Voyez ces femmes de Courbet, c'est un Titien’. Ik ben der waarheid verschuldigd, te zeggen, dat die ‘femmes de Courbet’ (le Réveil of Vénus et Psyché) slechts op de naaktfiguren van Titiaan gelijken voor een zeer ongeoefend oog, dat nooit een enkel schilderij van den grooten Venetiaan met eenige aandacht beschouwd heeft. - We vergenoegen er ons mee, nog deze zeer kenteekenende uitspraak aan te halen: ‘Un artiste qui ne veut produire que des oeuvres vraiment personnelles s'en remet à chaque vibration de son pinceau du soin de traduire les sursauts de son rêve’. Dit vat op zeer synthetische wijze de heerschende strekkingen van de moderne kunst samen: zucht naar oorspronkelijkheid kost wat kost, zij het ten prijze van de ergste buitensporigheden, gebrek aan kennis, minachting van allen logischen gedachtengang, een half kataleptische staat beschouwd als onontbeerlijk voor alle inspiratie. De voorkeur van den Heer von Nemes ging tot El Greco en de hedendaagsche impressionisten. Men weet dat El Greco thans in de mode is, hij wordt beschouwd als een soort van impressionist avant la lettre, als een voorganger. Tal van oude meesters zijn op die wijze het voorwerp geweest van plotselinge ophemelarij vanwege moderne artiesten of ‘estheten’, b.v. Frans Hals ten tijde van Manet, en meer onlangs Botticelli en Tintoretto. Eigenaardigerwijs is die ophemelarij meestal te danken aan een verkeerd begrip van de kunstwerken, waarvan dan de zwakste zijden als hoogste kwaliteiten worden geprezen. Maar, in ieder geval gold die aanstekelijke bewondering tot nu toe kunstenaars | |
[pagina 69]
| |
van eerste kracht; men is er thans reeds toe gekomen om hoog op te loopen met een manierist, die zijn talent geweld aandeed, een schilder van tweeden rang, waarvan een zekere handigheid de gebreken kwalijk verbergt, en die er slechts èènmaal in geslaagd is zichzelf te overtreffen, in de Begrafenis van graaf d'Orgaz (S. Tome-kerk te Toledo) welk stuk slechts zeer weinigen van zijn tegenwoordige bewonderaars hebben gezien. De verzameling von Nemes onderscheidde zich ook van de verzameling Steengracht door den toestand waarin zich de schilderijen bevonden. Een aantal daarvan kwamen onder handen van hedendaagsche opknappers, wier geleerde bewerkingen oude schilderijen, door gepoets en gevernis, hun volle jeugd weergeven... en ze alle even glimmend en schreeuwend van kleur maken. Zoo zag een aan Botticelli toegeschreven fresco er uit als een olieverfschilderij, en blonk een madonna, die misschien door Giovanni Bellini geschilderd was, als een spiegel, en vertoonde niets meer van de fraaie kleurenharmonieën van den venetiaanschen meester. Blijkbaar is het kleurgevoel van den Heer von Nemes niet gauw geschokt! De oude Nederlandsche school was door enkele belangrijke stukken vertegenwoordigd: een Madona, in een fraai, miniatuurachtig uitgevoerd landschap, toegeschreven aan Gerard David, maar dat mij veeleer van een zijner leerlingen schijnt, werd gekocht door den Heer Ducrey voor fr. 132.000; een Graflegging van denzelfden meester ging voor fr. 92.400 aan den Heer Kleinberger; een O.L.V. met St Anna, St Gereon en een donateur door B. Bruyn, den Oude, van Keulen, zeer kleurig stuk, met sterke tegenstellingen van toon, uit de verzameling Weber, deed fr. 79.200 (de Heer Kleinberger). De Vlaamsche school was o.a. vertegenwoordigd door het fraaie portret van A artsbisschop Antonius Triest, van Gent, door Rubens, ook psychologisch zeer meerwaardig; het werd voor fr. 93.509 toegewezen aan den Heer Biermann (Museum Düsseldorf); het Portret van Cardinaal Domenico Rivarola door van Dyck, dat in 1910 te Brussel was tentoongesteld, deed slechts fr. 44.000 (de Heer Kleinberger); twee interessante landschappen van Siberechts, de Waadplaats en een Landschap met twee vrouwen, waarin goed het karakter van het Vlaamsche land is weergegeven, werden respectievelijk voor fr. 20.900 en 16.100 verkocht. Onder de Hollanders hield Rembrandt weer de eer der veiling hoog: het Portret zijns vaders, in fantastische plunje: pluimenhoed en pantserkraag, eertijds in de verzameling Beers te New-York, werd toegewezen