| |
| |
| |
HENDRIK LUYTEN: PORTRET VAN FRANS VAN KUYCK.
| |
| |
| |
Frans van Kuyck
JOZUË DUPON: Gedenkpenning ter eere
van Frans van Kuyck.
Antwerpen is de stad der feesten, de stad der stoeten en ommegangen, en haar faam dagteekent niet van gisteren. Zoo menige Pompa Introïtus werd in Latijnsch of Dietsch vers door gelegenheidspoëten bezongen, en stelden de groote Peter Paulus, en naast hem zijn bevoegde leerling Theodoor van Thulden zich in hun tijd niet ijverig te weer om straat en plein te sieren voor feestelijke intreden? Die oud-Vlaamsche traditie ligt nog zeer aan 't hart van den op praal-en-pracht gemutsten Sinjoor. De groote regisseur die op onze dagen de traditie in eere houdt is Frans van Kuyck genaamd. Hij is schepen van zijn geboortestad, en heeft zichzelf in den loop van den jare 1912, jaar van jubelen zonder wederga, overtroffen. Den 20n October 11. hebben talrijke dankbare medeburgers hem ten stadhuize en in de feestzaal van het Kunstverbond heerelijk ingehaald en hem bestoken met vers en proza, hem overwuifd met eereboog en bloemenkransen, hem verheugd met gaven van penseel en teekenstift, met zang en klang van Vlaamsch geluid, en, tot bekroning van dit alles, werd, naar oubollige zede, een reuzen-maaltijd aangericht, waar, aan welvoorziene taaflen, troonden allen die in Antwerpen zich voelen de echte zonen van Scaldis, de ingezetenen dezer stede van d'oude gildekameren en der onvervalschte leute. Met vaderlandsche geestdrift werd daar de held des dags behuldigd.
Van dit feest willen wij vooral herdenken een hooggespannen vaers van den poëet Rafaël Verhulst, het van coloristisch sap overgoten, fleurige conterfeitsel door Henry Luyten en de feestrede uitgesproken door den ouden vriend des helds, Max Rooses.
| |
| |
Onze Kunst is gelukkig ook iets te mogen bijdragen tot die hooggekleurde en hooggestemde hulde, en daarom volge hier het zangerige woord van den grijzen Conservator van Plantin's Huis: iets van de weidsche feestelijkheid van dien echt-Antwerpschen dag klinkt er in door, als met klinklank van klokken en van fijfers, van roemers en glazen, en wie dit feest meevieren mocht zal er niet aan denken zonder een gullen weemoed om al die Jordaens'-sche vreugde, die Rafaël Verhulst terecht deed rijmen:
Gij vierders van dit feestgetij,
Beurt hart en beker hoog!
Met schoon gebaar, dat hoeft erbij:
Jordaens houdt ons in 't oog!
FRANS VAN KUYCK:
Sluitstuk uit het prachtwerk:
‘De Wijk Oud-Antwerpen’.
| |
| |
FRANS VAN KUYCK: HOUTHAKKERSFAMILIE. (1888).
(Kon. Museum, Antwerpen).
| |
| |
| |
Feestrede van Max Rooses
Waarde Heer van Kuyck,
Het zal U waarschijnlijk niet verwonderen dat men mij gelast heeft hier het woord tot U te voeren. Gij wee toch dat sedert twintig jaar ik in zoo menige omstandigheid U ter zijde stond, U werken zag en bewonderde wat Gij deedt. Ik leerde U kennen in uw streven en uw kunnen en nu het uur geslagen is, waarop uwe medeburgers U dank komen zeggen, zult Gij het niet vreemd vinden dat zij mij tot hunnen tolk kozen.
