Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
De vreemde afdeelingen op de tentoonstelling van modern-godsdienstige kunstGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 50]
| |
gevoeligheid van een Maurice Denis! Maar toch stond dit alles wel heel ver af van ons en het meerendeel der Belgische schilders, met uitzondering van Fabry, met zijn mannelijk idealisme, Frédéric met zijn strakheid en Degouve de Nuncques met zijn oprechte aandoeing, schenen enkel hun profaan gebleven zinnen aan den godsdienst te hebben gewijd; ze naderen hem enkel van buiten af en bepalen zich bij haar schilderachtige episoden - wat waren er bijv. niet een annunciaties, een vluchten naar Egypte - en welk een moeite had 't hun blijkbaar niet gekost om zich op het gebied dier vergeestelijking te bewegen! En toch is deze gelukkige en tegelijk fatale verscheidenheid van aanleg, als de gist dezer tentoonstelling geweest. De leek vreesde dat een uitstalling van christelijke kunst al te monotoon zou worden; als men in Rusland voor éen iconostase blijft staan, heeft men ze alle gezien en al die met elkaar wedijverende Madonnas werken vermoeiend. Maar nu geviel het, dat de aangrenzende afdeeling van het ‘Lente Salon’ met zijn eeuwige afwisseling van een landschap, een stilleven en een figuur, zóo banaal scheen, dat de nieuwsgierigheid der snobs zich naar de zalen der godsdienstige kunst verplaatste, waar de oneindige verscheidenheid van het repertorium nog door het verschil in de behandeling werd verhoogd, zóó dat er soms een toeloop was voor de H. Drievuldigheid van Frédéric, den Christus met de Kinderen van Denis, het Avondmaal van Toorop, de glasramen uit de cathedraal van Freiburg, van Mehoffer, of de Fresco's uit de ‘Chapelle Saint-Maur’ te Beuron. Daardoor zag men dadelijk dat de jonge Belgische kunstenaar, tot hiertoe weerhouden door blooheid, door de wetten der nabootsing en het vooroordeel van den amateur om een Driejaarlijksche met een stichtelijk stuk te affronteeren, zich voortaan op dit precedent zal kunnen steunen, dank zij de ‘Kon. Maatschappij voor Schoone Kunsten’, die met haar gezag onze onderneming gedekt heeft.
***
De Fransche afdeeling was geplaatst onder de bescherming van drie groote dooden: Hippolyte Flandrin, Pater Besson en Puvis de Chavannes. Die hulde was rechtmatig en gepast. Het zijn alle drie meesters, die school gemaakt hebben; Maurice Denis zelf erkent in hen zijn voorgangers, anderen zouden wèl doen, bij hen in de leer te gaan. De ordonnantie van Flandrin, het bescheiden gevoel van Besson, het wél volgehouden gevoel van Puvis, zijn zeer leerrijk voor de beminnaars van een pretentieus gewirwar, zelfs voor den maker van een in alle onderdeden verzorgd meesterwerk als het Drieluik van Nafraiture. De Flandrin-zaal was dan ook een echt Flandrin-museum zonder leemten. De decoratie van de kerk St-Vincent de Paul, te | |
[pagina 51]
| |
Parijs, en die van Saint-Germain-des-Prés, vindt men in alle handboeken; men vindt er in krijtstudies en geschilderde schetsen, die door de juistheid en vastheid van hun omtrekken, de vaste, zekere hand van Ingres' geliefkoosden leerling verraden. Verder ontwerpen voor andere, minder bekende fresco's, zooals die van de Chapelle Saint-Jean in de kerk Saint-Séverin, te Parijs, of van de St-Paul's te Nimes, verkleinde copieën van het Avondmaal te Saint-Séverin en het museum te Lisieux: Laat de kinderkens tot mij komen. Onder al die, door de kritiek zeer bestudeerde werken, werd een eereplaats ingenomen door een groote Pietà, eig. van den Heer en Mevrouw P.H. Flandrin. Al is dit stuk niet af, wat men in dezen tijd van Pochades nauwelijks opmerkt, verdient 't toch zeker een plaats in een museum. Niet dat de meester hier van zijn eenvoud, van zijn al te groote gestrengheid bijna, is afgeweken! - Jezus en zijn Moeder zijn, zonder bijwerk, de eenige figuren op dit groote doek. De moeder der smarten staat eenzaam als een zuil tegen den horizont, vóor het op den grond uitgestrekte lijk van haar zoon - geen enkel gebaar - haar wee is sprakeloos! - De grootschheid dezer zoo welsprekend ledige compositie impressioneert en is, in haar ingetogenheid, aangrijpend. SCHOOL VAN BEURON: Wandschildering uit de Chapelle Saint-Maur te Beuron.
