| |
| |
| |
| |
De schoorsteen
Daar kan de schoorsteen niet van rooken’ ‘Waar de schoorsteen rookt is het goed vrijen’ ‘van liefde rookt de schoorsteen niet’, ‘Het is een wandelende schoorsteen’: spreekwoorden gevariëerd door het overbekende ‘Eigen haard is goud waard,’ enz. dergelijke zeggen hoe de schoorsteen in onze woning een ding van beteekenis is; een gewichtig element van ons leven.
Wat zou het huis in onze noordelijke landen dan ook zijn, zonder schoorsteen: een lichaam zonder orgaan, een onpractisch en onbruikbaar ding.
Zou het een gewaagde stelling moge heeten ‘de stookplaats’ als het begin onzer woning te noemen? We kunnen ons indenken hoe de oermensch, eenmaal bekend met het maken van vuur, dit op de meest voordeelige wijze trachtte zich ten nutte te maken, door om het in de open lucht aangemaakte vuur, - waarop hij z'n voedsel bereidde en waaraan hij zich warmde - al ras eenige beschutting aan te brengen. Daarna bracht hij het vuur binnen z'n holwoning, en hij zal getracht hebben de rook af te voeren door een of andere opening in den bovenkant van dat hol. Zien we dit zelfde beeld niet nog bewaard in de plagge hut op de heide en de allereenvoudigste boerenarbeiders woning? Het vuur wordt op het midden van den vloer in de hut aangemaakt, en slechts een eenvoudig gat in het dak der hut dient als trekgat voor den opstijgenden rook. Dat de rook zich zóo gehoorzaam gedraagt om regelrecht naar boven door dat gat naar buiten te gaan, kunnen we ons wel voorstellen dat niet 't geval zal zijn. Deze primitieve stookplaatsen zullen dan ook verre van aangenaam zijn, door den zich in de hut verspreidenden rook. Gaan we nu de geschiedenis van den schoorsteen na; dan merken we, dat er steeds met den afvoer van den rook geworsteld is. In een verder stadium van ontwikkeling zien we, om de vuurplaten, die nu aan een der wanden geplaatst wordt, beschuttende muurtjes aangebracht en slechts tot op zekere hoogte open om daarna in een gesloten kanaal of schacht over te gaan; en ziedaar het type van schoorsteen ontstaan, dat nu nog op allerlei wijze omgewerkt als de universeele vorm, erkend en toegepast wordt.
| |
| |
Als we de geschiedenis der bouwkunst nagaan zien we die aanvankelijk zoo simpele stookplaats door den loop der tijden tot een geweldig stuk van decoratieve kunst opgevoerd. Tot welk een symbool van huiselijkheid zien we reeds in de middeleeuwen de schouw of schoorsteen gevormd. De schouw is een overwegend sierend deel van de kamer geworden.
Schoorsteen, xve eeuw.
(Fragment uit een tweeluik
uit de school van Memline,
in het Museum te Antwerpen.)
Een algemeen type, met kleine afwijkingen, kenmerkt de middeleeuwsche schouw. Hoe betrekkelijk eenvoudig is deze grondvorm: een niet diepe nis de muur ingebouwd, met aan weerskanten, van den vloer tot op manshoogte rank opgebouwde zijwangen, wier boveneinde nóg iets sterker naar voren zich ontwikkelen en consoles vormen waarop een laty rust, die wederom de kap of rookschacht draagt. De schacht of kap wordt meestal naar boven toe vernauwd tot op het punt waar de zoldering het eigenlijke rookkanaal raakt.
De meerdere of mindere rijkdom werd in de versiering en de keuze van het materiaal gevonden. Door het oordeelkundig aanbrengen en een architectonische verdeeling van het lange muurvlak, ontstond door de meerdere of mindere voorsprong der schouw een schoone en gezellige afwisseling van licht en schaduw.
Schoorsteen, xviie eeuw.
(Fragment uit een schilderij van Corn. de Man,
in de verzameling Six te Amsterdam).
Zoo als de middeleeuwsche bouwmeester haar wist aan te brengen bracht zij wijding in het vertrek als het altaar in de kerk. Met bijna evenveel liefde en eerbied als dit laatste zien we haar in de middel- | |
| |
eeuwsche woning aangebracht en versierd. Zij werd als het ware het symbool der huiselijkheid en gezelligheid.
