Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)Uit BrusselIn den Kunstkringhebben ettelijke exposities gedefileerd. Mevr. Eduard Elle, stelde met vromen zin bijeen vergaderde landschappen van haar overleden echtgenoot tentoon, mooi werk, goed geschilderd en mooi gevoeld: Frans van Damme had een assortimentje heel bedeesde, conventioneele stukjes uitgepakt. Pieter Stobbaerts daarentegen was er met mooie interieurs: De Pomp, Dorpswinkel en Alcoof. In den kring heeft de inzending van Kurt Peiser opzien gebaard. Niet dat zijn vertolkingen van het Antwerpsche volksleven en aan de haven, altijd zoo aantrekkelijk zijn en welgeslaagd, maar niettegenstaande, de brutaliteit en het nalatige der factuur en het gebrek aan adel en bevalligheid bij de behandelde typen, zoowel bij mensch als dier (paarden vooral) doet zich toch in alles een temperament gevoelen. Onder zijn beste dingen noemen we de Inspanning, Schele Net en Wit paard bij de kaai. Dan verder nog in den Kring goede dingen van Boonen, ongeacht het al te systematisch tegenover elkaar stellen van licht en schaduw, mooi vooral om hun mouvement: Landschap, Studie, de Maas en de Molen. | |
In de Galery Giroux,werd, gedurende eenigen tijd de aandacht geboeid door een opstandeling - een ‘wilde’ - Kees van Dongen. Van Dongen is een Hollander, die lang in Parijs heeft gewoond, d.w.z. hij is een dier metoïken, die Parijscher dan de geboren Parijzenaars zijn en die het ras der Boulevardiers in stand houden. Niettegenstaande al de excentriciteiten, het gewilde en het blufferige in van Dongens' kunst, moet men toch erkennen dat deze overdrevene, een beetje agressieve peintuur, een echt talent verbergt. Van Dongen schildert vrouwen van lichte zeden en prostituées, maar zonder eenig mededogen, met een soort van woeste verachting - want er is hier slechts spraak van naturalistische documenten, zonder eenige sympathie of ook maar de eenvoudigste menschelijkheid. En die geblankette en gemaquilleerde schepsels hebben ook bijna niets menschelijks meer! Ze doen denken aan die Vierges byzantines, waarmee Theo Hannon ze in zijn Rimes de joie vergeleken heeft. Maar de modellen van van Dongen trekken ons ook minder aan dan de manier, waarop hij ze heeft geschilderd. Ze dienen hem soms enkel als pretekst voor eigenaardige licht-effekten. Want wat van Dongen ook doet om zich buitenissig aan te stellen, hij teekent toch dikwijls bijzonder goed! Trinidad Fernandez, is een uitstekend portret en Georgette veel meer dan een vluchtige schets van een Enfant terrible. | |
Maurits Langaskensheeft een heel belangrijke tentoonstelling gehad in zijn atelier in de Godecharles-straat, hoofdzakelijk samengesteld uit werk, dat hij voor wedstrijden gemaakt heeft: een decoratief paneel, De Bron voor den Kunstkring te | |
[pagina 144]
| |
Brussel, prachtig en sereen, en tevens een ding, dat heel mooi ineengezet is. Verder een ander decoratief paneel voor een school te Schaerbeek, dat uit drie groepen bestaat: 1) Het Verleden, een grijsaard die sprookjes aan zijn kleinkinderen vertelt. - 2) Het Heden, herders die in de sterren de toekomst lezen en 3) De Toekomst, jongetjes en meisjes over hun boeken gebogen. Langaskens had tevens een Slangenbezweerder en een Hercule Stymphaleide gecomponeerd, bestemd voor een wedstrijd, uitgeschreven door het provinciale bestuur van Brabant. Al deze voortbrengselen plaatsen hem op den rang onzer beste decorateurs en brengen hem op de hoogte van Montald en Fabry. | |
In het Studiozaaltjezag ik onlangs een vermakelijke verzameling van schetsen en charges. Schitterend vooral was Pol Dom met Op den Boulevard, de Dandies, de Karikaturist en Ongetitelde bladzij. Philipppe Swyncop met charges van bekende personen, die blijk geven van een bitter scherpzienden, zieldoordringenden blik. Verder waren er: Jean Droit, Blaudin, Thiriar, maar vooral van Offel, wiens Traite des Gosses en la Fessée, tegelijk heel woest van opvatting en heel precies van uitvoering zijn - tegelijk héel gewild en heel diep gevoeld. | |
In de Galerie d'Art,had Geo Follet een reeks landschappen tentoon gesteld, die hij En Ardenne genoemd heeft, ze leggen blijk van ernstige studie af, zonder evenwel tot hiertoe een sterk op den voorgrond tredende persoonlijkheid te verraden. Het perspectief er in, is echter heel mooi. Ongelukkig echter is de kleur niet bewogen genoeg en is er een gebrek aan licht en luchtigheid in. We verwachten later beter! | |
