Onze Kunst. Jaargang 10
(1911)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Kunstberichten
| |
De Larensche kunsthandel tentoonstelling van M. Kramer en van het binnenhuis door verschillende Larensche schildersM. Kramer is een gevoelige natuur, die het vak der schilderkunst, als handwerk, nog wel geenszins meesterlijk verstaat, maar die toch in gelukkige oogenblikken een stemmig landschapje vermag uit te beeiden. Dit bepaalt ook zijn voorkeur voor grijze dagen, | |
[pagina 130]
| |
avonden en winters. Zon ziet men in zijn werk niet, en nauwelijks licht. Maar raakt hij intusschen niet bijvoorbeeld in Grijze Dag (7), waar de kleur fijn-stemmig op ligt, dat bijzondere schoone aan, dat alleen bereikt wordt door echte kunstenaars? Hij mag nog zooveel bewijzen van onmacht toonen, en ver blijven beneden de stralende hoogte der schoonheid, die hij beoogt, wij mogen niet vergeten dat hij zijn doel - wellicht onbewust - hoog stelt: dichterlijke landschapsstemming. Daarbij zijn de middelen, die hij gebruikt, zoo eenvoudig en gaat hij zoo eerlijk te werk, dat men ook zijn pogen kan waardeeren. Het schilderijtje Winterstudie genaamd (13), dat echter een in allen deele afgewerkt geheel is, toont Kramer's eigenschappen op haar best: gevoeligheid, fijnheid en eene poëtische landschapsstemming. Ook het Gezicht op Laren (30) is ontstaan in een gelukkig moment. Kramer geeft een enkele keer een Binnenhuis; doch hij is daarin niet op dreef. Wie zich daar ‘thuis’ voelt is, zooals iedereen zal toegeven, Albert Neuhuys. Voorbeeldig is zijn Broodsnijden, voorbeeldig van kleur, van stemming, van zielsbegrip. De moeder bij tafel staande, de twee kinderen aan tafel zittende, vertoonen een dagelijksche handeling, doch in die eene alledaagsche daad legde de schilder met diep psychologisch inzicht een geheel leven, welks geschiedenis men begrijpt. Wat wordt de toch knappe schilderij Vrouwtje bij 't Vuur van S. Garf daarnaast oppervlakkig en uiterlijk. De van buiten komende handigheid van penseelvoering moge waardeering verdienen, zij bedekt geen armoede van ziel en geest. De knappe schilder leere in levensdiepten te pijlen. Ook aan Suze Robertson doet de nabijheid van Neuhuys kwaad. Haar glans en rijkheid van kleur is beteekenisloos naast het stemmige licht van Neuhuys. Zij heeft wel psychologie, - maar wat stompzinnig vrouwelijk wezen komt in bijna al haar werken in grove gestalte ons voor oogen. De drie schilderij en geven blijk van de verscheidenheid die het Binnenhuis kan aanbieden. De vergelijking is leerrijk. Tony Offermans. Een degelijk, te weinig gewaardeerd, schilder, een schilder van echt ras. Wat is De Deel niet een heerlijk werk, door schilderdeugden een kerk van Bosboom waardig. Bosboom zelf kon een boerendeel schilderen als een kerk. Het is het licht, dat hier en overal de triumph der schoonheid beteekent. Datzelfde licht schildert hij om zijn Klompenmakers. Zijn typische Brievengaarder - wellicht is nu diens functie reeds overgegaan in handen van een Directeur der Posterijen - is een door en door degelijk werk, een plaats in een onzer musea meer dan waard. Er is hier verder werk van Deutman, Kever, Laguna, Pieters, Snoeck, Van de Tonge en Zon. D.B. | |
Uit BrusselIn den ElanEen banaal Salon en een ware stortvloed van landschappen en welke landschappen! Geen enkel echt afgewerkt schilderij! Een oneindige reeks opzetten en schetsen en dan welk een kwijning, welk een afmatting ligt er in al dat vruchteloos gewroet! Geen schijn of schaduw van eenige echte, ware krachtsinspanning, geen enkele oprecht gemeende aandoening, geen ontroering hoegenaamd. Er was eén enkele gunstige uitzondering: Bytebier, een weinig oorspronkelijk, maar in ieder geval eerlijk landschapschilder, hetgeen in dezen tijd van snobisme en bluf reeds een zeer ernstige aanbeveling is. Dan was er Chotiau, die Rozen en een mooie Vrouwentors had geëxposeerd, Gastemans, wiens Hauenimpressies een zekere mate van temperament verraden en die ons in ieder geval een schilderstuk, een werk liet zien. Huys, wiens talent de dupe van 't door hem aangewende procédé is geworden, Thiebaud en Onkelinx, die er met tamelijk goeie teekeningen zijn geweest. Van der Velde, wiens Oudje, een intiem pastel, eenige kwaliteiten vertoonde. Als beeldhouwers waren er de Brichy en | |
