Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Drie muurschilderingen van R.N. Roland Holst in de bestuurskamer van den Alg. Ned. Diamantbewerkers-bondMet zijn artikel over de wandschilderingen van R.N. Roland Holst, in de vergaderzaal van het gebouw van den Alg. Ned. Diamantbewerkers-bond heeft Dr. A. Pit in dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) er reeds op gewezen, dat de bijzondere beteekenis van dit werk gezocht moet worden in het feit dat één groote gedachte zich in alles te gader openbaart. Niet als de illustratie van de een of andere toevallige idee, die even beperkt is als toevallig, zooals wij die kennen in de beschilderingen van levensverzekeringsbureaux, beurzen en andere min of meer openbare gebouwen, en die nog veelvuldiger, in de moderne boekverciering is blijven leven, maar als uitzegging van een de gansche levensbeschouwing richtende overtuiging, en een den arbeid bezielend vertrouwen hebben wij het werk van dezen kunstenaar aan te zien. Ik meen te kunnen zeggen waarom hij daarop recht heeft. Want bedenkingen tegen details van Roland Holst's arbeid kan men wel opsommen - Dr. Pit heeft er eenige aangeduid -, men kan nooit zeggen dat hij, als de phraseurs doen, het gemeenzame, als te eng van strekking, heeft vervangen door het gemeen-plaatselijke dat niet breed is, meer plat en oneigen. Om bij die vroegere schilderingen even te blijven, het schijnt voorbarig, van den verkondiger van nieuwe gedachten te eischen dat hij dadelijk zijn nieuwe taal kant en klaar heeft, en als dus de allegorie, of nog liever het symbool van Holst somtijds nog te realistisch is (de fabriek-inkijk op Dragende Hoop in het Hart, maakt Donkere Wereld licht en de steiger van het huis in aanbouw op Solidariteit weerstaat ook de lokkende stem van het Goud) zoo lijkt mij dit een tekortkoming die eer vóór dan tegen de waarachtigheid dezer kunst pleit, immers een onverschillige welbespraaktheid had haar beelden gemakkelijk uit de galerij der traditioneele Rethorica kunnen borgen. Van de zwakke romantiek, die zich zoo vaak introduceert als gedachtekunst, is Roland Holst's | |
[pagina *55]
| |
Phot. C.A. Deul, Hilversum.
R.N. ROLAND HOLST: De sterke Uren. (Muurschildering in de bestuurskamer van den Alg. Ned. Diamantbewerkersbond te Amsterdam). | |
[pagina *56]
| |
Phot. C.A. Deul, Hilversum.
R.N. ROLAND HOLST: De diepe Uren. (Muurschildering in de bestuurskamer van den Alg. Ned. Diamantbewerkersbond te Amsterdam). | |
[pagina 179]
| |
kunst van meet af aan vrij geweest en daarom schijnt mij, van welken kant ook bezien, de ontworsteling van zijn dieper geestelijkheid aan de gemeenzame en - men bedenke dit wel, - ons allen natuurlijk geworden vormentaal, hoogst belangrijk. Het kon niet alleen een zoogenaamd styleeren, een tot ornament maken van alles zijn, wat hier uitkomst bracht, want ook in deze bestaat, helaas, zoo iets als een clicheermanie. Ik spreek nog niet eens van den goedkoopen truc door dikke omtrekken om algeheel naturalistisch geziene figuren iets ‘decoratiefs’ te maken, noch van het ongevoelig en plomp opofferen van bewogenheid en accentueering aan een banaal begrip van symetrie. Maar ook het betrekkelijk geraffineerde overbrengen van de voordracht, simpel en stijlvol ongetwijfeld, maar voor ons niet meer levend, der primitieven, in een nieuwe kunstuiting, die wedergeboorte van een oud en naïef rythme houdt voor mij geen belofte van levensvatbaarheid in. Zeker, wij moeten naar eenvoud en stijl terug, en zoo allengs tot rythme komen, maar het plechtigst gebaar en de meest indrukwekkende allure zijn niets dan een holle mimiek, indien wij ze niet voelen als zuiver en zinvol, ook in onzen tijd. De helden van onzen tijd doen andere daden dan die van voorheen, en hun andere opwellingen en andere idealen hebben een nieuwe houding, die om een nieuwe beelding vraagt. Ik zeg dit alles omdat de kunst van een nieuw idealisme noodzakelijk een heroïsche kunst moet zijn, want oorspronkelijkheid is allereerst kracht en moed van den geest. Deze heroïsche kunst zal dan van zelf en op nieuwe wijze