Het was bij het inrichten der wijk van Oud Antwerpen, in 1894, dat wij elkander eerst ontmoetten. Gij hebt de heugelijke maanden niet vergeten, die Gij besteeddet aan het heropbouwen van dien brok onzer oude stad; met welke geestdrift en onvermoeide inspanning Gij met den heer Eugène Geefs en met uwe medeleden der Commissie der wijk van Oud Antwerpen arbeiddet aan het verwezenlijken van wat sedert dien het ideaal zulker herschepping is gebleven; hoe huis voor huis, straat voor straat daar oprezen, geteekend door U beiden, gebouwd door onze burgerij; hoe in die straten en op dit plein zich een leven ontplooide, dat lang geleden geleefd werd en dat men vergeten achtte; hoe daar feesten werden gevierd en stoeten rond wandelden, die in al hunne eigenaardigheid, met al hun banieren en blazoenen, zich vertoonden aan de opgetogen menigte; hoe de bewoners der wijk fier waren deel te nemen aan die feestelijkheden en ongelukkig waren wanneer er hun geen plaats kon ingeruimd worden in groepen of op wagens. Er was daar een buiten-en een binnen-burgemeester, een Schepenschap en een Gemeenteraad; maar Gij waart de opperheer, de Schout, de ingever van alles en van allen. Zoo werd een kunstdroom verwezenlijkt, opgevat door U, genoten door een heele stad, een heel land. Gij beweest daar voor de eerste maal welke drijfkracht van U uitging. Men zag toen hoe Gij, in die stad van herinnering en weerspiegeling, schoonheid en schilderachtigheid als Grondwet hadt doen eerbiedigen; men besloot er uit dat in eene stad van steen en kalk met zooveel honderdduizenden burgers als er daar eenheden van duizenden
| |
| |
waren, passende reglementen zoudt weten voor te schrijven en te doen volgen - en als bekroning uwer heerschappij in de wijk van Oud Antwerpen koos men U tot Schepen der jonge stad Antwerpen.
FRANS VAN KUYCK: Een uithangbord.
(Vignet uit het prachtwerk: ‘De Wijk Oud-Antwerpen’).
Maar het was niet het uiteinde uwer lasten en zorgen, het was eerder het begin ervan. Gij zijt de eerste ware Schepen van Schoone Kunsten geweest dien onze stad gekend heeft, de eerste die zijn hooge taak ernstig opnam en al zijn kracht inspande om ze waardig uit te voeren. Kunstenaar Gij zelf en overtuigd van de gegrondheid uwer beginselen, wist Gij ook de overtuiging van anderen te eerbiedigen; die dubbele erkenning, moeilijk om samen te doen gaan in eene stad als Antwerpen, deedt gij door eenieder aanvaarden; Gij wist ernstig werk en vlijtige studie aan te moedigen en vrij spel te laten aan persoonlijke vinding en verbeelding.
Dieper en dieper was de gedachte doorgedrongen dat de tijden der groote, der historische kunst verloopen waren en dat men al goed van Eyck en Matsys en Rubens en Van Dyck en Leys tot zijne voorouders heeft uit te roepen, dat de stoffelijke vorm hoofdzaak is in de kunst en dat wie handig het penseel weet te hanteeren een groot schilder is. Gij beproefdet het jonge geslacht op den weg te plaatsen, dien het meer en meer verlaten had. De trapzaal van het stadhuis liet gij beschilderen met paneelen, elk een voornaam tafereel uit de Geschiedenis onzer stad voorstellende. Aan een aantal jonge schilders liet Gij de wanden der scholen versieren, aan de kunstenaars onderwerpen ter uitvoering, aan de schoolkinderen stof tot genot voor oog en geest en tot aankweeking van hun schoonheidszin verschaffende.
Niet alleen de bestaande gebouwen liet gij veredelen door de kunst, ook nieuwe gebouwen liet gij scheppen. Jarenlang was in onze stad het gebrek gevoeld aan een ruime zaal in het midden der meest bezochte wijken
| |
| |
FRANS VAN KUYCK: HET STEEKSPEL.