[pagina 131]
| |
Callie. De eerste beschikt over een zekere gespierdheid, bevalligheid en kracht, de tweede bezit veel verworven hoedanigheden, doch slechts een geringe mate van oorspronkelijkheid. | |
‘Doe stil voort’Al exposeerde deze kring in den komkommertijd, heeft hij niettemin van zich doen spreken door een geheel van veel eerlijk werk, waaronder zelfs enkele superieure inzendingen waren. Marten Melsen was er met een groote keus van als immer, krachtige en weelderige stukken, waaronder enkele waarin hij zich eindelijk vrij heeft gemaakt van zijn neiging om te woelen in het systematisch triviale en de karikatuur. Hij had o.a. een paar mooie polderstukjes tentoongesteld, die in hun soort en in het Vlaamsche type bijna het zelfde waren wat de picares en picoreurs van Murillo voor Spanje zijn geweest. Jacob Smits was er zijnerzijds met een paar héel aantrekkelijke boerenfiguren uit de Kempen en ditmaal scheen men onze landbewoners eens onder een gunstiger licht te hebben bezien dan gewoonlijk 't geval is! Want aangezien onze schilders beweren dat ze, bij middel van lijn en kleur, de hoofdtrekken weergeven onzer landelijke bevolking, hebben deze maar al te vaak 'l recht om zich te beklagen dat zij geen traduttore, maar traditore zijn. Noemen we, behalve Smits en Melsen, dan nog Emiel Baes, met zijn zeer verscheiden en zeer wélgekozen inzending; de landschappen van Gorus, de Kinderen met den Kruiwagen van De la Haye, de Kerk te Dendermonde van Willems en een Portret van Portenaar. G.E. | |
Uit Den HaagPulchri studio tentoonstelling der ledenDe tweede helft der leden is nu aan het woord. In Februari hadden we de eerste gehad, en kon het werk daar door ruimer hangen, en zoodoende betertot zijn recht komen. Waar een buitenlander als Läszlö hier weinig exposeert, spreekt het van zelf dat zijne bijdragen het meest opvallen. Aan de anderen zijn we zoo zoetjes aan gewend geraakt, we kennen hun werk, hebben hunne kracht gemeten, maar van dezen buitenlander kunnen we dit nog niet zoo zeggen. Nu evenals vroeger frappeert hij door de virtuositeit waarmee hij zijn portretten voordraagt. Breed van allure, breed geschilderd missen deze bijdragen toch de diepte, de scherpe psychologische kijk, die hun waarde blijvende doet zijn. Het zelfportret voor Florence bestemd heeft iets kouds, door de atelierbelichting, iets zwarts, dat het gezicht spookachtig doet uitkomen tegen den achtergrond, waarin de oogen extatisch schitteren. De behandeling van de jas, met groote slierten de vouwen aangevend, is handig, decoratief, maar niet gedistingeerd. Het portretje van zijn zoon is aangenamer, heeft in de achtergrond de weidscheid van een park voelbaar gemaakt. Als instantané heeft het qualiteiten van levendigheid en vlotheid. Willy Sluiter legt het in het portret van Mr v. G. hierbij af. Een van zijn goede hoedanigheden is zeker de gemakkelijkheid waarmee hij werkt. Deze is hier een weinig in den knel gekomen door een vermoeiend terugkomen op niet dadelijk overwonnen Problemen. Louwerse en Schrender van de Coolwijk zijn te stijf, hun werk mist leven. Bij Alb. Roelofs doet zich het tegenovergestelde voor; het babyinterieur is vol beweeg, maar de vormkracht is niet groot genoeg om al dit leven voldoende te schragen. Willem | |
[pagina 132]
| |
