Onze Kunst. Jaargang 10
(1911)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Tentoonstelling van oude kunst te MechelenGa naar voetnoot(1)Mechelen heeft op zijn beurt den drang gevoeld die onze oude steden, de een na de ander, noopt om hun aanspraken op kunstvaardigheid te doen gelden - een terecht fiere herdenking van al wat de kunde eener bevolking in den loop der eeuwen aan den rijkdom en de schoonheid van het Vaderland bijdroegen. Dit zijn ondernemingen, die men niet te veel aanmoedigen kan en dank waaraan een aantal werken, die in vergeten hoekjes ‘op den buiten’, in moeilijk toegankelijke verzamelingen verstopt zitten, achter den een of andere kloostermuur, in de schaduw der cathedralen, of in een geheimzinnig duistere sacristie, ter kennis gebracht werden van het publiek en van de beminnaars onzer nationale kunst. Weliswaar mag men niet verwachten dat er op deze wijze veel nieuwe meesterwerken zullen ontdekt worden! Daarvoor zijn deze al te zeldzaam en de snuffelaars te talrijk. - Maar de geschiedenis der kunst vraagt ook niet enkel naar meesterwerken, evenmin als de staatsgeschiedenis uitsluitend uit glanzende gebeurtenissen bestaat. En aangezien ze uitzonderlijk zijn, vertoonen meesterwerken en beslissende evenementen, zich slechts bij lange tusschenpozen, terwijl het traagvlietende en gebeurtenislooze leven van elken dag, door de middelmatige werken wordt vertegenwoordigd. En noch deze, noch gene, zijn de aandacht van den geschiedkundige onwaard! Men zou integendeel kunnen volhouden dat hij aan deze een bizondere aandacht verschuldigd is. En voor zoover het de kunstgeschiedenis betreft, zou men bijv. niet mogen beweren dat, aangezien mannen van genie bijna altijd buiten en boven hun tijd geleefd hebben, de meesters van den tweeden en derden rang, eigenlijk veel meer dan hun groote voorgangers, de denkbeelden en neigingen vertegenwoordigen van hun eeuw? | |
[pagina 162]
| |
Reliekwiekastje met luiken. (Ongenoemde eigenaar).
Tentoonstelling Mechelen, No 78. In dit opzicht zijn zelfs de ‘oneindig kleinen’ niet te versmaden. En uit dit oogpunt is de aan Folklore voorbehouden afdeeling, die te Mechelen op héel schilderachtige wijze was ingericht, voor den kunstvorscher geenszins de minst belangrijke. Doortrokken als we nog altijd zijn, schoon de meesten er zich niet van bewust zijn - van oude, klassieke vooroordeelen, zijn we maar al te zeer geneigd, om zaken van geschiedenis en kunst in een soort van plechtigen geest te naderen, of in ieder geval om er geen belang aan te hechten, indien ze niet den, in onze oogen noodigen graad, van plechtstatigheid bereikt hebben. We verlangen nog altijd het glansrijke, het heldhaftige en het verhevene... En evenwel ligt de geschiedenis ook een weinig in de massa des volks, die er in het duister en als onbewust, al de wisselvalligheden van ondergaan heeft, terwijl kunst ook een weinig huist in die voorwerpen van bescheiden waarde en naieve makelij, die voor de nederigen der aarde waren vervaardigd, ter versiering van hun woning of hun persoon, om aan hun vromen zin te voldoen, aan hun behoefte aan vermaak - of hun zin voor verbeelding... Kleine beeldjes in zijde of fluweel gekleed, op precieuse wijze aaneengehecht en als ex-vote aan het outer van de een of andere wonderdadige Maagd geschonken, metalen hangers in | |