Geaquarelleerde buitentekstplaat uit het prachtwerk: ‘De Wijk Oud-Antwerpen’, (verkleind).
| |
| |
gelegen, waar de stad hare feesten kon vieren en hare tentoonstellingen kon houden. Het is aan uw krachtdadig aandringen en uw vernuftig verbinden dat wij de feestzaal op de Meir verschuldigd zijn waar wij alles te zamen vinden wat wij wenschen kunnen aan ruimte en ligging. Even lang hadden wij uitgezien naar een weidsche groene wandelplaats aan de stad toehoorende, totdat door uwe medewerking het prachtige Nachtegalenpark ons eigendom werd. Wij mogen U ook danken voor het Vlaamsch Opera, een puik gebouw van stijl, dat de rijk begaafde bouwmeester der stad optrok en dat de talentrijkste onzer jonge schilders door U geroepen werden om op te luisteren. Het zal een volledig meesterwerk worden van onze jonge eigen school, waar het pas geboren Vlaamsch zangspel zal herklinken tusschen Vlaamsche muren en onder Vlaamsche zolderingen, jong en blij, statig of vroolijk.
JOS. POSENAER: Het tapijtweven.
Wandversiering in een der Antwerpsche Stadsscholen.
En buiten de gebouwen, op straat en plein, hebt gij den eeredieust van
| |
| |
het schoone, het vaderlandsch gevoel weten aan te wakkeren. Niet zoo haast heeft de jonge lente de bloemen doen bloeien, of door uwe zorgen versieren de dorpels der vensters van alle openbare gebouwen zich met ontluikende planten en tieren groenende boomen langs onze straten. Stad of land vieren geen feest of in onafzienbaar lange reien doorkruist de jeugd onzer scholen onze straten, de vroolijkheid in het hart, de tienduizenden tegenlachende die op de boorden der straten met geluk hunne kinderen zien voorbijtrekken naar de feestzaal, waar met woord en zang hun liefde voor Vorst en Vaderland op plechtige wijze wordt aangeleerd.
FRANS VAN KUYCK: Zijden Vaandel voor de Maatschappij ‘Sint Jan’.
Zeker is dit alles niet gegaan zonder moeite en deze omwenteling in onze zeden heeft tijd en overtuiging noodig gehad. Gij hebt ons den stoot en den steun van uwen forschen wil en van uw doorziend oog geleend, uwe kribbelvaardige hand heeft zooveel honderd plannen op het papier gewor- | |
| |
FRANS VAN KUYCK: DE MAAIER.
(Naar eene oorspronkelijke ets).
| |
| |
pen, die, in een oogenblik opgevat, dagen en maanden noodig hadden om te rijpen; maar zij zijn er toch gekomen omdat Gij hebt aangedrongen en doorgedreven.
FRANS VAN KUYCK: Burgerwacht-typen, (1875).
En ook omdat wij allen, burgers van Antwerpen, U steunden. Bij elke poging, die Gij deedt om onze stad een stap vooruit te laten doen, hebt Gij de medewerking uwer medeburgers gevoeld: dit gaf U moed en vertrouwen en, al was de strijd soms wat lang en hardnekkig geweest, de zege was aan het einde en deed de moeite vergeten, die hij gekost had. Wij zijn hier bijeengekomen om openlijk getuigenis te brengen van onze gehechtheid aan U, om U te verzekeren dat wij U volgen zullen op den weg die Antwerpen leiden zal naar wat wij aanzien als het einddoel eener groote stad: eene stevige veste, rijk en machtig op stoffelijken grond, stralend en heerschend op verstandelijk en scheppend gebied. Wij zullen U steunen wanneer Gij aandringen zult op het uitvoeren van het gedenkteeken aan
| |
| |
onzen grooten zanger, Peter Benoit en van dat aan Jan Van Rijswijck, onzen ongeëvenaarden spreker gewijd.
De Kapel in de ‘Wijk Oud-Antwerpen’.