Maris Jbzn heeft een groot doek gezonden, Volendamsche kinderen met lampions een buitengewoon moeilijk gegeven, dat hoe goed ook geobserveerd te weinig innerlijkheid bezit, om het meer dan een reclameplaat te doen schijnen. Het best is zeker op deze tentoonstelling Schregel. Het groote doek achter de boerderij Kranenburg is tot over de geheele oppervlakte volgehouden, het geheele schilderij verantwoord en opgelost. Misschien zijn de stammen wat donker, waardoor ze stokkerig aandoen. Als geheel is het een belangrijke prestatie, waar een eenvoudig gegeven in zulk een dimensie toch simpel en toch rijk werd gehouden. Octobernacht van Oosterzee is gevoeld, maar kon kleiner, de noodzakelijkheid van dit groote formaat is niet aangetoond. Wiggers is te strak in Land in Noorden te weinig vloeiend van penseelstreek, Schaap te rauw, te grof van kleur. Onder de stillevens een fijn vogeltje van de Rouville, een groot, gemakkelijk geschilderd bloemstuk van v.d. Maarel, matte maar gedistingeerde bloemen van A.G. de Jong, werk van Mej. Wandscheer en Oldewelt, terwiji bij de beeldhouwers, van Wijk met een gevoelig geobserveerd Lam en Jeltsema met een Moeder en kind de aandacht vragen. | |
M. Kramer bij KleykampVan dezen etser zijn door de Larensche Kunsthandel een reeks schilderijen bijeengebracht, die hij in Laren vervaardigde. Het zijn allen gezichten op dit pitoresque dorp, zooals het zij ne riet bedekte daken boven de lage muren aan de kronkelende zandwegen groepeert bij de groote heiden, waar eenzaam een herder zijn Schapen weidt, de kudde zoo klein, te midden dezer immense uitgestrektheden. Met kleine vegen, met weinig verf, aarzelend soms, nooit breed en alles omvattend, weet Kramer te vertellen van al de knusheid die er spreekt uit de schamele hutten met de aardige vensters, de schuttende blinden, en de omperkende nagen, bij sneeuw of bij grijs weder, waar hun zieligheid nog mistroostiger hun contouren, nog soberder, markanter uitkomen tegen de looden luchten, dan als een blakende zomerzon blauwende schàduwen onder het dak en op den grond doet spelen en daardoor de aandacht van al het armoedige door schittering en glans van kleurenpracht af te leiden vermag. G.D. Gratama. | |
Uit RomeHolland en België, op de tentoonstelling te RomeDe voorwaarden waaronder België en Holland aan de Wereldtentoonstelling voor Schoone Kunsten te Rome hebben deelgenomen, zijn geheel verschillend. Waar het eerstgenoemde land een apart paviljoen ter herberging zijner nationale werken ingericht had, Steide het tweede zich met een half dozijn zalen tevreden, in de internationale afdeeling van een der bijgebouwen voor Italië. En toch hebben de Noordelijke gewesten de palm weggedragen en was het hun kunst, die in den geest van den bezoeker de duurzaamste herinneringen nagelaten heeft. Want waar België veel geld uitgegeven had om een apart paviljoen met een eigen architectuur op te richten, - een architectuur van een schreeuwende banaliteit - is het, bij de keuze der werken, die de zalen moesten vullen, met weinig eclectisme te werk gegaan, terwiji de lokalen zelf zóo slecht waren ingericht en zoo nauw, dat men met den neu s op de lijsten lag en met den rug legen de beeldhouwwerken stootte. Holland daarentegen had zijn afdeeling ingericht met de blijkbare zorg om een zoo getrouw mogelijke afspiegeling van zijn hedendaagsche school te geven en van de evolutie zijner kunst, gedurende de tweede helft der negentiende eeuw; aangezien er naast de afdeeling der modernen een terugblikkende sectie ingericht was, waar de machtige scheppingen der groote dooden: Jan Bosboom, Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris, in de nabuurschap hingen van minder machtige, maar daarom niet minder waar- | |
[pagina 133]
| |