Schoorteen uit het kasteel Zuylesteen,
Leersum (Nederland).
Van haar ging een schoonheid uit die zich streng en toch lievelijk aansloot bij de traditioneele vormen der ramen, de kleur der plaveien op den vloer, de meubelen en het huisraad. Hoe aantrekkelijk, huiselijk en vredig, hebben de primitieve schilders, die vertrekken voor ons levend gehouden, door ze op zoo meesterlijke en gevoelvolle wijze op hunne schilderijen af te malen. Hoe moeten zij ontroerd zijn geweest door de schoonheid dezer woningen, schouwen en dat huisraad, om het zoo te schilderen dat wij na zoovele eeuwen, nog weer mede die schoonheids-ontroering beleven kunnen bij de aanschouwing hunner meesterwerken. Maar ook, hoe bewijst dit tevens de volmaaktheid dier architectuur, die eenheid in de veelheid. Alles wat men maakte was zuiver doortrokken van den tijdgeest, van het innig samenleven met de kerk, die op alles haar stempel drukte en het geheele leven dier tijd beheerschte.
In den aanvang der 16e eeuw, zien we heel andere vormen naar voren treden. De tijdgeest is veranderd. Hoewel de reformatie wel nimmer zoo sterk tot uiting in de kunst is gekomen, als dat te voren het geval was met het katholieke geloof, toch blijkt uit de vormenkeuze dat men brak met een vormentaal die al te veel verbonden was met de moederkerk.
Het strenge dogmatische karakter, dat het middeleeuwsche vertrek kenmerkt, maakt plaats voor een meer weelderig karakter. Ook de schouw ondergaat die vormverandering. Wel blijft de oorspronkelijke opzet nog duidelijk waarneembaar, doch men vervangt de schuin naar boven toeloopende schacht door een rechte. De zijwangen, voorheen één met den muur en slechts weinig naar voren in het vertrek springend, worden weg gelaten en slechts pilasters blijven over of ten deele vervangen door vrijstaande colommen.
De kerkelijke attributen worden vervangen door aan de Italiaansche
| |
| |
renaissance herinnerende ornamenten. In plaats van eenvoudig een schoorsteen te zijn zonder meer, wordt de architectuur zóo uitgewerkt, dat men zoo waar de architectuurvormen die men voor het uitwendige gebouw gebruikt ook aan de schouw toepast. Men ziet aan de 16e eeuwsche schouw de overstekende kroonlijst met waterhollen en terugspringende friezen, enz. Een schoonheid van andere orde treedt naar voren.
Schoorsteen in een huis te Amsterdam
(Keizersgracht, 224).
De verandering in den vorm der schouw is echter niet alleen te zoeken in het breken met de gothische vormenspraak, doch ook voor een deel in de practische oplossing van het rook vraagstuk. Ontegenzeglijk heeft men ook bij de Gothische schouw steeds te worstelen gehad met den rook afvoer. Veel van het aangename en gezellige van het open vuur en de hoog opgaande vlam zal door den rook, die ook zich min of meer door het geheel vertrek verspreidde, weg genomen zijn, ja zelfs hinderlijk zijn geweest. De verhoudingen worden om dat euvel te gemoed te komen, veranderd. De mantel wordt lager gemaakt, en de schouw verbreed om daardoor zooveel mogelijk den rook door het kanaal opgezogen te krijgen. Ook het optrekken van het rookkanaal ondergaat verandering, werd dit in de middeleeuwen onmidellijk naar buiten gebracht en langs den gevel opgemetseld, in de renaissance, voert men, op grond van constructieve verbetering, het rookkanaal binnen den gevelmuur naar het dak. Hierdoor moest de schouw dieper gemaakt worden en werd de rechthoekige vorm de aangewezene. Door deze vormen ontstond groote oppervlakte waaraan de ornamentist dier dagen zijn kunde kon bot vieren. De friezen zien we al rijker en rijker bewerkt worden. Was de middeleeuwsche schouw uitsluitend van steen vervaardigd thans zien we houten ommantelingen toegepast. Meestal marmeren pilasters of dito colommen dragen de schacht die met een houten fries afgedekt, met breed vooruitspringende lijsten omtimmerd is. De hierbij afgebeelde schouwen laten zien welk een
| |
| |
schoonheid ook in deze vormenspraak bereikt is. Het streven naar meer praal spreekt er echter duidelijk uit.