Smeers en Wagemans,twee der beste schilders uit den Sillon, hebben laatst een héel belangrijke tentoonstelling in de ‘Galerie Giroux’ gehad. Er had in de manier en het streven dezer beide kunstenaars in de laatste tijden een evolutie en bijna een revolutie plaats. Na langen tijd getrouw te zijn gebleven aan sombere, zware kleuren - aan een bij uitstek ernstigen toon, schijnen ze zich thans tot het impressionisme en wel meer bepaald tot het ‘clairisme’ bekeerd te hebben. De Danseressen van Smeers zouden zelfs bij wat minder neveligheid en wazigheid winnen en Wagemans figuren ontbreekt het aan ruggegraat. - Hun vormen zijn vaag - er zit geen spierkracht, geen pit in, doch in enkele zeer schoone portretten vond Smeers zich zelf weer en Wagemans legt in de minste zijner studies dat gevoel voor het verschil der toonwaarden, dat behagen in de kleur om de kleur, in haar meest subtiele gradaties, die hem altijd, wat hij ook moge doen, van de impressionisten van het blauw en het grijs zullen onderscheiden. | |
De dames Penso en Rolin en de heeren Dillens en Servais,hadden aardige dingen in de Galerie d'art tentoon gesteld. - Mevrouw Penso's specialiteit ligt in het vervaardigen van bloemen uit kruim van brood, een mooie en aantrekkelijke kunst, die ze evenwel tegen nabootsing en herhalingen zal hebben te behoeden! Mevrouw Rolin was er met waterverwen van een dieper toon dan vaak bij die, bij uitstek lichte kunst, die zoo dikwijls naar 't schijnt binnen het bereik van den eerste den beste schijnt te vallen, 't geval is. Haar landschappen, vooral Tegen den Avond en Eiken, trokken niet enkel de aandacht, maar voerden tot gepeins. Paul Dillens was er met forsch behandelde tooneelen uit het volksleven, la Rixe (standjes zoeken) en Karnavalspret, waarin hij echter meer accent en meer diep gevoelde emotie had kunnen leggen. In een dergelijk geval weten onze kunstenaars zich zelden boven hun eigen gegeven te verheffen! Wel maken ze iets beters dan fotografie, maar de onmisbare ziel ontbreekt er nog te veel in; hij had er echter ook landschappen, die gevoeliger waren behandeld. Paul Servais, een groot reiziger voor het aangezicht des Heeren, had ditmaal zijn ezel in het | |
[pagina 145]
| |
Zuiden neergezet en gaf interessante notas, genomen uit de omstreken van Fréjus, de Estérel en Toulon. | |
De schilders Julien Génot en Albert Patoux, en de beeldhouwer Canneel,waren met een geheel van goede en hier en daar zelfs zeer verdienstelijke werken in het Studio-zaaltje bijeen. Wat den heer J. Génot vooral onderscheidt, is zijn streven naar zachtheid, door soberheid en groote eenvoud in de aangewende hulpmiddelen. Hij is eenigermate een mysticus van de kleur en van de lijn. Maar door zijn manier om al te veel te willen etheriseeren, vervalt hij wel eens in het inconsistente en ledige. Er ligt evenwel soms hier en daar groote kunst in zijn werk, zooals in Kalme Wateren, Dorp in den Avond, enz. enz. De Heer Patoux koestert niet dezelfde scrupules en waar er in zijn manier hier en daar groote schroomvalligheid ligt, is dit zeer zeker ondanks hemzelf. Canneel was er met goede Kinderportretten, krachtig en uitdrukkingsvol en twee inderdaad verrukkelijke groepen: Illusie en Lentevreugd. Het eerste vooral is uiterst los van beweging en zeer bevallig. | |
In het salon der akwarellistenBij het doorbladeren van den Catalogus in alphabetische volgorde, ontmoeten we, in de eerste plaats, den Antwerpenaar Baseleer, wien deze eer ook volgens de kunstwaarde van zijn werk toekomt. Zijn zeestukken, uit de omstreken van Antwerpen en voor de ree, zijn niet enkel juist gezien - ze zijn ontroerend en troeblant. Heel de innige bekoring van onze wijde waterplassen ligt er in. Het is alles op een zeer persoonlijke en quasi noch nie da gewesene wijze gezien, maar met zulk een hooge mate van oprechtheid, dat de kunstenaar van meet af aan den beschouwer geheel beheerscht, met een wijze van vertolking, die verbijsterend in zijn oorspronkelijkheid zou kunnen zijn. Boven alle andere muntten uit zijn Laatste groet aan de stad en Sneeuw in de Dokken. Cassiers had ons ditmaal niets nieuws gebracht. De Course d'automne van Charlet daarentegen, muntte uit door groote fijnheid van lichtverdeeling en kleuren. Claus was er met allerliefste akwarellen, die we nog meer bewonderd zouden hebben als we niet aan zijn nog mooiere olieverwen hadden gedacht! Zonder zijn talent op in 't oog vallende wijs te hebben vernieuwd, weet Delaunois niettemin in zijn