dige vertegenwoordigers van hun tijd, als Christoffel Bisschop, Jan Hendrik Weissenbruch en George Poggenbeek. In de Belgische afdeeling merkte men van dit alles niets; zelfs vermocht men er zich geen denkbeeld te geven van het belang onzer beeldhouwkunst. Niet enkel had men er geen retrospectieve afdeeling ingericht, maar men had zelfs aan onze, onlangs gestorven meesters, den toegang tot de zalen ontzegd, aan hen, die met hun thans nog levende kunstbroeders, die wél aan de tentoonstelling te Rome deelnamen, heel onze kunstevolutie hadden meegemaakt. Daarin lag klaarblijkelijk een anomalie en deze onverklaarbare uitsluiting heeft vooral een groot nadeel berokkend aan onze beeldhouwkunst, aangezien de indruk, die deze op den vreemdeling gemaakt heeft, geenszins diep is geweest, want hoe wil men juist oordeelen over een Belgische expositie van beeldhouwwerken, waarvan waren uitgesloten: Constanlin Meunier, Juliaan Dillens, Jef Lambeaux, Henry Boncquet, Henri Namur, Karel Van der Stappen onder de dooden en onder de levenden: Willem Charlier, Desenfans, Hippolyte Le Roy, Rulot, Paul du Bois, Kemmerich, August Puttemans en Jozef Baudrenghien. En niettemin was dit zoo op onze tentoonstelling in de Eeuwige Stad! Het is evenwel een geluk geweest dat men den bezoekers ten minste iets vergoed heeft. Men vond er o.a. drie bevallige, uiterst verfijnde werken van Victor Rousseau, een sfank figuurtje Océanide van Pieter Braecke, en onder de allerjongsten beeldengroepen van Mathieu Desmaré, Eduard de Valériola, Marnix d'Havelooze, Jacques Marin, Jules Van Biesbroeck, Philippe Wolfers en Emiel Vloors. Een serie uitstekende bustes, enkele de ziel ontledend, andere uitsluitend beoogend stijl, waren onderteekend met de namen van Thomas Vinçotte, Charles Samuel, Jules Lagae, Jean Hérain, Godfried Devreese, den graaf de Lalaing, Alfred Courtens, Eugène de Bremaecker, Leander Grandmoulin, George Minne en Rik Wouters. Het belangrijk korps onzer beeldhouwers van dieren scheen daarentegen geheel vergeten te zijn, met uitzondering van Josué Dupon, die een gespierde Paardengroep had ingezonden. Jammer genoeg niets van Jean Gaspar, die de studie van het dierengelaat zoo ver heeft gedreven. Onder de schiders waren de gapingen niet zoo groot. Evenwel, al waren de beroemdste namen in den catalogus te vinden, de werken, die ze vertegenwoordigden, waren niet altijd van overwegend belang. Niettegenstaande dit, zullen de onderdanen van Koning Victor-Emmanuel, de opvatting en het gevoel voor het landschap in het Walenland, tamelijk wel kuunen gissen, in de weergaven er van door August Donnay, Evariste Carpentier, de Gouve de Nuncques, Pieter Paulus, het echtpaar Wytsman en van het Vlaamsche landschap in de gemeenlijk hooger en bonter gekleurde vertolkingen van Albrecht Baertsoen, Frans Courtens, Victor Gilsoul, Armand Apol, Richard Baseleer, Geo Bernier, Maurits Blieck, Omer Coppens, Paul Mathieu, Jan Taelemans, Isidoor Opsomer, Emmanuel Viérin, Edmond Verstraeten, Ferdinand Willaert, Henri Binard, Frans Hens, Valerius de Saedeleer, enz. De kritikus zal er zich vervolgens rekenschap van kunnen geven, hoezeer de klassieke aanblik van het landschap op stralende wijze is getransformeerd, dank aan de aanvaarding der luministen-techniek, in de werken van Emiel Claus en A.J. Heymans. De gelukkige invloed van het luminisme, aan een uiterst gezond temperament aangepast, wordt in de werken van enkele figuurschilders en schilders van binnenhuizen bewezen: James Ensor, August Oleffe, Albert Crahay, Marcel Jefferys, Camille Lambert, George Morren, Louis Thévenet. En naast deze schitteren andere kunstenaarsnamen - van hen die getrouw zijn gebleven aan de tradities van hun ras, die minder om een impressioniste schilderwijze dan om een goed koloriet zijn bekommerd, waaraan ze diepgaande psychologische kwaliteiten paren; we noemen o.a. de namen van: Eugeen Laermans, Karel Hermans, Karel Mertens, Eugeen Smits, Emiel Thysebaert, Leon Frederic, George van Zevenberghen, Emiel Vloors en Firmin Baes. Naar 't geringste werk dier humoristische of ernstige beschouwers van het landelijk | |