voor fr. 567.600 aan den Heer Seymour de Ricci; het fraaie Mansportret van Frans Hals (1634) uit de verzameling Weber te Hamburg, verleden jaar voor Mk. 195.000 gekocht, ging thans fr. 319.000 (de Heer Biermann); een merkwaardig Portret van een 26-jarige vrouw (1577) toegeschreven aan Antonio Moro deed slechts fr. 23.000. De Hollandsche ‘kleinmeesters’ stonden over 't algemeen beneden die van de Verzameling Steengracht: de Triktrakspelers van Thomas de Keyser, in dit tijdschrift besproken door den Heer Kronig (Deel XVI, blz. 112) werden verkocht voor fr. 33 000; een goed Hollandsch landschap van Ph. de Koninck ging tot fr. 38.560, en het Portret eener oude vrouw, in het zwart, karakteristiek werk van Terborch, tot fr. 45.000. De Drinker - een slapende man op een stoel, klein stukje, met fijn grijze tinten, van Brekelenkamp, deed fr. 33.000: een Herbergscéne van van Ostade (1637) fr. 16.500; een prachtig uitgevoerd Stilleven van W. Kalf, heerlijk van kleur en vol lichtglansen spelend op glaswerk en metaal, ging slechts fr. 20.350, terwijl men Appelen en een Buffet van Cézanne, hard en droog van toon, zwaar van materie en zonder atmosfeer tot fr. 44.000 opjoeg. Maar Cézanne wordt door sommigen aanzien als een der grootste meesters die ooit hebben geleefd - zoozeer heeft men reeds den zin der verhoudingen verloren! De meeste impressionistische schilderijen deden zeer hooge prijzen, velen gingen de fr. 50.000 verre te boven. Merkwaardigerwijs werden ze bijna alle aan Duitschers toegewezen; ook een Duitscher betaalde fr. 91.300 voor den Courbet, die een Titiaan | |
[pagina 70]
| |
was voor zijn vorigen bezitter. Ondertusschen kocht de Heer Kleinberger voor slechts fr. 35.200 den heerlijken Tintoretto, voorstellende drie begiftigers, een der meesterstukken der verzameling, terwijl Greco's tot fr. 190.000 werden opgedreven, dank zij den retrospectieven invloed van het impressionisme. Dit alles bewijst ten overvloede den zékeren smaak en het onafhankelijk oordeel der kunstliefhebbers. J. Mesnil. | |
Veiling van oude teekeningen Fred. Muller & co, AmsterdamDoor deze veiling, hoe zakelijk overigens, liep een trek van romantiek. Begonnen in een overvolle zaal, zwoel van spanning, waar kunstzin en berekende koopmanschap wedijverden, - vooral om het genie van een Rembrandt, dat al te los van het ‘zakelijke’, het ‘geestelijke’ kwistig in wondere teekenen op het papier strooide welke voor hem geen andere dan ‘geestelijke’ waarden beteekenden, doch waarvan één enkele krabbel nú genoeg ‘realizeerde’ om zijn tragischen levensavond wat op te kunnen fleuren, - eindigde zij met een tocht naar het Muiderslot, waar men nog een zweem ontwaarde van den dichter en geleerde Hooft en het bonte gezelschap, dat hij om zich vereenigde, en waar men verder vrij ademde in bosch en beemd. Onder den hamer kwamen niet minder dan 32 teekeningen van Rembrandt (collectie J.P. Heseltine te Londen) en voorts een 420-tal teekeningen van andere oude meesters (collectie Heseltine en Dr. J. Paul Richter te Londen). Vermelden wij allereerst, dat het hoogst belangrijke zelfportret van Rembrandt, zoowel aesthetisch als kunsthistorisch van groote beteekenis, voor ons land behouden bleef; - het werd na fellen strijd vermeesterd door een Amsterdammer (voor f 22.500). Een oud onderschrift, op een strookje papier, vermeldt: ‘getekent door Rembrandt van Rhijn naer sijn selver sooals hij in sijn schilderkamer was’. De ‘schilderkamer’ ga men zien in het Rembrandthuis te Amsterdam. Zullen wij het portret daar ook zien? Het is van ± 1655. Het is zijn beste geteekende portret, ten voeten uitGa naar voetnoot(1). De Heilige Familie (1635-'40) verhuisde naar Berlijn (H.G. Gutekunst, voor f 10.200), Simeon in den Tempel ging niettegenstaande een poging van de Heeren J. Veth en Hofstede de Groot (voor de vereeniging ‘Rembrandt’?) voor ons land verloren, aangekocht door Strölin te Parijs (f 10.200). De aardige schets van Saskia met Kind op den arm is gelukkigerwijs eene aanwinst voor het Rembrandthuis geworden (f 4100). Een dergelijk schetsje werd door een Amsterdammer aangekocht (f 1000). De bekende