[pagina 163]
| |
zilver of goud en met tamelijk kinderachtige liefde-symbolen versierd; geborduurde scapulieren, rozenkransen van kralen, op geduldige wijze gesneden door den een of anderen beroeps-virtuoos, beeldekens of gravuren, gesneden in hout en verlucht met heftig-sprekende kleuren, kleine boekskes, met zeer sommaire of kinderachtige illustraties verrijkt, zooals de kleine handwerksman en de boer ze konden lezen, met groote, vette letters gedrukt: Het leven ons Heere Jesu-Christi of De schoone Historie van Julius Cesar en der Romeinen of verder nog: Reynaert de Vos ofte het oordeel der dieren... Al die zaken en nog vele andere, van een oneindige verscheidenheid, die op de tentoonstelling waren te vinden, waren door kleinen voor kleinen vervaardigd en voor ons als 't ware de lezing in volksche taal, - de overzetting in de sappig-eenvoudige volksspraak, van den smaak, de kleedwijze, de gewoonten - dat waarop het volk 't meest was bedacht en zooals 't op 't tijdstip van hun verschijning in zwang was. BRABANTSCH MEESTER XVe EEUW: Altaarstuk van St. Quirinus
(St. Pieter en Pauluskerk, Loenhout). Tentoonstelling Mechelen, No 89. | |
[pagina 164]
| |
Men zou verder nog bij die Folklore kunnen voegen, die heel curieuse relieken-kapelletjes uit de xvie eeuw, die besloten hovekes, genoemd werden, een allusie zonder twijfel, naar de Litanie van de Heilige Maagd (Hortus conclusus), waarvan men te Mechelen, een tiental specimens bijeen gebracht had. Deze heel eigenaardige voorwerpen waren gewoonlijk in den vorm van een drieluik saâmgevoegd en op de luiken waren dan door 't een of ander obscuur schildertje, de Begiftiger - monniken en nonnen, gemeenlijk met hun beschermheiligen voorgesteld. Het middenpaneel stelde een hofken voor, gevuld met dichte reien fantastische bloemen, bloemen van brokaat, bloemen van zilver en goud, waartusschen symetrisch medaljons gevoegd waren - met relieken, met beeldekes, bont geverfd, van de Heilige Maagd, - van santen en santinnen, of engelen of de heilige drie koningen en eindelijk met banderollen en gebeden in 't Latijn en Vlaamsch. En al deze producten van kloostervroomheid, een beetje kinderachtig, een beetje barbaarsch, roept bij ons de gedachte op aan de kieskuische gedaante van 't een of ander Begijntje, die 't hoogstwaarschijnlijk zelf bedacht en ten deele uitgevoerd had voor de kapel in haar klooster. Tooneelen uit het leven van St. Antonius, Tapijtwerk.
(St. Catharinakerk, Hoogstraeten). Tentoonstelling Mechelen, No 240. Het is heel een deel van het verleên, onzer oude, Vlaamsche steden, dat hier voor ons werd opgeroepen, in die werken van geloof en geduld en met hen mee, duizenden van kleine, stille levens, - die van de wereld afgezonderd, als in een schaduw hebben geleefd - al die kleine kunst van kleine menschjes, die in alle materialen en in alle vormen uitdrukking geeft aan het vroom geloof van dien tijd. Mechelen, dat nog zooveel lieve hoekjes, vol zwijgende, zoete herinneringen bewaart, heeft eertijds al die takken van | |
[pagina t.o. 164]
| |
ANTWERPSCH MEESTER, XVIe EEUW: DE LEGENDE VAN ST ANNA.