binnengezichten van kerken en kloosters, zooveel kracht en innigheid te leggen, dat ze ons telkenmale weer als een nieuwe openbaring van het eerlijk talent van dezen meester zijn. Donnay was er met mooie landschappen uit de Ardennen, decoratief, goed geteekend, maar een beetje te veel als een affiche behandeld. Ensor met een Croquis rose pour un ballet charmant - een nietsje - een boutade la menue Monnaie van Watteau. Het Rosse Kopje, van Fabry, was van 't beste dat er was in het Salon der Akwarellisten, eerst gewasschen, daarna opgeteekend met rood krijt, een teeder vrouwekopje, tegen een blauwen achtergrond, een krachtig, mooi werk, groot van stijl, dat geheel het merk draagt van den leeuwenklauw. Mevrouw Gilsoul-Hoppe, was er met blanke, bloeiende Begijnhoven. Héel suggestief en heel aantrekkelijk was de Hindoesche Matroos van Hageman. Van Maurits Hageman's Een Onweershemel en Lente te Freyr, dichterlijk in den nevel verloren gezien. Theo Hannon munt vooral uit in het schilderen van bloemen Oostersche Papavers, maar heel dikwijls ook zwerft hij in onze landschappen in de voorstad en de Borinage rond. Xavier Mellery is een der triumfators geweest in dit Salon. Weinig kunstenaars houden op zoo verheven wijze het gevoel voor klassieke schoonheid hoog, - hij zet de tradities der Italiaansche meesters van het groote tijdvak voort. Waarom wordt hem niet aan eens konings hof of in 't een of ander openbaar gebouw, de versiering van een Loggia of Stanza opgedragen? Dan zouden we op onze beurt scheppingen hebben te stellen tegenover een Rafaël of een Coreggio. Waar toch vindt men edeler, zuiverder en bevalliger-gerytmeerde lijn dan | |
[pagina 146]
| |
in zijn donkere silhouëtten tegen een gouden achtergrond, wier prachtige houdingen niettemin altijd aanvallig en levendig blijven en zijn twee Gezichten op het Begijnhof, zijn ontroerend en diep gevoeld. De akwarellen van Georges Lemmen, zijn knap gezien en zeer intiem. Ze zijn het werk van een ontroerd artist, die door een meesterlijke techniek gediend wordt. - Noemen we verder dan nog Oleffe, Michel, van Leemputten, (van dezen laatste een hoogst opmerkelijke Kalvarieberg), Smeers, Titz, Hermans, Khnopff en Marcette. Samen met Mellery en Baseleer, heeft Jacob Smits het meest de aandacht getrokken door zijn Nood Gods, prachtig van kleur en schooner nog door zijn diepe ontroering. Er zijn niet minder dan zeven figuren op dit doek, waar de Christus, in 't verkort gezien, aan Rembrandt's tweede Anatomische Les doet denken. En de Heilige vrouwen hebben zachte, kalme, snijdige gebaren, die aangrijpend in hun waarheid zijn. Het gewild anachronisme van een zwarten griffier, tusschen al deze evangelische figuren, brengt een actueele en realiste noot in deze heerlijke compositie, een voorstudie voor een grooter werk, bestemd voor het gerechtshof te Brussel. Smits was hier tevens met twee landschappen, aangrijpend met de blanke wolken, die aanrollen over een hoek van de Kempen en een tweede een Avond met Maan-effekt, met een niet minder hallucinanten hemel. En vergeten we vooral niet zijn Binnenhuis - als met godsdienstig gevoel doordrenkt. De kunstenaars uit den vreemde waren vertegenwoordigd door Bartlett, Van der Waay, Mevrouw Montalba en Luigini, alle reeds lang bekend en op verdiende waarde geschat. | |
Een tentoonstelling van SteinlenSteinlen, een der meest welsprekende vertolkers van de ellenden en de uitspattingen van de onderste lagen der Parijsche bevolking, is vooral door zijn teekeningen en verluchtingen bekend en na zijn tentoonstelling, onlangs in den kring, zal hij voortgaan met meer in 't bijzonder als teekenaar onze aandacht te blijven boeien, want wat we hier van zijn schilderwerk zagen was maar zóo zóo. Zijn straattooneelen en zijn Types faubouriens, trokken echter de aandacht en men vergeet ze niet zoo licht! De naturaliste literatuur zou nergens een verluchter kunnen vinden met zulk een diepe deernis - zoo teeder en fijn van gevoel; hier en daar vermengd met wat bitterheid, veel meer dan in sommige romans en verhaaltjes uit de school van Médan. Wij betreuren dan ook dat de inrichters der tentoonstelling, Steinlen wat onverwacht zijn komen overvallen, zoodat hij ditmaal niet veel meer dan het overschot uit zijn laden en portefeuilles had ingezonden. Die schetsen waren zeker aantrekkelijk genoeg, maar wij hadden gaarne een geheel zijner meer belangrijke composities, bijv. zijn teekeningen voor la Feuille van Zo d'Axa die aangrijpende vertolking van kinderdwangarbeid of de Biribi des Gosses gezien. | |