[pagina 134]
| |
leven, als daar zijn: Jacob Smits, Marten Melsen, Emiel Welvaert, Tony van Os of van de begeesterde zangers der moderne vrouw als: Henri Thomas, Georges Lemmen, Jan Gouweloos, Leon de Smet en Alfred Bastien, hebben we echter tevergeefs gezocht. Daarentegen vonden we wél te Rome: de prachtige en indrukwekkende binnenzichten van Alfred Delaunois, Alfred Verhaeren, Pieter Jacob Dierckx, René Ernest, Alexander Struys, - krachtige of subtiele stillevens van Alice Ronner, Bertha Art, Paul Dom, Georgette Meunier, Jenny Montigny en nederige, burgerlijke of wereldsche typen, in hun eigen huiselijken kring van Jan Stobbaerts, Herman Courtens, Jef Leempoels, Herman Richir, Philip Swyncop, Maurits Wagemans. De grootsche decorative Belgische schildering, heel modern van opvatting en oorsprong, was vertegenwoordigd door tamelijk middelmatige stukken van Ciamberlani, Fabry en Delville. Maar er was niets van Montald, Mertens, Omer Dierickx, Emiel Bergmans of Langaskens. Wat de portretkunst betreft, een genre dat ten onzent door vele uitstekende krachten beoefend wordt, deze was slechts aanwezig in enkele, tamelijk middelmatige beeldtenissen van Emiel Wauters en Jacques de Lalaing en door andere, betere, van Jef Leempoels en Hendrik Luyten. Geen enkele diepgaande psychologische en fysionomische studie, getuigenis afleggend voor groote opmerkingsgave, dankten we echter aan deze groep van portrettisten, de eenen reeds sedert lang beroemd, de anderen eerst sedert onlangs onze aandacht vragend, die zich uitstrekt van Jean de la Hoese tot Gustaaf van de Woestyne, gaande langs Van Strydonck, Gouweloos en Lucien Wollés. Evenwel, na lang zoeken, want 't was slecht geplaatst, vond ik een portret, vol leven en bewegende gedachten van den landschapschilder Em. Viérin, van de hand van zijn vriend Frans Van Holder. De doorslag van de deelneming van Holland aan de Esposizione di Roma is, zooals ik reeds zei, veel gelukkiger geweest dan die van België. Zoodra men de afdeeling onzer Noordelijke buren betrad, viel het dadelijk in het oog dat men in hun land nog vol angstigen eerbied leeft voor de traditie. Dit is waarschijnlijk de reden geweest, dat er in hun retrospectieve afdeeling niets was te vinden van Jongkind of Vincent Van Gogh. Dát waren de omversmijters, de opstandelingen, de mannen, verrukt over een nieuwe esthetiek, die er naar streefden om met een slag, den aanblik van hun kunst te veranderen! Want Holland, land van sleur, is er geenszins op gesteld om den vreemdeling werken en brokstukken van werken te toonen, die zich geheel van de regeling der eeuwen los hebben gemaakt! Wil dit zeggen dat de Hollandsche schilderkunst zich niet ontwikkeld heeft, sedert eeuwen? Geenszins! Doch deze evolutie is met een uiterste voorzichtigheid geschied en was enkel te danken aan de onweerstaanbare kracht der moderne beweging, die eindelijk de meest conservatieven mee heeft gesleept, op poene van geheel en voor goed te verdwijnen. De beste meesters der gestorven generatie, al behoorden ze ook nog zoo geheel tot hun eigen ras, hebben zich toch gedwongen gezien haar enkele concessies te doen. Dat ontneemt echter niets aan de waarde der van leven trillende scheppingen van mannen als Anton Mauve, Johannes Bosboom en de Marissen. De schilderwijze in Holland bleef realist, met een, een weinig Puriteinsch realisme, en de kunstenaars wagen zich inderdaad maar zelden aan sujekten van uiterlijk vertoon, zelden slechts vertolken ze tooneelen van nederigheid en ellende en de sociale tendenz van de kunst, die zoo sterk op den voorgrond treedt bij andere volken, is in Holland bijna nul. Met uitzondering van den onlangs gestorven Israëls, die slechts tot bevestiging van den regel gediend heeft. De Hollandsche schilders zijn dus te bedeesd en dit blijkt nog eens te meer uit 't feit, dat ze zoo huiverig zijn om zich aan 't naakt te wagen. Men vond geen enkel naakt van hen in de Eeuwige stad, in het hart van dat Italië, waar de kunst zoo vaak het schoon ontsluierd vrouwenlijf vergoddelijkte. De Hollanders wenden zich tot den schijn, veeleer dan tot de wezenlijkheid van 't leven, hun kunst is bijgevolg meer dan | |