(Lieve-Vrouwenkerk, Maria-ter-Heide, prov. Antwerpen). Tentoonstelling Mechelen, No 16). | |
[pagina 165]
| |
kleine huisvlijt gekend en binnen haar muren uit zien oefenen; hout en albast-beeldsnijderij, borduursels in gouddraad en zijde, werken in brons en geel en rood koper, kant, goudleder; al die kleine industrie, die in 't woonvertrek werd uitgevoerd, door kleine luyden, die wellicht zonder dat ze er zich zelf van waren bewust, volkomen kunstenaars waren, welke een aantal verrukkelijke werken hebben nagelaten, die onze wijzere, doch met veel minder eigen vernuft begaafden tijd, vergeefs tracht na te volgen. ANTWERPSCH MEESTER, XVIe EEUW:
Buitenluiken der Legende van St. Anna. (Lieve Vrouwenkerk, Maria-ter-Heide). Tentoonstelling Mechelen, No 16. De tentoonstelling was overigensingericht met het doel om zekere takken van deze kunstambachten weer te doen herleven, wat naar 't schijnt met tamelijk veel moeilijkheden gaat gepaard, aangezien de economische en levensvoorwaarden nu geheel anders zijn geworden, en de moderne werk-methoden de eigen vinding bij den werkman vrijwel hebben gedood. Zeker, men zou niet kunnen beweren dat al deze hout- en beeldsnijders, deze kopersmeden enz., onafgebroken oorspronkelijk werk hebben voortgebracht. - Ze maakten een ruim gebruik van bestaande vormen, van te voren klaar gemaakte modellen, die in de werkplaats werden bewaard en van vader op zoon overgingen. Zij herhaalden onophoudelijk éen en hetzelfde model, op hetzelfde tooneel, volgens een bijna onveranderd voorschrift. Maar het was geen vermoeiende eentonigheid. Al zou men bijna ook honderdmaal de traditioneele voorstelling van de graflegging zijn tegen- | |
[pagina 166]
| |
gekomen: de Christus door twee grijsaards op een lijkwa gedragen, de wankelende Maagd door Johannes ondersteund, de Heilige Magdalena aan de bloedige voeten neergeknield, die, hoe onbehendig 't werk van den werkman ook schijne, hoe vreemd zijn per-sonnages ook zijn, met hun te groote hoofden en uitgemergelde lijven, met hun linksche en hoekige gebaren, met hun gezichten, waarop de smart bijna tot een grimas is vertrokken en die, niettegenstaande al die onvolkomenheden en al die gebreken, ons niettemin nopen om er bij stil te staan en 't met deelname te beschouwen, omdat, hoe onvolkomen 't ook zij, het niet is een werktuigelijke arbeid, omdat 't stugge hout, met liefde en toewijding bewerkt is, met heel 't gewetensvolle talent, waartoe de maker zich in staat achtte... En eindelijk, omdat, bij 't vervaardigen van die figuurtjes, die we soms beschouwen met een zekeren spot, toch altijd de handeling van een menschelijken wil merkbaar is, de eigen inspanning van den nederigen handwerkman, die voor zijne lage werkbank gezeten,
BRABANTSCH MEESTER, XVIe EEUW: De Opstanding - Ecce Homo.
(St. Anna-kerk, Tongerloo). Tentoonstelling Mechelen, No 18. | |
[pagina 167]
| |
zoo schoon en goed arbeidde als hij kon en zichzelf zoozeer met zijn werk vereenzelvigde, dat het ontroerend en eerbiedwekkend werd. BRABANTSCH MEESTER, XVIe EEUW:
Afscheid van O.L. lieer en de H. Maagd. Christus verjaagt de Schacheraars uit den Tempel. (St. Anna-kerk, Tongerloo). Tentoonstelling Mechelen, No 18. Vervolgens, naast werken van deze soort, waartoe we ons veeleer door gevoel dan door de kunstvaardigheid voelen aangetrokken, hoeveel meesterwerk vol rijke verbeelding, van verfijnde vinding en vindingrijkheid en van juiste en geestige observatie! Onder het Brabantsche of Antwerpsche houtsnijwerk, dat we op de tentoonstelling vereenigd vonden - hoeveel allerliefste kleine figuurtjes, los uitgebeeld tegen een altaarstuk, statuetjes of enkele, los uitstaande beelden; - bij elken stap vond men er de bewijzen voor de onuitputbare levenskracht van die kunst, die geheel op de werkelijkheid gegrond is. Tot onzen grooten spijt, kunnen we niet verder in bizonderheden treden. Het volsta om het altaar van St-Qairinus te noemen, (Nr 89, St. Pieters en Pauls kerk te Loenhout), waarvan echter, zooals de heer Henri Rousseau terecht heeft opgemerkt, de eenheid door latere herstellingen is verbroken, doch dat, | |