schilderes Th. van Duyl-Schwartze werd gelukkige eigenares van het mooie Vrouwenportret (f 1400). Te voren waren een groote reeks teekeningen van oude Italiaansche, Fransche en andere meesters onder den hamer gekomen: van Guardi, wiens Solute te Venetië en ander romantisch werk voor hooge prijzen (± f 1000 tot f 7600) alle naar Parijs gingen, van Aubert, Boucher, Dugher, Poussin, Dumoustier, Fragonard, Greuze, Hollar, Kulmbach, Lagneau, Sodoma, Titiaan. Verder noemen wij Gothische miniaturen, een reeks van 18 miniaturen van een Vlaming, als triptiek in kader gezet (f 3900). Last not least kwamen dan de Hollandsche en Vlaamsche teekeningen, o.a. van Hendrik Avercamp, een 3-tal marine's van Ludolf Backhuyzen, een 7-tal landschapjes en stadsgezichten van den ouden (fluweelen) Jan Breughel, een 9-tal verrassend prachtige landschappen van Albert Cuyp, die voor vrij hooge prijzen (± f 1000 tot f 1700) naar Parijs, Berlijn en Weenen gingen, behoudens een der mooiste, dat door Hofstede de Groot bemachtigd werd. Van het 4-tal zeer opmerkelijke teekeningen van Lambert Doomer (geb, 1622 of '23, gest. na '92), een leerling van Rembrandt, bleef er één, voorstellende een melkboer aan den Ykant met Amsterdam in 't verschiet, in ons land (f 1800). Noemen wij ten slotte Anthonie van Dyck, | |
[pagina 71]
| |
Allart van Everdingen, Govert Flinck, Jan van Goyen (niet minder dan een 13-tal), Jacob Jordaens, Philip de Koninck, Pieter Lastman (wiens teekeningen zoo zeldzaam zijn, doch merkwaardig met het oog op Rembrandt), Jan Lievens, Pieter Molijn, (een der uiterst zeldzame teekeningen) Aert van der Neer, Adriaan en Isaac van Ostade, Paul Potter, Rembrandt (nog een 5-tal), Rubens (4), Jacob en Salomon van Ruysdael, David Teniers de Jonge, Adriaan en Esaïas van de Velde en Willem van de Velde de Jonge (een 14-tal). | |
Veiling van oude en nieuwe kunst Frederik Muller & co, AmsterdamNa de beroemde schilderij-veiling te Parijs, van de collectie Steengracht, waar Rembrandt's Batseba het schitterend middelpunt vormde, en na de bescheidener, doch om Rembrandt's kunst en de gelegenheid, die zij onverwachts gunde om weer eens een dieperen blik te slaan in den geestestoestand van den ondoorgrondelijke kunstenaar, hoogst belangwekkende veiling te Amsterdam van J.P. Heseltine en J. Richter, beide onder directie van Frederik Muller & Co in Juni j.l. gehouden, moge ook de onder dezelfde leiding onlangs te Amsterdam gehouden veiling van moderne en oude kunst hier gememoreerd worden. Moderne Hollandsche en Fransche kunst, - in zoover men de collectie Bakker Korff, afkomstig van dienzelfden Steengracht van Duivenvoorde, wiens uitgezochte kunstschatten aan iederen Haagschen kunstminnaar bekend waren en van zoo degelijken smaak getuigden, modern kunnen genoemd worden. Bakker Korff (1824-1882) lijkt niet moderner dan Gerard Terborch, den 2 eeuwen ouderen meester, en die talrijke petits maîtres der Gouden Eeuw. Er is in Bakker Korff's fijne en degelijke schilderkunst ook iets goudens: de schitterende geest, de tintelende humor van een levens-wijsgeer. Het leven, dat hij bespiedde, is het gewone burgerlijke, maar hoe geestig wist hij het in zijn fijne en in zuiveren stijl geteekende tafereeltjes te doen uitblinken, - weerschijn van humor in de spiegel zijner levenswijsheid. Merkwaardig in 't bijzonder was deze collectie om de reeks teekeningen van den meester, fijne voorstudies zijner schilderijen. Men zag er zijn levenswerk voor een belangrijk deel in schets. Naast de Bakker Korff's zijn een achttal werken van Willem de Zwart (geb. 1862), uit de nalatenschap van notaris Were te 's Gravenhage, belangrijk. Eenige leerling van Jacob Maris, is hij ook de eenige, die in krachtige schildersdrift en prachtig kleurvermogen, naast hem genoemd mag worden De Porte Saint Denis van '98, grootsch te midden van het volle gedruisch van Parijsch leven, is dramatisch van werking. Verder gingen een bonte verzameling zonder eenheid, toevallig hier bijeen, werken van modernen als Th. de Bock, Bosboom, Corot, Courbet, Gabriël, Jozef Israëls, Troyon, e.a., alsmede van ouderen als Pieter Claesz., P. de Hoogh, Hobbema, D'Hondecoeter, N Maes, Jan Steen, Esaïas van de Velde e.a. weer de verstrooiïng in. D.B. | |