[pagina 135]
| |
eenige andere huiselijke kunst, de tragedieën van het dagelijksch leven, de hoogontroerende natuurtooneelen hebben op hen maar weinig vat. Slechts bij uitzondering houden enkelen hunner, als bv. Frankfort, M. Schuld, Gorter en Dake, zich met het pathetische bezig. Gemeenlijk geven de overigen, met een waarheidsgetrouwheid, die zeker omtrokken is met poëzie, de vreedzame gebeurtenissen weer van het vreedzame leven, in een decor waarvan ze gaarne de aangename elementen vertoonen, waarin hun wél-zijn zich afspiegelen kan. Enkelen hunner doen dat met een meer of mindere mate van zwaarwichtigheid, als J.S.H. Kever, B.J. Blommers en Alb. Neuhuys. - Van der Waay, H.M. Krabbé en anderen, met meer lenigheid, meer temperament en meer sappigheid. Mevr. Bisschop-Robertson, zoo machtig in De Schuur, van der Maarel vol relief in zijn Bloemenverkoopster, Albert Roelofs zoo veelzijdig en veelkleurig in zijn akwarel: Het Middagmaal van Baby. Noemen we dan nog enkele krachtige stillevens van de hand van Roelofs Junior, Reicher, de Boer, Broedelet en Fles. Wat de Hollanders echter vooral hebben bewaard, is de traditie der schildering hunner rivieren en zeeën en verder van hunne stadsgezichten. Het water boeit evenzeer de aandacht der ouderen, waarvan Mesdag er een is, en van de jongeren als Leconte, N. Bastert en van Mastenbroeck, die zoo stralend was in zijn Maas bij Rotterdam. De schilderachtige schoonheid der Hollandsche voorsteden, heeft vooral Breitner, Ed. Karsen en W. Witsen geinspireerd. Ongelukkig schitterden de beide laatsten door hun afwezigheid. Van den eerste vatte zijn Winter te Amsterdam, heel zijn spontane en vrije wijze van zien en wijze van schilderen samen en uit een volstrekt en uitsluitend landschaps-oogpunt bezien, noemen we dan verder nog in de eerste plaats: Fl. Arntzenius, G. Dankmeyer, G. Bergsma en L.W. van Soest, wiens Winter eenigszins op Baertsoen's schoon besneeuwde kaden geleek. Holland, dat in de xviie eeuw zooveel schoone portrettisten bezat, telt er heden een veel geringer aantal! Onder de schilders, die zich aan de studie van het menschengelaat hebben gewijd, is H.J. Haverman een der weinigen, die over een onbetwistbaar doordringende opmerkingsgave beschikt. Hij geeft, in zeer sober gehouden beeldtenissen, de lichamelijke en zedelijke gelijkenis zijner modellen weer, beide in zijn schilderijen en zijn teekeningen. De meeste kunstbroeders in dit genre hebben wellicht meer sentiment, doch minder zielkundige opmerkingsgave. Hiermee bedoelen we vooral: A. Buisman, Martin Monnikendam en Mevr. van Duyl-Schwartze. Vermelden we dan nog als iets geheel buiten het gewone: Matthys Maris, uit wiens Kopje van een jong meisje zulk een wazige bekoring straalt. Er leeft in Holland echter een kleine kunstenaarsgroep, staande onder den invloed van het Fransche impressionisme, wier streven 't is om zich een eigen visie te scheppen door het paren van de solide kwaliteiten van hun ras, aan de handige aanwending van het luminisme. Aan de pogingen van deze jongeren-groep, waartoe Isaac Israëls, W.C.C. Bleeckman, J. Akkeringa en Willy Sluiter behooren, zal de Hollandsche kunst wellicht eenmaal haar algeheele omwenteling en hernieuwing danken.... Doch enkel de twee eersten dier schilders hebben vermocht om de gestrengheid der jury