[pagina 168]
| |
zooals 't daar stond, toch altijd nog een overvloed van karaktervol uitgevoerde figuurtjes vertoonde. BRABANTSCHE MEESTERS XVIe EEUW:
De mensch onder de bedeeling van de Wet en onder de bedeeling van de Genade. (De Heer Königs, Mechelen). Tentoonstelling Mechelen, No 27. De houtsnijkunst, vanaf haar oorsprong tot haar verval, - tot aan het optreden van die meesters, die zooveel meer wetenschap bezaten, maar zooveel minder gevoel, zooals o.a. Lucas Faid'herbe en zijn leerlingen, waren mede te Mechelen ruim vertegenwoordigd. De overige afdeelingen waren eveneens zeer wel gevuld, doch zouden een grondiger onderzoek eischen dan we hier in staat zijn te geven. De afdeeling metaalbewerkkunst, die zoolang te Mechelen met succes is beoefend, een succes, dat bijna opwoog tegen dat van Dinant, was er bizonder rijk vertegenwoordigd: vijzels, klokken, kleine schelletjes en groote bellen door van den Ghein, A. Fine, Steylaert enz., met godsdienstige tafereelen versierd: lusters, candelabers, grafplaten met geciseleerde beelden, grootere werken in gegoten of gedreven geel koper, als de doopvonten van Breda en Zutfen (reproducties afgestaan door het museum van den Cinquantenaire), de laatsten onderteekend door Gielis van Eynde van Mechelen en die iels bizonder gemouvementeerds hebben, met de liggende leeuwen op het basement, de figuren der vier Evangelisten en den Doop Christi, waarmee ze versierd zijn. In de afdeeling godsdienstige goudsmeedkunst, merkten we vooral op de kelk uit het Aartsbisschoppelijk paleis; (Nr 280) op het voetstuk waarvan den Gekruisigden Christus, de Maagd met het Kind, benevens de geknielde donatrice Ghertrude Beckers, enz. - Wat de afdeeling Mechelsche kanten | |
[pagina t.o. 168]
| |
ANTWERPSCH MEESTER, XVIe EEUW: DEMARTELIE VAN DE HH. AGATHA EN APOLLONIA.
Middenpaneel van het drieluik. (St Pieterskerk, Turnhout). Tentoonstelling Mechelen No 30. | |
[pagina 169]
| |
betreft, daaronder merkten we vooral op de eigenaardige collectie patronen à fond de neige (Nr 1072, de heer Vermeulen, Mechelen) altaar-roketten, doopjurken enz. Alle bewonderenswaardig, zoowel wat de uitvoering, als de teekening betreft. In de zaal van de miniaturen, bewonderde ik vooral het Missaal van Margaretha van Oostenrijk (Nr 681, Archief van Milaan), uit de hofkapel van deze vorstin en haar in 1511 aangeboden door Keizer Maximiliaan, door Pieter de la Rue overgebracht en door Pieter Alamire met miniaturen voorzien. - Verder een Opstanding van Christus, doch, voor het tijdvak, tamelijk archaïek. Tegelijk met een zeer volledige verzameling kerkornamenten, waaronder we vooral opmerkten de prachtige versierselen uit de Begijnhofskerk van Herenthals (Nr 249) en van de St. Caroluskerk te Antwerpen (Nr 266), de eersten uit de xvie eeuw in goudlaken, met in goud geborduurde stoffen en veelkleurige zijde, met tooneelen uit de Passie versierd; de tweede uit de xviie eeuw, in witte zijde, met tooneelen uit het Leven van de Heilige Maagd, merkte men verder nog op een serie belangrijke Brusselsche tapijtwerken, afkomstig uit de St. Catharinakerk te Hoogstraten (Nrs 239-240). Deze stoffen, zijde en wol, werden in 1540 door graaf Antonie de Lalaing en zijn gade, aan de kerk geschonken. Het zijn waarschijnlijk de deviesen der echtelingen in den vorm van beloften van trouw, die men overal in de boordsels van deze geweven schilderijen herhaald vindt: nulle plus, verklaart de echtgenoot en de vrouw beantwoordt dit met: ne moy aultre. - Deze stukken hebben echter alle veel geleden en zijn sterk verkleurd. De veel bewogen composities, die ze omlijsten, en die alle betrekking hebben op de Legenden van de H. Elisabeth van Hongarije en St. Antonius den Heremiet, wikkelen hun verschillende