Omer Coppens en Charles Michel,zijn reeds sedert lang gunstig bekend en de Kunstkring had zijn beide zalen voor hen geopend. - De eerste had er schitterende en héel ver doorgevoerde (een eigenschap die in dezen schetsmatigen tijd op prijs valt te stellen!) gezichten van Vlaamsche steden en andere stukken, die hij van zijn reizen had meegebracht. Karel Michel had er voortreffelijk en heel oorspronkelijk werk: insekten o.a. zóo oneindig fijn gezien en zoo onberispelijk uitgevoerd, dat ze soms iets hebben van de stralende volmaaktheid der Japansche prenten en soms van Engelsche illustraties. | |
Willem Bataille,de jonge Vlaamsche Meester, die de laatste jaren zooveel naam heeft gemaakt, was in de Salle d'art, in de Koningstraat, met een vijftig landschappen, die vooral de aandacht hebben getrokken, door de vlotte en lenige penseelvoering, als door het lichte en glanzende palet. Soms echter loopt de virtuositeit wel eens weg | |
[pagina 147]
| |
met het gevoel, vooral als Willem Bataille zich onderwindt om onze dichterlijke Kempen te schilderen, doch naar we hopen zal mettertijd de schilder van den dichter leeren, om meer ziel te leggen in een décor, waarvan hij nu reeds met zooveel lyrisme de kleur en het grillige, steeds wisselende lichtspel weergeeft. Onder die doeken bewonderde ik vooral: Dooi, Oud stadje in de Kempen, Kempische burg, Grijs weer en Morgen in de Kempen. | |
Emiel Jacqueshoort tot een schildersras, waarvan de vertegenwoordigers (hier in België, zelfs in de grootste tijdvakken nooit heel overvloedig), steeds zeldzamer beginnen te worden, - tot hen bedoel ik, die zich niet tevreden stellen met te zien, maar die tevens kiezen en schikken. Niet alleen ligt er groot talent en opmerkingsgave in zijn Vlasmieden en Slaap van den Hovenier, maar tevens veel verbeelding en frissche bekoring, die een weinig verder dan het streelen van de oogzenuw gaat. Vooral hebben we zijn Plukken in West-Vlaanderen, bewonderd. In zijn wat harde en weinig doorzichtige portretten, ontbreekt het echter aan die onmisbare ontleding van een zielestaat, en de inwendige glans, die de ziel is, bestraalt ze niet! | |
Réné Gevers,ware soms in staat om ons met het Pointillisme te verzoenen, als we zien welk voordeel hij weet te trekken uit dit procédé, ter weergave van het vochttrillende, wazige van zekere luchtgesteldheden, zooals bijv. in zijn Op het Kanaal, Maansopgang, twee van de doeken, die hij in den kring tentoon had gesteld. Tevens onderscheidt hij zich door de gave der Mise en Page, en een sympathie - ik had bijna gezegd een élan, die hij vooral in zijn Abdij van Villers, doet gevoelen. | |
Omer Dierckx,was, tijdens het bestuur van den overleden Burgemeester van Meenen, met de decoratie van de zoldering in de Salle des pas perdus in het Gemeentehuis van St. Gillis, de groote Brusselsche voorstad, belast en de kritiek had een uitnoodiging ontvangen om van zijn beide composities kennis te komen nemen. - Ze zijn volkomen geslaagd en de kunstenaar heeft vooral uitstekend partij weten te trekken van het naakt, dat overal in alleraantrekkelijkste groepen, in streelende lichtspelingen wel geschikt om de verhoudingen en bewegingen er van nog beter te doen uitkomen, is aangebracht. Ze dragen den naam van De Vrijheid daalt op de aarde neer, toegejuicht door de Volken en De Raad. | |
In het Boute-zaaltje,hield Louis Cambier wat men een tendens tentoonstelling, een manifest in de schilderkunst, zou kunnen noemen. Hiermee bedoel ik dat het eenmaal opgevatte denkbeeld er den boventoon voert, zonder het kunstwerk op zich zelf een dieper indruk achterlaat. Zooals op het meerendeel der exposities dezer soort, waren er verscheiden eigenaardige doeken en in enkele détails scheen de toepassing van het procédé inderdaad volkomen op haar plaats. Dit was bijv. in Westende, de Ourthe bij Hamoir en de Jardin de Latoue bij Versailles het geval. | |
Victor Marchalstrooit de menschen geen poeder of zand in de oogen, al ware dit poeder ook van goud! Zijn doel is niet om ons te verblinden of te doen gapen - hij vergenoegt zich met ons te bekoren en ons vertrouwen te winnen. En indien hij hiermee iets groots verricht en er in slaagt om ons te ontroeren, geschiedt dit enkel door zeer eenvoudige, ik had bijna gezegd traditioneele middelen, zooals bijv. in zijn heerlijke Schapen op de Vlakte. Zijn luchten geven inderdaad de synthese der oneindigheid weer. En nimmer zal een ‘luminist’ ons zulk een indruk van het licht en de ruimte in den ether vermogen te geven, als we meedragen van die Havervelden in Haspengouw of die Morgen in de Kempen, met al de beangstigende droefheid van een grijze lucht of een hemel zwaar van onweerswolken. | |