H.P. BERLAGE: Schoorsteen met visierhaard.
In de zeventiende eeuw zien we weer andere vormen naar voren dringen, de ornamentatie wordt meer ingedeeld in vakken. De opgaande lijnen worden bekroond door beeldhouwwerken. De zijwangen uit de gothiek komen weer, onder anderen vorm, de pilasters en colommen verdringen. Ook deze vorm der schouw zal wel weer ten deele door het rook vraagstuk veroorzaakt zijn. De zijwangen worden in het zelfde of nagenoeg zelfde vlak van de recht opgaande schacht (boezem) aangebracht en daardoor de stookplaats beperkt tot een lage opening aan de voorzijde. De stookplaat wordt vervangen door een stookijzer d.w.z. een zoogenaamd vuurmandje van ijzer wordt onder de schouw geplaatst. Ook dit bleek nog niet afdoende voor de rookplaag, steeds practischer wordt deze plaag bestreden, en het stookgat daardoor al kleiner. Er wordt al meer en meer van de oorspronkelijke schoonheid der schouw ingeboet. We zien schouwen met ijzeren deurtjes tot stand komen en een vuurmandje op rails of iets dergelijks. Achter deze deurtjes wordt het vuurmandje met de brandstof geplaatst om zoodra de brandstof voldoende is doorgebrand, de deurtjes te openen en het vuurmandje naar voren te halen. Dit is wel als het eerste verschijnsel aan te merken waaruit onze tegenwoordige insluithaard voortkwam.
Teneinde deze laatste gemakkelijk te kunnen aanbrengen werd de boezem alweer een stuk lager tot den grond getrokken en is de vorm gegrond die we nu als algemeen, doch tevens karakterloos ding kennen. De schouw heeft
| |
| |
opgehouden te bestaan, de schoorsteen is nu niets meer dan een kanaal waaraan een verlengstuk van ijzer is gemaakt, waarop de haard van ijzer aansluit.
SMITS & FELS: Schoorsteen met open haard.
Het rookvraagstuk schijnt hier mede opgelost te zijn. Rookende schoorsteenen, d.w.z. die in plaats de rook naar buiten, ten deele naar binnen doorlaten, komen niet meer voor, tenzij er een gebrek aan is. De traditioneele
| |
| |
breede boezem is echter een leugen geworden, ten minste als de schoorsteen op de begane grond verdieping is aangebracht. Thans worden de kanalen der verschillende verdiepingen zoo veel mogelijk naast elkander tot het dak doorgetrokken en heeft dus de breede boezem op de verdiepingen eenigen zin.
JAN EISEN LOEFFEL: Schoorsteen.
Ondanks de verwording van de eens zoo schoone schouw tot de schoorsteen mantel zooals we deze in onzen tijd gewoonlijk zien aangebracht, blijft de stookplaats als gezelligheidselement een onmisbaar ding in de kamers. Er is thans een streven om, nu de centrale verwarmingsradiatoren meer en meer het systeem voor verwarming worden, de schooorsteen in de kamer geheel weg te laten. Practisch geredeneerd schijnt daar niets tegen in te brengen te zijn, daar dit verwarmings systeem slechts één stookplaats noodzakelijk maakt, zou de schoorsteen in ieder vertrek een inderdaad overbodig ding, een ding uit den tijd, geworden zijn. Maar een vertrek zonder de traditioneele schoorsteen is toch niet zoo gezellig, zoo intiem te maken als een met schoorsteen. Het zou dan ook zeer te betreuren zijn, als inderdaad de schoorsteen en de schouw geheel uit onze vertrekken gebannen zou worden. Het is aan de kunstenaars om te strijden voor het behoud, te meer daar er practische gronden voor dit behoud zijn aan te voeren.
| |
| |
JAC. VAN DEN BOSCH: Schoorsteen met combinatie haard-vulkachel.