***
‘Flandrin’, zei Beulé, ‘est un peintre chrétien, nourri dans un temple grec’, allerliefst uitgedrukt en ook wel op anderen toepasselijk, in een eeuw waarin men neigt om de incantatie van het ‘Génie du christianisme’ te | |
[pagina 52]
| |
verzoenen met de leering van Ingres en het gebed op den Acropolis te versmelten met het gebed op den hoek des daks. Het was dus natuurlijk dat Rohault de Fleury in het werk van P. Besson, eveneens iets ‘je ne sais quoi d'antique christianisé’ ontdekte. Dit is, meen ik, de eerste maal geweest dat er een werk van Pater Besson op een tentoonstelling was ingezonden en het was vreemd dat dit niet reeds gedaan werd door de vereeniging ‘Saint-Jean l'Evangéliste’, op de door haar te Parijs ingerichte tentoonstelling van christelijke kunst. Het kan dus zijn nut hebben om den lezer even op de hoogte te brengen. Al had Overbeck, zijn vriend te Rome, dikwijls van hem gezegd ‘c'est notre maître à tous’, is de invloed van Besson individueel en zijn zijne producties mysterieus gebleven. Een vlugschrift van Toulouse-LautrecGa naar voetnoot(1) en de goede biografie van zijn helper en vertrouwde CartierGa naar voetnoot(2), had zijn oude kameraden vertroost, zonder het groote publiek te bereiken; nu is echter onlangs een naar 't schijnt nog betrouwbaarder document van een broeder Dominikaan verschenen: een album met uitstekende reproducties, voorafgegaan door een studie van R.P. BerthierGa naar voetnoot(3). Besson, in 1816 op een dorpje bij Besançon geboren, werd te Parijs, waar zijn moeder in betrekking was, opgevoed. In zijn vurigen studententijd, maakte hij zich zelf en zijn makkers van de Ecole Buchez, het hoofd warm over sociale hervorming en in 't bizonder over verjonging der zielen door populaire kunst. Na een eerste reis naar Rome en op de werkplaats van Paul Delaroche, voelde hij, 21 jaar oud, zijn geloof ontwaken. Twee jaar later teruggekeerd naar de Eeuwige stad, onderging hij den invloed van Lacordaire, die van het herstel der Predikheeren-ordre in Frankrijk droomde en stichtte de Broederschap der christen kunstenaars van St-Jan den Evangelist, een soort van artistieke tiers-ordre van St-Dominicus, te Parijs en te Rome gevestigd, waarin o.a. ook Gounod opgenomen werd. - Besson voelde veel voor het plan van Lacordaire en zag zich bij de ‘twaalven’ ingelijfd die van de ‘Province de France’ droomden. Onder hen bevond zich ook Danzas, eveneens bekend geworden door Berthier, die later de Dominikaansche kapel te Lyon opgericht heeft en Piel, die met medewerking van Montalembert en de commissies ten spijt, te Nantes een neo-gothieke kerk, de eerste in Frankrijk, stichtte. In 1845 tot priester gewijd, keerde Besson naar Frankrijk weder om het | |
[pagina 53]
| |
bestuur van het kortelings te Chalais, in de Iserische bergen opgerichte noviciaat der Paters-Predikheeren op zich te nemen. Als prior van Sinte-Sabina, keert hij naar Rome terug, maar onderbreekt zijn verblijf aldaar, eerst om zich in zijn kwaliteit van apostolische zendeling, van de missie van Mossoul, naar Kurdistan te begeven en vervolgens om op zijn terugtocht een pelgrimage naar het H. Land te ondernemen, en daarna het klooster Corbara op Corsica in te richten. En als hij dan naar Rome weerkeert, zal het enkel zijn om de decoratie van St-Sixtus te voltooien en eindelijk den dood te vinden te Mossoul, waar hij in 1861, 45 jaar oud, aan typhus bezwijkt. JOHAN THORN PRIKKERGa naar voetnoot(1): De Aanbidding der Herders.
