Onze Kunst. Jaargang 10
(1911)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Uit AmsterdamStichting RembrandthuisWij gaan onze groote dooden eeren! Van 1639 tot '58 bewoonde dus Rembrandt dit huis met zijn mooien gevel in de Joden - Breêstraat. Treedt binnen, wie zijn geest kennen uit zijn werk, eeuwige woning zijns geestes. Toch heeft ook deze tijdelijke woning - waar Rembrandt zijn schitterendste jaren doorbracht - de wijding van zijn geest en het eeuwige. In 't bijzonder, nu daar zijn ets- en teekenwerk ten toon gesteld wordt. Jhr. P. Hartsen trad in de schoone rol van Maecenas op. In 1907 werd de stichting gevormd en nu noodt men U tot binnentreden in Rembrandt's woning. Jan Veth brengt met een inleidend woord (voor in den Catalogus) den bezoeker waar hij wezen wil: in het huis van Rembrandt en vlak bij zijne kunst. Een muursteen in het ruime voorhuis vermeldt het volgende: ‘Dit huis, waarvan de oude gevel, muren en zolderingen de indeeling aangeven der voornaamste vertrekken, doch waarvan de oorspronkelijke vensters ten deele, de deuren en betimmeringen en de meubelen geheel verdwenen waren, werd in de jaren 1908-1911 hersteld, met nieuw ontworpen ruimeren trap en betimmeringen voorzien en ingericht voor het tentoonstellen van Rembrandt's etsen en teekeningen.’ - De architect De Bazel was hier de man Het ruime Voorhuys, en de Sydelcaemer links prijkten vroeger, behalve met eigen werk, met schilderijen van zijn jeugdvriend Lievens, van Brouwer, Hercules Seghers,Ga naar voetnoot(1) Lucas van Leyden, Lastman, Pinas, Bassano, Rafaël, etc. De Aglercaemer offte Sael is nu helaas ten deele verduisterd door een belendende uitbouw. Daar komt de Rembrandt-literaluur. Wat zal de boven-achterkamer, de Kunstcaemer, geblonken hebben van wondere festijnen van schoonheid, die huis en lijf en leven looiden! Daar verhalen nu teekeningen hoe zijn verbeelding werkte. Voor boven aan den straatkant, waar 't leven voorbijspoedde - één zelfde gedruisch vaart daar langs - waren Cleyne en Groote Schildercaemer, nu bijeengetrokken. De wonderen zijner etsen tooveren daar de oude wereld te voorschijn van zijn tijd, die allen tijd weerspiegelt. Zoo eeren wij dus waardig een onzer grootste geesten. Dit is dan niet volkomen naar de realiteit, dan toch idealiter in den zuiversten zin: Rembrandt's woning. Het is een goed denkbeeld daar zijn ets- en teekenwerk ten toon te stellen. Dr. G. Hofstede de Groot, Dr. Jan Veth, Jozef Israëls, de firma Fred. Muller, 's Rijks prenten-kabinet droegen bij. Er worde nog veel meer bijgedragen.Ga naar voetnoot(2) | |
Pictura-tentoonstelling Heilige weg, 26De Pictura- Tentoonstelling schijnt wel een naspel in den geest van de Amsterdamsche St. Lucas, met een tendens naar het excentrische. | |
[pagina 99]
| |
Hier is veel zoekende vreemdheid van strevers, die nog geen eigenheid vonden, te zeer een trachten naar het andere vóór het zelf ontdekt is. Enkelen willen op avontuur uitgaan in den vreemde voor zij het eigen land kennen. Wat een grijpen naar het ongewone, waar het buitengewone onbereikbaar bleek! Wat zou Rembrandt gedacht hebben bij deze ongedachte nieuwigheden? Wel, hij had een bijzondere kant in zijn alomvattend werk - in zijn schetsen en latere schilderijen - waar uitzicht is naar onbegrensde mogelijkheden. Maar met welk eene wondere glinstering van spot in zijn beschaduwd oog zou hij gelachen hebben! En zich afgewend? Neo-impressionisme, luminisme, pleinairisme..., welk