[pagina 148]
| |
In het Studio-zaaltje,hadden een groep Luiksche kunstenaars, met August Donnay aan het hoofd, mooie gezichten op de Ourthe en de Maas tentoon gesteld. Naast het werk van bovengenoemden meester, bewonderde ik vooral dat van Pirenne, die, vooral als teekenaar zeer gelukkig was in zijn schetsen van oude hoekjes uit de voorstad, bijv. in zijn: Au Wayai. Verder Delcour en George Lebrun. G.E. | |
Boeken & tijdschriftenGazette des Beaux-Arts (November 1912)De heer Henry Marcel publiceert hier een uitgebreid en zeer lezenswaard artikel over ‘een schilder van het landleven in de xviie eeuw: Jan Siberechts’, dien hij noemt ‘een weinig gekenden kunstenaar, behoorend tot de groep van Cuyp en Adriaan van de Velde. Minder fijn landschapschilder dan dezen, minder handig in het weergeven van de teedere schakeeringen der lucht of van de vreedzame straling der zon, is hij een even nauwgezet opmerker als den eerste, en minder transigeerend dan den andere, in het stipte verbeelden van het landschap en van zijn weinig beschaafde bewoners. Hij toont ons het landelijk bedrijf met al de juistheid van een proces-verbaal, maar zijn bijna godsdienstige bewustheid en aandacht, de uiterste ernst die zijn personages doordringt, en waarin niets meer overblijft van de patsers en nietdeugen die zijne confraters zoo nauw aan 't hart lagen, bezielen zijn werk met een deftigheid en met een als 't ware bizondere waardigheid, en op de doeken van dezen zoo slecht gekenden schilder, ziet men vóor zich voorbijgaan die eerbiedwekkende en eenigszins strenge bezoekster: de waarheid’. Jan Siberechts (Seberechts, Sieberechts) werd geboren te Antwerpen op 29 Januari 1627. Zijn vader, die denzelfden voornaam droeg, was beeldhouwer. Na zich in de schilderkunst te hebben ingewijd onder de leiding van een onbekenden meester, Adriaan de Bye, werd hij meester in de St Lucasgilde in 1648. Horace Walpole, in zijn Anecdoten over de schilderkunst, zegt dat ‘hij landschappen schilderde en de zichten van den Rijn had bestudeerd (sic), waarvan zijn waterverfteekeningen meer verspreid zijn dan zijne schilderijen’. De hertog van Buckingham, terugkeerende door Vlaanderen van zijn zending naar Parijs, ontdekte hem te Antwerpen, kreeg smaak in zijn werk, noodigde hem uit om naar Engeland te komen en deed hem werken te Cliefden. Walpole noemt twee werken van hem in Newstead Abbey: het eerste een landschap ‘in den stijl van de school van Rubens’, het andere, dat hij beoordeelde als het beste ‘een zicht van Longleat, eenigszins in den trant van Wouwermans’. Siberechts stierf in 1703 en werd begraven op het kerkhof van St James’. De Belgische Musea bezitten de meeste werken van hem. Parijs, Rijssel, Valencijn, Bordeaux, eveneens belangrijke doeken, terwijl de openbare verzamelingen van München, Hanover, Budapest en Kopenhagen onder zijn naam interessante stukken toonen. Zeer belangwekkend is het artikel van den heer Henry Marcel, en aansporing tevens tot meer ingaande studie van dezen schilder. Hier werd nu alleen aandacht gegeven aan de typen, de figuren, maar ik ben overtuigd dat het bestudeeren van het landschap in zijn schilderijen eveneens leiden zou tot zeer verrassende constataties. | |
Monatshefte für Kunstwissenschaft (November)Walter Bombe schrijft over ‘de kunst aan het hof van Federigo van Urbino’, de Italiaansche Maecenas, waarvan zijn bibliothekaris, Vespasiano da Bisticci, in zijn levensbeschrijving zegt, dat hij een Vlaamsch schilder naar Urbino deed komen om de wanden van zijn studeervertrek met schilderijen te versieren: ‘Daar Federigo in Italië niemand kende, die met olieverf schilderen kon, zoo deed hij eindelijk in Vlaan- | |
[pagina 149]
| |