te overwinnen en de vergunning te ontvangen om in te zenden. Isaac Israëls een hyacinthenveld, frisch, frank en vrij in waterverf geschilderd en Bleeckmain een reine harmonie van tonen: La toletta di Santa Caterina a Parigi. Zoeken we dan ten slotte nog naar een verklaring van de onbegrijpelijke afwezigheid van J. Bauer, den tooverachtig-dichterlijken minnaar van oude architecturen en van den zeeschilder Storm van 's Gravezande en vermelden we nog met éen woord, de afdeeling van de beelden. Bijna heel 't succes hiervan kwam toe aan de kleine bronsjes van G.J. van der Hoef, een zeer ontroerd realist, die zich door de eigenaardigste manifestaties van het groote stadsleven aangetrokken voelt, die hij weergeeft bij middel van héel kleine beeldjes, die echter soms bijna wijdsch van | |
[pagina 136]
| |
uitdrukking zijn: volksche typen, menschen van de straat, kleine venters en nering-doenders, met hun straatkleeding en hun schilderachtig lawaai. Hij geeft die met heel veel waarheid weer, met een soms vroolijk en grappig, soms droevig gevoel, zooals past bij zijn zeer nederige personages in al hun oorspronkelijke plasticiteit. Onder zijn ongekunsteld kunstige stukjes, zoo geestig opgemerkt en vastgehouden, zoo nerveus van modelé, zoo van leven trillend in hun heel vaste vormen... noem ik vooral: De Clown, Oud Vrouwtje, Jonge Fluitspeler, Fruituerkoopster en Harmonicaspeler. Van der Hoef is een der weinige, echte moderne beeldhouwers die Holland bezit; onder de overigen hebben er weliswaar velen talent, doch ze beschikken over een veel minder scherpe opmerkingsgave en hebben niet zoo'n juisten kijk op de hen omringende maatschappij; we kunnen echter misschien een uitzondering maken voor T. Visser en Gerard C. Vrint. Doch het werk van Toon Dupuis, R.M. van Dantzig en Mevrouw Schreve-Yzerman, hoe héel oprecht ook in de uitvoering, is over 't algemeen zóo over-academisch dat, bij wijze van tegenstelling, des te meer op den voorgrond treedt dat vrije, levendige van die zóo heel natuurlijk geboetseerde figuurtjes van Van der Hoef. Hij alleen is op den rechten weg om de Hollandsche beeldhouwkunst wellicht nog eens tot een heerlijke toekomst te helpen voeren. Sander Pierron. | |
SterfgevallenJozef Israëls, † 12 Aug. 1911Ga naar voetnoot(1)In het midden van den zomer toen het zoo warm was als bij menschen heugenis niet was voorgekomen, is de grijze meester heengegaan. Het scheen dat die brandende hitte de laatste levenskrachten geheel en al uitputte, want zonder bepaalde ziekte is hij zoo zachtjens aan van ons gegaan. Maar de geest die in dit nietige lichaam huisde, hij is achtergebleven in die talrijke meesterwerken, welke in de laatste vijftig jaar dezen ijverigen, noesten werker tot den grootmeester der Hoilandsche School hebben gemaakt. Ging voor een maand of acht de zon onder bij het overlijden van Willem Maris, de schemering is nu ook verdwenen. Want meer nog, intenser nog dan de schilder van de armoede, van de zwervers langs de wegen, van het sobere zwoegen der armen van geest, zoo eenvoudig, zoo oud Testamentarisch soms door dezen dichter van het penseel vertolkt, was hij de gever van de schemering, als de zon onder is gegaan, en de avond beidt. In dat half licht, in dat grauwe, vormelooze, mysterievolle licht, zag hij zijne figuren het liefst, binnenshuis, gaande langs de velden of starende naar de zee. En nooit is er een schilder geweest die zoo door de natuur was begaafd met talenten als dezen meester, om dit even treffelijk weer te geven. Zijn gemis aan vaste vorm, zijn slordige schilder- en teekentrant kwamen hier tot hun volle recht, waar het meer ging een vorm aan te duiden, dan deze klaar uit te beelden, waar meer het essentieele moest worden gegeven. Hier kon hij alles wegwerken tot alleen de illusie van het leven overbleef. G.D. Gratama. |