(Kerkraam, uitgevoerd door Gottfried Heindorff). Men leze het ‘Testament’ van Lacordaire, indien men de grootheid van zulke zielen wil meten, die droomden van de herleving der kunsten, van het | |
[pagina 54]
| |
adelen der democratie, de redding van Frankrijk, het winnen der wereld voor den Christus. - Pater Besson was een Heilige! Was hij een groot kunstenaar? Hij had een, een weinig incoherente vorming genoten. Zijn reizen naar Italië hadden hem in verrukking gebracht vóor de kunstwonderen van Florence, Siena, Perugia en Assisi. In samenstemming met Rio, om de christelijke kunst in de Florentijnsche school te zoeken, bevrijdde hij zich nooit van die traditie, die hem maar al te gemeenzaam geworden was en indien men hem den Fra Angelico der xixde eeuw heeft genoemd, was zulks helaas maar al te juist. Te Rome daarentegen, in de Romeinsche Campagna, vond hij de schaduw van Poussin en trok van diens grootsche lessen partij tot in zijn late vertolkingen der enge bergpassen en keiïge vlakten van Mesopotamië. Besson heeft slechts éen beteekenisvol werk nagelaten: de versiering van de kapittelzaal, ingericht tot kapel van het klooster St-Sixtus te Rome. In 1852 ondernomen, door de eerste reis naar het Oosten onderbroken en in 1859 beëindigd, beslaat ze een oppervlakte van 200 meters. In de drie groote afdeelingen schilderde Besson de mirakelen, die op de plaats zelve hadden plaats gegrepen: de opstanding van den bouwheer van het klooster, van den jeugdigen Napoleon Orsini en van een kind. Daaromheen de overige gebeurtenissen uit het leven van St-Dominicus. Het is gansch een poeëm, ongelukkig reeds uitgevaagd ten deele - de fresco's zijn vochtigzwart, op 't punt van te verdwijnen. De, op de godsdienstige tentoonstelling aan Besson gewijde zaal, hereenigde vele schetsen voor deze wandversiering. De moeite die de kunstenaar zich getroost heeft, is ongeloofelijk - want de raadgevingen van Ingres golden nog - er waren tot in de 75 projetten voor éen zelfde figuur! en gevoegd bij een twijfelachtige oorspronkelijkheid, is de techniek dikwijls tamelijk vaag. Besson had geen modellen, daardoor moest hij zijn toevlucht nemen tot zijn cartons, die hem maar al te gemakkelijk poncifs van de Florentijnsche gratie verschaften en tot kleine beeldjes, die hij zelf kneedde en waarop hij met spelden natte linnen lappen bevestigde. Met dit procédé kreeg hij vaak een zeer bekoorlijk effect: hij heeft er schematische en bescheiden drapeeringen mee gemaakt, die den stoet van kaarsendragende Maagden o.a. voortreffelijk kleedt op de Overbrenging van de Maagd, gez. van St-Lucas, te St-Sixtus. Al teekende Besson slecht, hij slaagde er niettemin in om de bewegingen zijner figuren zeer harmonieus te maken en zijn compositie uitstekend te rythmeeren, maar wat zijn scheppingen vooral boven het gewone verheft, is het gevoel dat hij aan al zijn personages weet mee te deelen en dat hij uit zijn eigen hartgrondige overpeinzingen, uit zijn eigen reinen geest had geput - het is het verstaan der verschillende karakters - de moreele uitdrukking | |
[pagina 55]
| |
zijner figuren. En ik merk die superioriteit vooral op in zijn akwarellen en vluchtige teekeningen, in die heiligenbeeldekens, die de kunstenaar aan zijn moeder en zijn vrienden wijdde, o.a. in die sanguine, met héel maar, het gelaat van den stervenden Christus, de half bezwijmende Catherina van Siena, de welgelukzalige Imelda, die niet meer is dan een schuchtere adem der goddelijke liefde, of die Maagden, die het kindeken Jezus aanbidden in de krib, een onderwerp, telkens door Besson hernomen, met al de verrukking van een man, die jong van hart is en rein. Die onuitputtelijke portefeuilles van Besson, voor de eerste maal voor de ‘Exposition internationale d'Art religieux’ geopend, werden in bewaring gegeven aan de Fransche Dominicanen, die op 't oogenblik te Kain, bij Doornik, verblijf houden, terwijl het fonds van den heer Cartier, den biograaf van Basson, aan de Benedictijnen van Ste-Cecilia werd nagelaten en dat van Claudius Lavergne aan de Fransche Dominicanen, aan wie Lacordaire, de door Besson aan de Minerva te Rome vermaakte teekeningen ter hand had gesteld, toen de novice, uit vrees voor die verdeeling van zijn hart tusschen God en zijn kunst, geen de minste waarde meer hechtte aan die ‘méchants bouts de papier, gribouillés d'encre’. - Besson had in Italië en de Romeinsche Campagna, niet minder dan 6500 figuren geschetst! - Bij het fonds van Lavergne, dat met Besson's eerste manier overeen komt, hebben de Dominicanen het fonds van Descenet, een vriend van Besson, kunnen voegen, dat duizenden van penteekeningen en in Kurdistan gemaakte akwarellen, zoowel als het album van het H. Land, bevat. Het is een heel Besson-museum, dat in het Broederhuis te Kain opgeborgen is.