Wij herdenken heden meer bepaaldelijk wat wij laatst samen met U hebben verricht: wij hebben Conscience herdacht en de blijde intrede van ons Koningspaar gevierd. Het feest van Conscience is een volksfeest geweest zooals misschien onze voorouders er een ander gekend hebben in 1840, als zij de driehonderdste verjaring van Rubens' afsterven herdachten, maar zooals wij er in onzen levensloop geen tweede gezien hebben. Die algemeene
| |
| |
FRANS VAN KUYCK: MISTEFFECT (1908).
| |
| |
losbarsting van dankbaarheid voor den man die ons volk leerde lezen, die meer dan wie ook bijdroeg tot de heropbeuring van de Vlamingen; die duizenden en duizenden blaadjes van beeltenissen aan elk venster tentoongesteld, die spreuken van lof in enkele woorden uit het hart gevloeid: door niemand voorgezegd of opgegeven, maar klinkende met den natuurlijken vollen klank des gemoeds: het was de uitdrukking van het eigen innig gevoel.
FRANS VAN KUYCK: Onderscheidingsteeken voor de leden van het Academisch Korps van Antwerpen.
Gij hebt bijgedragen wat kunst voegt bij gevoel; de inrichting van den stoet, waarin Gij aan de burgersgroepen gelegenheid gaaft te bewijzen hoe zij Conscience gelezen en verstaan hadden en wisten te doen optreden in levenden lijve wat hij met de pen geteekend had. In de tentoonstelling van alles wat hij schreef, van alles wat aan hem herinnerde, wat de voorbode zal zijn van het Museum dat zijn herinnering voor ons bestendigen zal; in
| |
| |
de heruitgave van zijn Leeuw van Vlaanderen, die vereeuwigen moet de fiere gestalten van de vleeschgeworden vertegenwoordigers der vaderlandsche helden: daarin vonden wij uw werk en wij konden niet de Conscience-feesten herdenken zonder dat uw naam al dadelijk op ieders lippen kwam.
En bij die meer bepaald Antwerpsche feestviering kwam zich de meer algemeen Vaderlandsche plechtigheid voegen, de Blijde Intrede van ons jong Vorstenpaar, die Gij met uitzonderlijken praal wist te omgeven. Het voorbijtrekken van de Schoolkinderen op de Meir, de ontvangst van den Handel op de Beurs, van den Stederaad op het Stadhuis, van de Letterkundigen in de Conscience-tentoonstelling, de Avondwandeling door de verlichte straten: dit alles heeft ons vorstenpaar een wijle met ons doen leven. Wat ons het diepste trof door haar kunstschoon was de ontvangst van het vorstenpaar in de feestzaal. Wij zien nog het dozijn paren juffers geschaard op de trede te midden der zaal, eene bloem in de hand, begeleid door kleine banierdragers. Een eerste koppel der bloemendraagsters daalt van de trede neder en begeeft zich met zijne begeleiders naar de koninklijke zetels, daar buigen zij en leggen hunne bloemen neer voor de voeten der koningin, verwijderen zich naar beide zijden en keeren dan terug naar hunne plaats. Een tweede en verdere paren volgen en gaan en komen onder geruisch van zang en muziek; een zangeressenpaar heft een feestlied aan, een begaafde vertolkster van dichtwoorden spreekt de hulde van de menigte uit - alles bracht ons een oogenblik in den waan dat wij niet meer in onze goede Vlaamsche stad, maar in het oude Athene feest aan het vieren waren.