decoratief, of, juister stijlvol, - monumentaal zijn. Het is echter door strijd dat kracht en moed zichzelf worden en groeien, en ook daarom lijkt mij het streven zoo steriel, dat eerst den stijl wil vinden, en dan denkt dat de gedachte, die hem dragen moet, wel komen zal. Dat streven is zeer algemeen en zeer luidruchtig van gestie, en het schijnt mij daarom niet overdreven, in Roland Holst en de enkele jongeren die zijn weg gaan, een groote kracht ten goede te erkennen. De wijze, waarop Roland Holst tot zijn laatste werk gekomen is, schijnt mij, nog eens, volkomen gezond en vol van verheugende mogelijkheden. Gaan wij zijn vroegere fijne muurschilderingen na, dan zien wij, dat somtijds de gecompliceerdheid van het uit te drukken denkbeeld (een schakeering van de groote gedachte) zijn voordracht nog grillig en pijnlijk maakte. Zoet is de bittere Dood die komt op Wieken van Zege is bijvoorbeeld minder sober uitgedrukt, maar ook veel oneenvoudiger als motief dan Hun gedenkend welt verre Geslachten, een Warmte door 't jong kloppend Hart. Grilligheid en pijnlijkheid nu zijn niet de eigenschappen van een ganschelijk gerijpten trant, maar zij | |
[pagina 180]
| |
duiden op een achtergrond van doorvoeling en van intellectueele conflicten, die vaardige tweedehandskunst nimmer kende. De drie nieuwe wandschilderingen die Roland Holst maakte, zijn een verdere en meer volgroeide uiting, de taal is er vergeestelijkt. Wat ik nu zeggen ga, is geen bedenking, maar een voorbehoud: de gedachte-beelden die er in neergelegd zijn, komen mij echter tevens voor, ook zooveel vager te zijn, en daarom betrekkelijk een gemakkelijker opgaaf te hebben geboden. Wij hebben wel het vertrouwen, maar nog niet de zekerheid, dat de kunstenaar, moest hij eenzelfde omstandiger beelding van de sociaal-democratische idee geven als in de vorige, talrijker schilderingen te vinden is, dat hij dan zich geheel en al even breed van zegging zou toonen. Nietwaar, de verdeeling van den dag in de sterke, de diepe en de zachte uren, leent zich gereeder voor een oningewikkelde en daardoor groote plastiek, dan de tafereelen, die de groote vergaderzaal, als een directer duiding op arbeid en vereenigingsleven hadden te vercieren. Intusschen, de kans is groot, dat de Roland Holst van thans ook daarin minder illustratief, meer summier zou zijn geweest. Wat de kleur betreft, staan deze nieuwe schilderingen overigens reeds onmiddellijk op een hooger plan, ze is bescheidener, overzichtelijker en grooter begrepen dan te voren. Dat de betimmering door den architect Berlage in zijn karaktervol gebouw aangebracht, hier den decorateur meer te gemoet kwam dan daar, geloof ik stellig, toch meen ik dat de ornamentatie, in haar breedheid en expressieviteit aan wijding zoogoed als aan ongezochtheid heeft gewonnen. Zonder in een volledige typeering, die hier alweer de opvatting te nauw begrensd zou hebben, te vervallen, heeft Roland Holst ook in deze menschfiguren niet slechts noblesse en diepte gegeven, maar ook daar doorheen wel degelijk de menschelijkheid recht gedaan. Die energieke en jonge man, die zich ten strijde begeeft, de droomende vrouw in den waarlijk verheven gestemden avond, en de peinzende man in de diepe uren, zijn goddank geen wezenlooze generaliseeringen geworden. De voornaamheid en de evenwichtigheid van deze paneelen, de vergeestelijking van de voordracht, die, zonder te nawijsbaar-methodischen opbouw, geheel en al afwijkt van het episodische dat de kleine kant is van realisme - dit alles maakt dit werk tot een zeer bijzondere kunstuiting. Van den kunstenaar Roland Holst, die met toewijding en reserve in den middag zijns levens, die voor zoovelen reeds een inzinking beduidt, zoo vastberaden aan zelfontwikkeling en zelfverruiming arbeidt, is zeker nog veel te verwachten. Cornelis Veth.
N.B. Moog'lijk komen wij later op het gebouw zelf, het werk van den heer Berlage terug. De Redactie-commissie. | |
[pagina *57]
| |
Phot. C.A. Deul, Hilversum.
R.N. ROLAND HOLST: De zachte Uren. (Muurschildering in de bestuurskamer van den Alg. Ned. Diamantbewerkersbond te Amsterdam). |
|