***
Puvis de Chavannes vulde het onderricht dezer groote kerkversierders aan met zijn beide cartons van de Kindsheid van Genoveva uit het Pantheon, afgestaan door den heer Durand-Ruel.
***
In de voetstappen van die drie groote dooden, gingen drie levende Fransche décorateurs. Paul Flandrin arbeidt in de schaduw van zijn eigen naam. Hij had twee zijner zeven groote, correct gecomponeerde, maar tamelijk dor geschilderde doeken ingezonden, éen met Het leven van St. Antonius van Padua en een wat levendiger schets van de Bekroning van de Maagd, die hij voor de kapel van Notre-Dame de France, te Jerusalem heeft geschilderd. De heer A. Besnard heeft aller achting gewonnen en dat reeds van jaren her, op die gedenkwaardige tentoonstelling van 1905, waar hij 't werk van een | |
[pagina 56]
| |
dertig jaar bijeen had gebracht. De beide cartons voor zijn fresco's voor het Kinderziekenhuis te Berck aan Zee, bewezen dat het godsdienstig gevoel niet vrij is gebleven aan dezen schitterenden decorateur van het plafond der Comédie-Française, de gehoorzaal der Pharmaceutische school en het scheikundig amphitheater der Sorbonne. De Christus daalt neer, in het midden van hen, die het goede in Zijn naam gedaan hebben; naast de non, die den heelmeester hij de snijtafel helpt of die andere zusters, die aan de kloosterpoort aalmoezen uitreiken aan de ouden van dagen, of onderwijs geven aan het kind. In die schildering van werken van barmhartigheid, die op Fransche muren de gastvrijheid en milddadigheid der bonnes soeurs vereeuwigen, treft ons, in onze, vaak onnatuurlijk opgeschroefde omgeving, het volkomen gemak en eenvoud van den toon. En dit is wél een echt Fransche eigenschap; als wij het woord ‘compositie’ gebruiken, denkt men dadelijk aan iets heel ingewikkelds. Maurice Denis, inspireert zich soms op Flandrin en ook op Puvis, bij wien hij vooral het moreel-majestueuse op prijs stelt. Ook houdt hij veel van Pater Besson en ik beschouw de communiantjes en voorover gebogen nonnetjes op de gravuren ‘Sagesse’ en de ‘Imitation du Christ’ als verwant aan de Maagden der Processie van San Sisto Vecchio. - Hij miskent geenszins de traditie, maar houdt toch allereerst aan zijn eigen diepe oorspronkelijkheid vast. Denis is op dit oogenblik wat compositie betreft, de eerste schilder van Frankrijk; omdat hij goed en ernstig is en ongezocht vroom, is er veel oprechtheid in zijn naturalisme en verheft hij de gewone dingen van het leven van alle dagen - het werk, het spel, het moederschap - tot een sereene hoogte, zóodat ons zijn meest profane stukken voorkomen als tooneelen uit het paradijs voor de zonde of uit onze hedendaagsche samenleving, door de goddelijke genade gered. Ik geloof dat binnen enkele eeuwen de pelgrims in stoet zullen gaan naar het leelijke kerkje van Vésinet (Seine-et-Oise) zooals men thans naar het Arena van Padua gaat. - Dáar, in de blauw-blanke stilte van de kapel van de Maagd, of in de purperen exaltatie van die van het Heilig Hart, kan men Denis eerst recht beoordeelenGa naar voetnoot(1). Op de tentoonstelling waren hiervan enkele schetsen. Allereerst een kleine schets in kleur op twee paneelen en drie roodkrijt-studies op carton, voor de acht afdeelingen van de kapel van de | |
[pagina 57]
| |
Maagd: boven de aanbiddende, musiceerende en bloemen strooiende engelen, zweeft de Madonna in 't blauw. Vervolgens zijn er zes kerkramen-cartons, drie voor elke kapel. ANTON HOFER: Dalmatiek.