Wij hebben die heugelijke stonden niet kunnen noch willen laten voorbijgaan zonder er eene duurzame herinnering van te behouden, en aan eenen gevierden ambtgenoot hebben wij opgedragen uwe beeltenis op het doek te brengen, opdat het zij de verduurzaming van de erkentelijkheid uwer medeburgers jegens U. Wij spreken den wensch uit dat Gij nog lange jaren U moogt verheugen in die gehechtheid, dat wij nog dikwijls mogen samenwerken en het Vlaamsch Antwerpen zich nog lang moge verheugen in het bezit van zijnen geliefden en geachten Schepen van Schoone Kunsten.
| |
| |
FRANS VAN KUYCK: VERKLEINDE AFBEELDING EENER BLADZIJDE
UIT HET PRACHTWERK: ‘DE WIJK OUD-ANTWERPEN’.
| |
| |
| |
Biografische aanteekeningen:
Frans van Kuyck werd geboren te Antwerpen den 9 Juni 1852. Hij was leerling van zijn vader, Louis van Kuyck, en van zijn oom, den beroemden landschapschilder François Lamorinière; hij voltooide zijne studies aan de Antwerpsche Academie.
Voor 't eerst stelde hij tentoon op de Driejaarlijksche Tentoonstelling te Antwerpen, in 1873; hij verwierf de gouden medaille op de Tentoonstelling te Gent, in 1880, en de Groote Eeremedaille op de Wereldtentoonstelling te Antwerpen, in 1894.
Als landschap- en figurenschilder zocht hij zijne onderwerpen voornamelijk aan de Scheldeboorden boven Antwerpen, in de Polders, in de Antwerpsche Kempen. Onder zijne schilderijen vermelden we: Hooitijd, 1879. en Ooast, 1880, (Mevr. Victor Lynen, Brussel); de Houthakkers-familie, 1888 (Kon. Museum, Antwerpen); Halte in de Kempen, en Kempische hoeve met boomgaard, 1892 (de Heer Auban-Moët, Epernay); de Houthakkers, 1905 (de Heer F. Speth, Antwerpen); Duinen te Calmpthout, 1910 (Wereldtentoonstelling Brussel; de Heer De la Haye-Rachet, Parijs), verder tal van landschappen met figuren, portretten enz.
Zeer vruchtbaar is van Kuyck als teekenaar; hij illustreerde het Album, in 1875 door den ‘Olijftak’ uitgegeven; de Novellen van Doewa, de Novellen van Virginie en Rosalie Loveling, de Kermesses van Georges Eekhoud; hij teekende tallooze diploma's, feestadressen, dischkaarten, affiches; ontwierp straatversieringen, praalwagens, costumen, vaandels, kunstvoorwerpen van allerlei aard. Hij voerde ook een aantal etsen uit.
Van Kuyck was de ziel der ‘Wijk Oud-Antwerpen’ welke op de Antwerpsche Wereldtentoonstelling van 1894 zulk reusachtig succes verwierf, en tot nog toe onovertroffen is gebleven. Gevels, uithangborden, betimmeringen, meubelen, werden door hem ontworpen en geschetst; geen stoel, geen kleedingstuk, geen voorwerp hoe gering ook werd er gebruikt, of hij gaf er den juisten vorm aan, drukte er den waren stempel op. De herinnering aan deze vergankelijke reconstructie werd bewaard in een prachtwerk, dat hij zelf illustreerde en waarvan hij, in samenwerking met wijlen Paul Buschmann, de typografische uitvoering verzorgde.
Frans van Kuyck is sedert 1889 Leeraar bij de Kon. Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen, en sedert 1902 lid van het Academisch korps aldaar.
In 1890 werd hij Gemeenteraadslid, en in 1895 Schepen van Schoone Kunsten der Stad Antwerpen.
Aanteekeningen over zijn leven en werken vindt men o.a. in Siret's Dictionnaire des Peintres, in de Chronique des Beaux-Arts, van 5 Aug. 1886 (L. Van Keymeulen), in De Vlaamsche School 1889, blz. 97 (Max Rooses) in Oude en Nieuwe Kunst, 1896 Deel II, blz. 185 (van dezelfden schrijver), in Nos artistes Anversois, 1898 blz. 255 (G. De Graef) enz.
Red.
|
|