nieuw evangelie der kunst wacht ons? St. Lucas zou het mogelijk niet aanvaard hebben, daar zijn palet voor zulke bizarheden geen kleuren had, en zijn artsenijkunst voor zulke kwalen des tijds geen remedie. En toch bloeit daar welige kunst tusschen: Fleurs du Mal. Wie wel eens het buitengewone bereikt is P. v.d. Hem. Zijn Hartjesdag in de Jordaan te Amsterdam is groot werk. Hij heeft psychologische kennis en macht van uitbeelding. Hij weet menschelijke passies naar buiten te doen slaan als vlammen. Hij heeft zijn eigen palet. Met al haar schelheid zijn de kleuren droog en mat. Ze zijn soms als heesche schreeuwstemmen. Hij werkt aan den zelfkant der zedelijke wereld, de demimonde. - Zijn sensualisme is helaas te dikwijls van grof allooi. Jan Sluyters is zeer grillig en ongelijk. Doch het fonkelt in zijn Zomer (106), in de weerspiegeling op de verfschubben, van zomersch zonlicht in 't geboomte. Maar een Brabantsch landschap b.v. heeft niets.... Brabantsch, doch veel van koekebakkerskunst. Waar hij v.d. Hem in zijn figuurstukken evenaardt is hij wel eens fijner dan deze. Zijn teekeningen zijn karakteristiek. Maar een groote Naaktfiguur (175) die veel bewondering schijnt te trekken, in onaesthetisch, afstootelijk leelijk van verfbehandeling. Hij is echter een belangwekkend teekenaar. Ook C. Spoor is zeer ongelijk, een zoekende naar alle kanten. Hij vindt wel eens iets moois, b.v. in Bouwland (215), Muurbloemen (220), Onweersbui (221). In Grijs Weer is hij Breitner in 't klein. Hij worde meer zichzelf. Henk Meijer geeft althans in Druilerige Dag (158) een mooi stemmingsbeeld: de figuurtjes op den voorgrond zijn gevoelig gevormd, de landschapstoon is bijzonder fijn. Leo Gestel's werk zit vol beloften. Hij bewandelt te vele dwaalwegen en moest eens terugkeeren - met de droomen van zijn dwalen - tot den weg der schoonheid. Men kan zwerven zonder te verdwalen en zelfs, als Vincent Van Gogh, in zijn dwalen ontroerend van schoonen hartstocht zijn. Leo Gestel is dezen het meest nabij geweest. - doch hij leere zichzelf vinden én zijn eigen schoonheid. G.W. Knap is ruw, maar wel sterk. Zijn Stilleven (142) is tot nu toe zijn sterkste uiting en beter van schildering dan zijn stadsgezichten. Is daar de methode, die zijn handwerk zal veredelen? C. Huidekoper is een begaafd schilder, die het evenwel nog zelden tot ware kunst bracht. Hij zal er echter wel komen. Hart Nibbrig handhaaft zich als een der knapste pointillisten. Enkele andere schilders gaan wij voorloopig met een beleefden groet voorbij. D.B. | |
Uit ArnhemIn den kunsthandel de Vries te Arnhem hebben wij van een weinig genoemden schilder, uitstekend werk gezien. Een aantal doeken van den schilder Van Ingen, hebben ons overtuigd dat we hier met een groot talent te maken hebben. Van Ingen schildert niet anders dan koetjes; wei met bevolking. Doch, uit deze aanwijzing hale men vooral geen oppervlakkig oordeel. Een photografische werkelijkheidsweergave, gesteld deze mogelijkheid, is iets wat ver afstaat van dezen echten gevoelskunstenaar: van Ingen. Het is een | |
[pagina 100]
| |