(Uit de Verzameling Priesterlijke prachtgewaden, uit het Klooster Klosterneuburg, uitgevoerd door de Kunstgewerbeschule, Weenen). Die van het Leven van de Maagd: 1) Ecce ancilla Domini: aan den voet van een bloem-blanken boom, waar de Heilige Geest in straalt, ontvangt de van ontroering bijna bezwijmende Maagd, den ring met een diepe neiging uit de handen van den engel; 2) Magnificat anima mea Dominum: Onder een boog van saamgegroeide takken, in de laan van een hof, omhelzen de Maagd en Elisabeth elkaar, terwijl terzijde Jozef en Joachim samen spreken; 3) Fili, cur fecisti nobis sic?: De Maagd, door Jozef gevolgd, voert het nog opgewonden Kind zachtkens weg van de hen van uit het Heilige der Heiligen, naoogende schriftgeleerden, drie echte ouwe joden-tronies, wijzend op den tekst, waarover ze aan 't discuteeren zijn geweest, en die ze voort zullen gaan, met naar de letter te volgen. In de hoeken van eiken spitsboog, geeft een engel uitdrukking aan het gevoel van elke episode: op de Verkondiging breidt hij, het hoofd buigend, de armen uit; op de Visitatie, heft hij ze vol vreugd ten hemel, bij het vinden van Jezus in den tempel, opent hij wijd de oogen en slaat de handen verbaasd en ontroerd ineen. Niet even mooi zijn de drie kerkraam-cartons met het Leven van Christus, het Avondmaal, Magdalena aan Jezus voeten en Jezus die de zieken geneest. In de emails met het ‘Leven van de Maagd’ overheerscht het wit met het geel en oranje, - met het bruin der pijën en in de boordsels schittert vroolijk het blauw; daarentegen in de kapel van het H. Hart, neigt het symbolisme naar een wat al te hard rose en violet, in de zoomen met druiven en rozen, gestyliseerd op de, een weinig mechanische, manier van Grasset en Verneuil. Aan den eenen kant zijn de niet beschaduwde figuren, met bijna plooienlooze gewaden al te eenvoudig, aan den anderen de personages meer gedetailleerd | |
[pagina 58]
| |
en geïndividualiseerd, en de achtergronden meer bewerkt - ginds schijnt alles breed, los daarheen geworpen, harmonieus - hier meer doorwerkt, op een gesteld en éenkleurig. Doch men oordeele liever niet volgens deze brouillons en ga zelf naar Vésinet! Verder vermeld ik nog een kerkraam-carton en een ruitjes-teekening, die twee verschillende data, twee verschillende manieren van den kunstenaar kenschetsen. Op het kerkraam ziet men, onder een klassieke colonnade van een Toskaansch terras, een gesluierde engel, die de Maagd bloemen aanbiedt. Dit is uit den tijd toen Denis dezelfde regelen gehoorzaamde als Paul Ranson: de te lange figuren maken hoekige gebaren en de draperieën zijn als tot arabesken gestyliseerd; terwijl Denis later de gezichten gevoelder zou maken, de gebaren afgeronder, de plooien minder omvangrijk en zwaarder afhangend en de figuren meer gesynthetiseerd. De teekening zelf werd later ook vereenvoudigd; de Christus houdt een groep van vier werklieden, die elkaar bij de hand houden en waarvan éen een Macfarlane draagt, met de armen omvat en Denis is er in geslaagd om dit onderwerp met groote soberheid te behandelen - hij heeft zijn figuren zoo eenvoudig mogelijk voorgesteld, zóo als Cézanne een landschap ineen zette. Dan was er nog een, in 1898 geschilderde Annunciatie, die ik vroeger reeds in de Libre Esthétique had gezien en een Vlucht naar Egypte, in 1907 te Venetië geschilderd en de Roeping der Apostelen, een, in zijn luminositeit uiterst indrukwekkend tooneel, met iets pathetisch, dat men anders bij Denis zelden opmerkt. In al die werken geeft hij blijk van groote handigheid en van al de hulpbronnen, waarover zijn uiterst beschaafde geest beschikt; - hoe pittig werden bij hem niet die insipide, vlakke tonen - dat