episoden, binnen een renaissance-omlijsting af, doch de teekening, is tamelijk incorrect en primitief. Indien we dan ten slotte tot de schilderwerken komen, zullen we hiervan in de eerste plaats, en bij wijze van algemeene opmerking zeggen dat er te Mechelen geen opzienbarende stukken waren te vinden, geschikt om als motief te dienen voor de ontdekking van den een of anderen anonymus. Het waren voor het groote meerendeel stukken van lokale meesters, beïnvloed door de Brusselsche school en die van Antwerpen. - We vermelden onder de besten: de Legende van St-Anna (Nr 16) in de Lieve-Vrouw, Maria-ter-Heyde, tusschen 1513 en 1515 in de abdij van Tongerloo uitgevoerd door een zekeren Joannes, een triptiek tamelijk grof van factuur, doch van een warm koloriet. Verder paneelen van een triptiek uit de abdij van Tongerloo (Nrs 17-18), episoden uit de passie, vooral het uitdrukkingsvolle Afscheid van Jezus en de H. Maagd. Dan het Martelaarschap van de HH. Agatha en Apollonia (Nr 30, St-Pieterskerk, Turnhout) meer krachtig | |
[pagina 170]
| |
dan schoon van behandeling en heel onaangenaam van koloriet. De heer Königs te Mechelen had een heel eigenaardig stuk ingezonden: De mensch onder de bedeeling van de Wet en de Mensch onder de bedeeling van de Genade, een soort van synoptische voorstelling van de geschiedenis van den mensch, vanaf de zondeval tot aan de verlossing; een geschiedenis, waarop men het licht heeft doen vallen door symetrische tegenstelling van episoden uit het Oude en Nieuwe Testament: de Val van Adam en Eva, die den dood ten gevolge heeft gehad, tegenovergesteld aan den Christus, die door zijn Opstanding den dood overwon - de koperen slang, tegenover het mystieke lam, enz. enz. P. BRUEGEL de Jonge (volgens P. BRUEGEL den Oude): Kruisiging.
(Eerw. Heer Cotteleer, Antwerpen). Tentoonstelling Mechelen, No 23. Op het middenpaneel, onder den zinnebeeldigen boom, waarvan de takken aan den eenen kant dor en aan den anderen groen zijn, staat de Mensch tusschen Jesaja den Profeet en den voorlooper Johannes den Dooper, die hem beide den weg des heils, den gekruisigden Heiland aanwijzen. Talrijke cartels en banderollen geven uitleg aan het sujekt, dat uiterst bekwaam en met vaste hand uitgevoerd is. Uit de verzameling van den Eerw. Heer Cotteleer te Antwerpen, was er, behalve een Maagd met het Kind, van een prachtig koloriet (Nr 75), toegeschreven aan Giovanni Bellini, doch meer waarschijnlijk van een vroegeren meester - wellicht van Jacopo, | |
[pagina 171]
| |
een Kruisiging van den ouden Pieter Breughel, een copie, zoo 't een copie is, van de hand van den jongeren Pieter, doch in ieder geval een bewonderenswaardige copie, welke in de gedrongen en geheel spontane teekening, zoowel als in het volle en fijne koloriet, de illusie van 't oorspronkelijke weergeeft. Verder blijft er nog ter vermelding over, uit de xiie eeuw, een altaarstuk (Nr 3, Mgr de Clerck van Mechelen), waarvan enkele der luiken, bijv. een Bezoek van Elizabeth aan de H. Maagd, geïnspireerd zijn op een werk van Van der Weyden, en een lang paneel, voorstellend een gedeelte van de Legende der Maagd, volgens het apocrief Evangelie van Jacobus den mindere: de twaalf eerste tooneelen, dat van de mededingers naar de hand van Maria en van haar huwelijk met Jozef, toonen zekere analogieën in de compositie met een stuk uit de school van van der Weyden, dat zich in de Lieve-Vrouw te Antwerpen bevindt en het stuk uit het Prado-museum, dat door den heer von Tschudi aan den meester van Flémalle toegeschreven is. Het Mechelsche paneel (Nr 2, uit de St-Catharina kerk te Hoogstraten), dat onder de anonyme meesters op de tentoonstelling te Brugge heeft gefigureerd, verscheen later onder de nieuwe benaming van: school van Robert Campin (den meester van Flémalle), waarvan de schijnbare juistheid, wellicht meer onderhevig aan tegenwerpingen zou kunnen zijn dan de vroegere attributie. Arnold Goffin. |
|