deren een grooten meester zoeken, deed hem naar Urbino komen en liet hem daar vele schitterende conterfeitsels uitvoeren, vooral in zijn werkkamer, waar hij de wijsgeeren, dichters en geleerden der grieksche en latijnsche kerk schilderen moest, echte kunstwonderen. Daar schilderde hij ook den hertog (Sua Signoria) zoo natuurgetrouw, dat hem niets ontbrak, dan de adem’. Deze Vlaamsche schilder was niemand anders dan Josse van Gent of Joost van Wassenhove, van wien men in de Academie van Urbino een altaarstuk bezit, De Communie, dat men, volgens onbetwistbare documenten met zekerheid aan dezen Vlaamschen meester mag toeschrijven. Dit schilderij, dat niet het laatste avondmaal, maar wel de instelling van het sacrament voorstelt, is, wat den stijl betreft, zeer verwant aan het werk van Hugo van der Goes. De heer Bombe bespreekt verder de hoogstwaarschijnlijk van dit altaarstuk afkomstige vleugelpaneelen, apostelvoorstellingen, bewaard in de sacristij van de Domkerk van Urbino, en een paar andere werken van Josse van Gent, gedeeltelijk onder den invloed van de rond hem werkende Italiaansche tijdgenooten. Belangrijke gegevens omtrent zijn leven en werken, zijn verder in deze uitgebreide, uitmuntend gestelde en overvloedig gedocumenteerde studie bijeengebracht. | |
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond (October 1912),bevat van den heer J. Philip van der Kellen Dzn. een nota over het hem toebehoorende tot nu toe onbekend gebleven portret van Prins Willem II op 9- of 10-jarigen leeftijd, geschilderd door diens leermeester in het teekenen Pieter Quast. De heer S. Muller Fzn. heeft het over het pas voor het Amsterdamsche Rijksmuseum aangekochte familieportret van den Admiraal de Ruyter door Jurriaen Jacobsen, waarvan hij de verschillende personages verklaren wil. Dr C. Hofstede de Groot meent dat aan de schilderkunst te weinig plaats werd gegund in de uitgave Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst, en betwist daarenboven eenige attributies en datums uit het eerste deel daarvan, nl. de beschrijving der voormalige Baronie van Breda door Jan Kalf. Deze laatste tracht zich in een antwoord daarop te verweren. | |
Kunstchronik (15 November 1912)Dr. A. Bredius komt hier terug aan het woord aangaande den Jongenskop uit de collectie Weber, die tot heden toe doorging als zijnde een werk van Rembrandt, maar die Bredius voor een vervalsching aanzag. De reiniging van Prof. Hauser heeft hem doen inzien dat er van een moderne vervalsching geen sprake kan zijn. Het beeld is hem nu alleszins veel mooier gebleken. De domineerende oranje-gele toon schijnt hem evenwel zeer raadselachtig, en het werk staat volgens hem geheel buiten de reeks van de andere jeugdwerken. Toch heeft het stuk na de reiniging zooveel aan fijnheid gewonnen, dat Bredius zich de vraag gaat stellen: ‘Wie anders dan de jonge Rembrandt kan aldus geschilderd hebben?’ In hetzelfde nummer bespreekt F. Winkler vluggelings eenige Nederlandsche en Duitsche werken uit de 15e en 16e eeuw op de tentoonstelling in 1912 te Granada gehouden. Veel onbekende stukken, in bezit van de Spaansche kerken waren daar voorhanden, en zijn nu, na even besproken en gereproduceerd te zijn geweest in het Spaansche tijdschrift Museum, weer terug in de donkere kerken en kloosters verdwenen. Het waren, in de eerste plaats, de Madonna met de Roos, van Geeraard David (Iglesia Magistral del Sacro Monte, Granada), zeer verwant aan de helgekleurde, schoone Madonna uit het Kaiser-Friedrich Museum. Van Bouts zelf wellicht, althans van een zijner beste navolgers, was er een uitmuntende Madonna met twee Engelen (heliotypie in de Gazette des Beaux-Arts 1908). Een handschrift, Naturgeschichte des Albertus Magnus, uit de Universiteitsbibliotheek te Granada, bevat miniaturen welke Durieu (Bibliothèque de l'Ecole des Chartes 1893) en van den Gheyn (Annales de l'Académie royale d'Archéologie de Belgique | |
[pagina 150]
| |
t. 58, 1906) hadden opgenomen in hunne berichten omtrent Vlaamsche en Fransche miniaturen, en welke nu Winkler meent veeleer te zijn verwant aan de werken van de school van Konrad Witz, zonder daarom zelfs maar eenigszins aan dezen Duitschen kunstenaar te kunnen worden toegeschreven. De verzameling Meersmann te Granada bevat een Kruisafdoening in hoog formaat met halffiguren, zeker volgens Winkler van den meester des Avondmaals (Luik, Brussel, enz.), waarschijnlijk te vereenzelvigen met den door Friedländer voor het eerst herkenden Antwerpschen meester van 1518, wiens werkzaamheid mag begrensd worden tusschen de jaren 1515-1540. | |