pleisterachtig-blauw, dat bessennat-kleurig rose, dat wijnkleurig violet, met het vermiljoen van de kleeren van de koorjongens en de pantoffeltjes der Maagd, hoe goed weet hij, met al de kinderlijkheid van een Patenier, een bijbelsche episode in een hedendaagsch Venetiaansche omgeving weer te geven en hoe rijk is zijn talent, dat in zijn dramatisch relief aan een Italiaan uit de xvie eeuw herinnert. Maar daar waar we hem het liefste zien, waar hij de volle maat toont van zijn gevoel en zijn eigenaardig genie, is in zijn Christus met de Kinderen. Jezus verschijnt in een dier landschappen, die bij Denis altijd het midden houden tusschen een buiten op de heuvels van Suresnes en de Florentijnsche campagna. De moeders vertrouwend op zijn belofte: ‘Laat ze tot mij komen’ brengen hun kinderen in hun mooiste kleertjes bij Hem. Let vooral op dat kleine meisje met de kurketrekkers-krulletjes, die de bloemen in haar mandje vergeet en het verrukte gezicht van de moeder als Jezus haar jongsken op het voorhoofd kust. Het zien van een dergelijk werk is als een zielebeproeving - sommigen gaan voorbij en zeggen: ‘Heb je die ouwe tante met 'r | |
[pagina 59]
| |
kindje gezien?’ - Anderen voelen hun oogen vochtig worden en ik vraag me af of de groote en geduchte Ingres zelf, vóor dit stuk niet herhaald zou hebben wat hij vóor de fresco's van Assisi zei: ‘Dien, que c'est beau! Moi aussi, je sais bien que celle-là a le nez trop pointu el celle-ci des yeux de poisson, mais il faut se mettre à genoux devant, car Raphaël lui-même n'a jamais atteint une expression pareille!’ MAURICE DENIS: Christus met de Kinderen.
***
De weduwe van Eugène Carrière had begrepen, dat deze openbaring van modern-godsdienstig kunstleven onvolledig zou zijn, zonder den overleden meester, en op de tentoonstelling vond men dan ook vier stukken van hem bijeen. Het is onnoodig om hier tot Rembrandt's licht en donker op te klimmen of, om volgens Charles Morice, uit te wijden over de beteekenis van Carrière's bitumeuse grijsschildering: hetzij hij een aannemelingetje schildert, neergezegen in haar witte wolk van blanke tulle, of een vrouw, met ten hemel geheven oogen en handen, of die groep van Ellendigen, waarvan er een, met de vuisten tegen de borst gedrukt, om hulp smeekt - wijl de andere, van uitputting niet langer smeeken kán - altijd zijn het bewonderenswaardige, echt menschelijke gegevens, - ontledingen van een zielestaat. De Christus aan het Kruis, schijnt voor alle eeuwigheden buiten tijd en sfeer, met het lijdende, wonderbaar verluchte lichaam, schijnt hij in de ruimte te zweven - een lichtende figuur, in de volbewogen ruimte. Georges Desvallières daarentegen voert Jezus naar de aarde terug. Het intens realisme van zijn gegeeselden Heiland, doet aan Mathias Grünewald, aan de Spaansche beeldhouwers en de felle visioenen van Catherina Emmerich denken. Zonder eenig steunpunt voor de bloedig, door de koorden | |
[pagina 60]
| |
geschrijnde enkels en polsen, met de leden, van de beenen tot aan de schouders rood gestriemd en druipend van bloed, steekt het lichaam van den Verlosser, bijna afkeerwekkend tegen den witten geeselpaal en den duisteren achtergrond af. - Dit is inderdaad het ijzingwekkende - de Man van Smarten, die onze ongerechtigheden heeft gedragen en met onze striemen gegeeseld is. Dit doek, dagteekenend van 1910, handhaaft Desvallières in een soort van gruwelijk vroomheidsgenre, waarin hij zich, sedert 1906, zoo superieur had getoond. We hebben hier het oog op zijn H. Hart, mede op de tentoonstelling aanwezig. Hier nadert het naturalisme de allegorie. Het lijf, bruin als gelooid leder, van den goddelijken Gekruisigde, met den met bloed gedrenkten