Boeken & tijdschriftenZeitschrift für bildende Kunst (heft 4)In het Lindenau-museum te Altenburg bevindt zich een Ecce Homo der Oud-Nederlandsche school van 1470-1510. Een tweede exemplaar daarvan bevindt zich in het Bargello te Florence (verz. Carrand). Grete Ring meent daarin werk te zien uit het atelier van Hugo van der Goes, of een copie naar een verloren geraakt origineel. | |
Der Cicerone (Februari 1913)De in 1911 te Mechelen gehouden tentoonstelling van oude Mechelsche kunst, bevatte een groot aantal van die zeer merkwaardige drieluiken, die men kent onder den naam van ‘beloken hoven’. Felix Marcus schrijft er hier een kort maar lezenswaard artikel over. De beloken hoven zijn voorwerpen van huiselijken cultus en grootendeels door | |
[pagina 72]
| |
vrouwen in kloosters en begijnhoven geplaatst. Zij hebben den vorm van rechthoekige tuintjes met struiken en planten van goud, zilver, filigraan en zijde, waar tusschen allerhande relikwiën aangebracht zijn. De van venstertjes voorziene tuintjes zijn omgeven met palissaden van geschilderd pergament, gouddraad en traliewerk, en worden aldus kleine kapellen, waar in 't midden de H. Maagd troont of een heilige, omgeven van engelen. | |
The Burlington Magazine (December 1912-Januari en Februari 1913)Evelyn Sands meent dat de vorm der kleeding en zekere bizonderheden van opschik in de personages van De Begiftiging van Calmpthout, dat de heer G. Hulin de Loo als een werk van Goossen van der Weyden herkende, een werk aanduiden, dat niet van den tijd van dezen schilder (± 1512) maar wel van de 15e eeuw zou dagteekenen. De heer Hulin antwoordt hierop dat deze opmerkingen wel juist zijn, dat deze kleedsels wel behooren tot de periode 1430-1445 en niet tot de 16e eeuw, maar dat de portretten van de begiftigers geen conterfeitsels zijn van tijdgenooten, maar van beschermers der abdij, die leefden in de 12e eeuw. Derhalve wist Goossen van der Weyden niets van het kostuum der 12e eeuw, maar hij copiëerde (waarschijnlijk van schilderijen van zijn grootvader) de oudste kleedijen die hij vinden kon. In hetzelfde nr. vraagt Seymour de Ricci (7, rue Edouard Detaille, te Parijs) wie hem inlichten kan aangaande een brief van Joséphine de Beauharnais aan M. van Bree, bestuurder der Antwerpsche Academie, en gedagteekend Saint-Cloud, 12 Floréal an XI (1803), betreffende eene openbare veiling waar de Keizerin verlangde aan te koopen het Portret met den stroohoed door Rubens (nu in het museum van Londen) en een landschap van denzelfden meester. De brief werd verkocht te Weenen op eene handschriften veiling (Gillhofer en Ranschburg 26 October 1908). In het Januari nr. van dit jaar zet de heer A.J. Wauters zijne aanteekeningen voort betreffende Rogier van der Weyden, en betoogt dat deze nog andere schilderijen uitvoerde voor het Leuvensche magistraat, en wel de Maagd omgeven van heiligen, nu in het Staedel-Instituut te Frankfurt a/M., waarin men tot nu toe meende te zien een stuk besteld door Cosmo de Medici, en waarin men zelfs de portretten van Pietro en Giovanni di Medici meende te herkennen. Hetzelfde nr. bevat een nota over de verzameling werken van oude Nederlandsche meesters voor Zuid-Afrika, samengesteld door eenige begiftigers. De verzameling omvat werken van Frans Hals. Barent van der Meer, Willem Kalf, e.a. A. Clutton Brock herdenkt in het Februari nr. den onlangs gestorven Alma Tadema. A.D. | |
VariaNiettegenstaande de Spaansche regeering zich over de rechtmatigheid van den verkoop van Hugo van der Goes' schilderij van Montforte uitgesproken heeft, willen kunstenaars te Madrid - wel wat laat - eene inschrijving openen om het stuk voor het Prado-Museum aan te koopen. In het belang van het werk zelf schijnt het alleszins wenschelijk dat het niet in Spanje blijven zou maar weldra veilig in het Berlijnsch Museum zou worden ondergebracht. Het Königliches Kupferstichkabinet te Berlijn kwam in bezit van een teekening, Vrouwenstudie van Antoon van Dijck, en een van Jacob van Ruysdael, Zicht van Haarlem. |
|