De centrale verwarming is zeer zeker een practische, voor voortdurende verwarming en is een heerlijke oplossing te noemen, waardoor de toch meestal leelijke vulkachels en z.g. vulhaarden bedreigd worden, doch er is een maar aan, zooals er aan ieder ding hoe volmaakt ook een schaduwzijde is. De voor- en najaars avonden kunnen in onze noordelijke landen soms aardig frisch zijn. Op den dag is het dan vaak lekker luw weer en vraagt men niet naar kunstmatige verwarming der vertrekken, en wordt dus de centrale verwarming uitgelaten. Is het dan geen uitkomst in de gelegenheid te zijn
| |
| |
's avonds bij een gezellig knappend vuurtje te kunnen gaan zitten. De schoorsteen kunnen we dan in het vertrek niet missen! Gelukkig zeggen wij, want daardoor kan er een prachtig decoratief motief in de kamer behouden blijven.
Maar dan moet er weer een ding van ware schoonheid van gemaakt, en gebroken worden met de ellendige verwaterde vorm zoo als die nog thans in de meeste huizen wordt toegepast. De moderne architect en kunstnijveraar kan daar z'n krachten aan geven, en de stookplaats in het vertrek weer in eere herstellen. Zeker zal dit bijdragen tot de gezelligheid van het leven, en het hoekje bij den haard menig genotrijk oogenblik aan de menschen verschaffen. Wel is waar wordt door het toepassen van centrale verwarming en tegelijk het aanwezig zijn eener schouw in een vertrek, de schouw ten deele een louter decoratief element maar dan een even onmisbaar decoratief element als een lichtkroon, een radiatorbekleeding en dergelijke.
WILLEM C. BROUWER:
Schoorsteen in aardewerk.
De hierbij gevoegde afbeeldingen geven eenige schoorsteenen en schouwen op moderne wijze opgevat te zien. Bij de meeste zal men nog de traditioneele vorm gehuldigd vinden, hoogst waarschijnlijk omdat dit de universeele vorm is, even als een stoel en tafel en meer dergelijke gebruiksvoorwerpen, een onomstootelijken vorm hebben uit de noodzakelijkheid van het gebruik geboren. Toch weet men niet wat in de toekomst verscholen ligt, en is het de taak van den kunstenaar naar nieuwe vormen te zoeken. Wie weet ontstaat er weer een type van schoorsteen dat zich kan meten met de classieke schoonheid der middeleeuwsche schouw, echter dan meer aan onze begrippen van hygeene en practisch gebruik beantwoordende.
Men trachte dan ook niet de oude vorm weer te handhaven, want dat zou de wijzer terug draaien zijn, en even dwaas, als dat er thans nu de machiene-weeftechniek zoo geperfectionneerd is, dat er om zoo te zeggen alles
| |
| |
SMITS & FELS: KAMERHOEK MET SCHOORSTEEN.
| |
| |
mede gedaan kan worden, men weer terug gaat tot het meest primitieve handweven.
CORN. VAN DER SLUYS: Schets voor een schoorsteen;
mahonie betimmering met grijs marmeren platen.
Neen we moeten niet terug gaan maar al te veel is deze weg reeds betreden. Alle mogelijke stijlen worden thans nog weer eeus herkauwd, als of er geen nieuw voedsel te vinden is.
Uit onze korte beschouwing van de ontwikkeling der schouw bleek, dat iedere tijd eigen vormen schiep, de eene fraaier wel is waar dan de andere, doch in ieder geval eigen vormen. Slechts onze karakterlooze, de jonge twintigste eeuw wil nog maar steeds blijven teren op oude roem en daardoor oude vormen nabootsen. Kunnen we niet dadelijk een zoo schoon ding maken als een middeleeuwsche schouw was; goed dan maar wat minder fraai beginnen. Maar in ieder geval beginnen met eigen vormen, gesteund op de
| |
| |
traditie, te scheppen, dit is de eenige weg om de schouw weer tot het gewenschte schoonheidsvoorwerp te maken.
H.P. BERLAGE: Schoorsteen met haardkacheltje.
Mogelijk breekt er dan weer eens een tijd aan, waarin onze vertrekken tot zulk een compleetheid van bij elkaar hoorende vormen wordt opgevoerd dat een nieuwe schoonheid verrijst die ons ontroert, zooals een middeleeuwsch vertrek de kunstenaars ontroerde, die hun schoone schilderijen aan ons achter lieten.
Jac. van den Bosch.
|
|