The Burlington Magazine (November 1912)De heer A.J. Wauters publiceert hier een eerste reeks nota's over Rogier van der Weyden. In zijn Historia Lovaniensium schrijft Jan Vermeulen, gezegd Johannes Molanus: ‘Magister Rogerius, civis et pictor Lovaniensis depinxit Lovanii ad S. Petrum altare Edelheer, et in capella Beatae Mariae summum altare quod opus Maria Regina à Sagittariis impetravit et in Hispanias vehi curavit, quanquam in mari periisse dicatur, et ejus loco dedit capellae quingentorum florenorum organe et novum altare, ad exemplar Rogerii, expressum opera Michaëlis Coxenii, Mechliniensis, sui pictoris.’ Er is veel reden tot veronderstellen dat de twee hier bedoelde schilderingen niet de eenige waren die Rogier van der Weyden voor de stad Leuven uitvoerde. Zijn talent werd daar gebruikt ± 1425 waarschijnlijk, en bij de werken verricht op bestelling van het Leuvensche Magistraat dienen begrepen te worden: 1o) het zoogenaamde altaarstuk van Paus Martinus V, waarvan 2 paneelen in de kathedraal van Granada, en het 3e, onlangs ontdekt, nu in bezit is van de heeren gebroeders Duveen. Van deze drie paneelen zou het bekende stuk in het Kaiser-Friedrich Museum slechts een goede, oude kopij zijn; 2o) de zoogenaamde Madonna der Medici nu in het Staedel-Instituut te Frankfort. Bij vergelijking van het Recueil de Saint Luc (een Doorniksch document uit de tweede hand, zijnde slechts een later afschrift van het origineel), met het register van den ontvanger der stad Doornik, tracht Wauters eenig licht te werpen op de tot nu toe duistere periode van Rogier's levensbeschrijving, begrepen tusschen zijn geboortejaar 1400 en het tijdstip waarop hij zich te Brussel (of eerder wellicht te Leuven) vestigde, d.i. ± 1430. In zijn boek over Rogier van der WeydenGa naar voetnoot(1) schrijft de heer Paul Lafond: ‘Het eerste gekende schilderij van Rogier van der Weyden is het bekende altaarstuk der H. Maagd, dat beschouwd wordt als zijnde door paus Martinus V aan Jan II van Castilië ten geschenke gegeven, en door dezen laatste op zijne beurt geschonken in 1445 aan het Karthuizerklooster van Miraflores dat hij toen pas gesticht had nabij de poorten van Burgos’. En de heer Lafond voegt er bij: ‘Hoe de Paus eigenaar werd van dit schilderij, is moeilijk te verklaren’. De heer Wauters meent op deze vraag echter een antwoord te hebben gevonden. Het drieluik van het Kaiser-Friedrich Museum, door Hymans in zijn nota's bij van Mander (Dl. I blz. 103) genoemd als ‘het eenige werk van van der Weyden waarvan de echtheid zonder twijfel vast staat’, en voorstellende Christus' geboorte, Christus op den schoot van Maria, en Christus aan Maria verschijnende is volgens Wauters niets anders dan een oude kopij, de origineele paneelen zijnde, zooals gezegd, twee in de kathedraal van Granada en het derde in bezit van de heeren Duveen. De drie schilderijen werden ter gelegenheid van de stichting van het Studium Generale te Leuven, door het kapittel van St. Pieter uit dankbaarheid aan paus Martinus V ten geschenke gegeven. Deze stelling schijnt daarenboven te worden bevestigd door een tekst van Antonio Ponz, 18e eeuwsch | |
[pagina 151]
| |
Spaansch schrijver, secretaris van koning Carlos II, die een beschrijving geeft van de schilderijen zooals zij in bezit van de monniken van Burgos overgingen. De nota's van den heer Wauters werpen niet weinig licht op de geschiedenis van van der Weyden en zijn werken. Lionel Cust behandelt enkele portretten van Cornelis Ketel, o.a. het door Bredius reeds in Oud-Holland (afl. II) besproken zelfportret met duim en wijsvinger geschilderd: Sonder Borstel oft Pinseel bin ick dus gheschildert heel, en nu in bezit van de firma Knoedler te Londen. De heer Cust noemt Ketel een van de meest compleete, italianizeerende meesters van de 16e eeuwsche Nederlanden. In hetzelfde nummer zetten Dr. Bredius en de kunstkooper Kleinberger hunne betwisting voort omtrent de zoogezegde Rembrandt, Oude Vrouw die een vogel plukt, uit de verzameling Levaigneur. Beiden blijven op hun zelfde wederzijdsch standpunt: Bredius bewerende dat het stuk van twijfelachtige echtheid is, Kleinberger daarentegen dat alles volgens hem een authentieke Rembrandt aanwijst. A.D. | |