lendendoek, lost tegen den blank-blauwen dom van de Baziliek van Montmartre af. De spieren zijn sterk gespannen, - de aderen hoog gezwollen, het gelaat door pijn vervrongen en het bloed, dat onder de doornenkroon uitdruipt, mengt zich met zijn tranen. Wijd en gapend, bloedig rood, is de wonde in de zijde; maar de aanblik van Parijs, waarover het slachtoffer zich buigt, is zoodanig, de nood der wereld is zóo hoog gestegen en de liefde van den Verlosser zóo oneindig groot, dat hij de wonde met beide handen nog verwijdt en in nog volkomener overgave, zijn eigen hart schijnt uit te rukken. De inspiratie van Marcel Roux beweegt zich eveneens om den voet van het Kruis. Zijn vier etsen, het Agnus Dei en de drie platen van zijn zeven-parabelen-serie, geven in even zoovele, buitengemeen knappe en met veel lyrisch gevoel saamgestelde bladen, de zinnebeeldige of realistische aanblik van het Kruisdrama weer. - Een balk van licht, die den doodstrijd van den Christus verheldert of een zwarte, stormgezweepte nacht, waartegen de drie ontredderde galgen afsteken. Mev. Jeanne Simon en Mej. Thiollier, doen ons deze heilige vervoering vergeten. De Annonciatie en de Maagd met het Kindeken Jezus, zijn allerliefst - als twee sprookjes-idyllen. De Maagd, een mooi boerinnetje, met rond voorhoofd, gezonde wangen en heldere oogen, leeft haar tooverleven uit in een landhuisje - half modern-Engelsche cottage, en half ingericht volgens de tradities der vlaamsche primitieven. Mejuffer Thiollier daarentegen verplaatst haar legende niet naar het exotische of retrospectieve. Ze kijkt om zich heen en teekent, zonder veel voorstudies, naar de natuur. In enkele van haar aantrekkelijkste teekeningen, brengt ze de engelen onder de kinderen van het gezin en doet de Maagd en de Heiligen nederdalen in de donkergewelfde vertrekjes van Forez. Doch die eenvoud en die natuurlijke wending hebben haar uitstekend gediend voor haar schets, ter versiering van een kapel in een kinderhospitaal: De Kinderen bij de H. Krib, heel begrijpelijk en passend bij het onderwerp. Dit aantrekkelijk werk heeft Mej. Thiollier echter ver overtroffen in een | |
[pagina 61]
| |
brons, dat ik reeds op de Parijsche tentoonstelling van 1909 had opgemerkt: De H. Vrouwen op weg naar het Graf. Het natuurlijke in de houding bij alle drie, het ware en geconcentreerde in de uitdrukking, vereenigd met groote schoonheid en lijnenharmonie, maken deze groep tot het verdienstelijke werk eener leerlinge van de Bourgondische beeldhouwers der xve eeuw en was het beste der al te zeldzame beeldhouwerken in de Fransche en vreemde afdeelingen. De mooie kwaliteiten van den Christus aan 't Kruis, van Bartholomé, vallen echter evenmin te miskennen. Het lichaam van den Heiland zakt ineen, zijn voeten bieden Hem geen steunpunt meer en Hij hangt enkel aan de armen; het hoofd is naar achteren op den rechterschouder gezonken, de oogen zijn reeds binnenwaarts gekeerd en de ziel keert weer tot den Vader. GEORGES DESVALLIÈRES: De Geeseling.
Onder de inzending van Eugène Bourgoin vermelden we: Het Gebed, een volslagen inerte Jeanne d'Arc, een Bekroning van het H. Hart en twee Miskelken, waarvan de zinnebeeldige decoratie, zeer wél overwogen en zeer ingenieus was. Van de inzending munten en penningen, zij't voldoende om te zeggen dat Roty in de eerste plaats was vertegenwoordigd met zijn beroemde médaille van de H. Genoveva, van de Maagd, enz., opvallend door hun schoone lijnen en dat de heer Thos, door het bewerken der patina van enkele medaljons, hun een zekere luminositeit had weten mee te deelen, die hij echter meer aan een schildersrecept dan aan de techniek van den graveur ontleend had. Edmond de Bruyn. |
|