PersonaliaEugene Smits †In December 11. overleed te Brussel in den ouderdom van bijna 88 jaar de schilder Eugène Smits, een der nobelste kunstenaars der Belgische schildersschool. Steeds zeer eenzaam levend in de schoone wereld zijner droomen, bleef Smits bijna geheel onbekend voor het groote publiek, en mochten alleen eenige meevoelenden zijn arbeid bewonderen. In hem leefde voort de traditie der groote schilders der Renaissance; hij onderhield zorgvuldig de overweldigende herinnering der kunst van het oude Italië; de geest der 16e-eeuwsche glorie omgaf hem en was in zijn arbeid doordringend en levend overgegaan. Zeer talrijk zijn zijne werken niet. Langzaam en gewetensvol, eerbiedig en nederig voltooide hij de verbeeldingen zijner vizioenen, en zelden kwamen zijne schilderijen in openbare tentoonstellingen. Als een der hoogste en verrukkelijkste meesterstukken onzer hedendaagsche schilderkunst, blijft, in het Moderne Museum te Brussel, zijn Gang der Seizoenen (1872) getuigen van de fiere en aristocratische betrachtingen van dezen uitzonderlijk verfijnden maar helaas al te veel miskenden artist. In 1911 mocht de Brusschelscche kring L'Estampe een gedeelte van Smits' oeuvre veropenbaren door een groote tentoonstelling zijner teekeningen. Thans mogen wij, door die welke Kunst van Heden te Antwerpen inricht, de gansche bekoring van dit onvergankelijk talent ondergaan. Tot deze wellicht al te laattijdige hulde zal ook Onze Kunst het zijne mogen bijdragen, zooveel het mogelijk zal zijn met woorden de beteekenis van deze kunst te benaderen. | |
Ferdinand van der Haeghen †Ofschoon de uitgebreide werkzaamheid van dezen zeer verdienstelijken eerehoofdboekwaarder der Gentsche Universiteitsbibliotheek grootendeels niet in het bestek ligt van dit tijdschrift, zou het niettemin onbillijk zijn niet met een paar woorden te gedenken het aanzienlijk aandeel dat wijlen Ferdinand van der Haeghen genomen heeft in de kunstbeweging van de stad Gent en zoodoende ook van geheel België. Want behalve de vele niet te onderschatten diensten die hij bewees door zijn uitgebreide kennissen op het gebied der bibliographische, literaire en geschiedkundige wetenschappen, wist deze nijvere vorscher der aloude Abdij van Baudeloo, vooreerst als secretaris, later als voorzitter der Maatschappij voor Schoone Kunsten, de Gentsche driejaarlijksche salons te verheffen tot periodische artistieke gebeurtenissen, die vooral van de buitenlandsche kunstenaars de bizondere aandacht wisten te verwerven. Hij beroemde er zich, niet geheel ten onrechte op, een der eersten te zijn geweest die de groote moderne schilders van over de grenzen in België bekend maakten. Ferdinand van der Haeghen werd geboren te Gent op 16 October 1830 en overleed er op 22 Januari 11. A.D. | |
[pagina 152]
| |
VariaDe heer Dr. H.E. van Gelder, archivaris en directeur van het Gemeentemuseum te 's Gravenhage, zal voortaan, ter vervanging van wijlen den heer E.W. Moes, optreden als mede-redacteur van het tijdschrift Oud-Holland. In de Ecole des Hautes Etudes Sociales te Parijs (16, rue de la Sorbonne) werden dezen Winter belangrijke voordrachten gegeven over Oud-Nederlandsche kunst: over de Gebroeders van Eyck, door den heer La Fontaine; over Rogier van der Weyden en Petrus Christus door den heer H. Fierens-Gevaert; over de Nederlandsche Bouwkunst van de XIVe tot de XVIe eeuw, door den heer Camille Enlart; over de Haarlemsche schilders: van Ouwater, Geertgen tot St. Jans, Dirk Bouts, door den heer X; over de Vlamingen in Italie: Hugo van der Goes, Justus van Gent, door den heer Ch. Diehl; over de Brugsche school: Memling, door den heer Paul Alfassa; Gerard David door den heer X; de Antwerpsche school: Quinten Massys, de Patinir, door den heer H. Fierens-Gevaert; de Romanisanten: Gossaert, van Orley, L. Blondeel, door den heer Conrad de Mandach; de Hollanders: Lucas van Leyden, Cornelis van Amsterdam, Jan Scoreel, door den heer L. Rosenthal; Antonio Moro, Pourbus de oude, door den heer Boas-Boasson; de weerstand tegen het italianisme: Jeroen Bosch, de Breughel's door den heer Henry Marcel. De Société du Salon d'Automne te Parijs heeft in hare laatste zitting de heeren Prof. Edward Pellens en Marten van der Loo tot leden van hare afdeeling van graveerkunst verkozen. | |
ErratumTot ons leedwezen verzuimden wij onder de afbeeldingen van schoorsteenen, op blz. 102 en 103 van het vorig nummer, te vermelden, dat deze afbeeldingen werden verkleind volgens de groote platen in het prachtwerk ‘Oude Binnenhuizen in Nederland’ verzameld en beschreven door Prof. Sluyterman en uitgegeven door Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage. Wij haasten ons, dit verzuim hier te herstellen, en maken van de gelegenheid gebruik om tevens de aandacht te vestigen op een tegenhanger dezer uitgave: ‘Oude Binnenhuizen in België’, welke onlangs bij dezelfde firma verschenen is, in samenwerking met den Boekhandel Forst te Antwerpen als medeuitgever voor België. Beide uitgaven meenen wij onze lezers met warme sympathie te mogen aanbevelen. Red. |
|