edele weemoed die uit dit werk tot ons inkomt. Kr is hier een droomersnatuur die het landschap onmiddellijk rond zijn geboorteplek schoon vond en die alles wat in zijn ziel omging uitgebeeld zag in dit landschap, ‘Als ik buiten kom en rondloop zeide ons den schilder, dien wij te Renkum bezochten, is het me of ik aan een tafel ben met wel vijftig gerechten; het is te veel, het overstelpt me en ik probeer... Het wordt nooit, zooals ik het me droomde zooals ik het zag.’ De laalste woorden klonken moedeloos. Deze moedeloosheid - elke ernstig werker kent haar, en weet dat ze in waarheid niet is dan teleurgestelde toewijding van een, die zijn ideaal hoog slelde. Een andere maal vertellen wij van Van Ingens werk. Thans brengen wij hier zijn naam naar voren, de naam, welke voor zijn groote beteekenis, tot nog toe te kleinen klank bezit. Alb. de Haas. | |
Uit BrusselVIIIste salon der independenten.De great attraction, een belachelijke en buitenissige attractie, het onwelluidende van deze samenkoppeling van vokalen paste volkomen bij het geheel, werd geleverd door de ‘Cubisten’. Parijsche mystificateurs, wier eigenaardigheid in het vervormen en wan vormen van alle mogelijke voorwerpen schijnt te liggen: men kan zich enkel verbazen dat een zichzelfeerbiedigende kunstkring, zich tot het opnemen van dergelijke prullen leende. Het is echter waar dat de zoogenoemd ernstige bijdragen van onze independenten, ook niet veel beteekenden. Een gebrek aan belangrijk- en oorspronkelijkheid viel in alle werken waar te nemen. We vermelden echter met genoegen de goede Watergezichten van Bosiers (De zeilemakers) en van de Cockx Laatste Winterdagen, heel sappig en echt Vlaamsch van toon. Verder goede luministe Binnenhuizen, zonder overdrijving van het procédé, poëtisch gezien door Gustave en Leon Desmet.- Jefferys was er met schetsen teeder grijs van toon. Lantoine met uitstekende dingen uit de Maasvallei, in het genre van Verdyen. Dan een dichterlijke Herfstavond en een lichtende, van leven trillende Antwerpsche schets. Spillaert had er vreemde akwarellen eenigszins van de affichesoort, die echter toch wel op zichzelf belangrijk waren en Thevenet, eigenaardige en heel intiem geziene Binnenhuizen, als De Commode, zooiets als een Françis Jammes in schildering. Noemen we dan verder nog de teekeningen van Schirren en Constant Van Offel. Buiten en behalve de ‘Cubisten’ waren er twee inderdaad zeer interessante Franschen, Ottman, een uiterst teeder schilder, die Landschappen en een stilleven, De Brief, had tentoongesteld, en Briandeau, die mede een Stilleven had ingezonden. De beeldhouw was wellicht beter vertegenwoordigd dan de schilderkunst. Wouters was er met een allerliefst Kinderportret en bovendien met maskers van vrouwen, een uitstekende studie voor een Damesportret en de Thumilaire een der jongeren, die voor 't eerst met meesterschap, in zijn alle zeer verscheiden doch alle bekoorlijke vrouwenbusten optrad en verder een kleine groep van Een Vrouw en een Faun, die als verluchting zou kunnen dienen voor de ‘Vase’ van Henri Regnier. Noemen we dan nog een Vrouwenportret van Wansart en vooral een groote verscheidenheid van medaillen en medailjons van Wissaert, die grooten indruk op ons hebben gemaakt doop hun bevalligheid, hun gevoel en 't gespierd-machtige van hun teekening en eindelijk het Portret van Mevrouw E.T. en meer nog dat van koning Albert, dat zoo oorspronkelijk en goed gevonden, zoowel in de houding als de opvatting was. G.E. | |
[pagina 101]
| |
Uit DomburgWalcheren,het zeer schilderachtige eiland, heeft thans zijn eigen kleine tentoonstellingszaal voor moderne kunst. De zaal, een klein gebouwtje, werd door niemand minder dan den schilder Toorop zelf gesticht, overeenkomstig het verlangen van eenige jongeren die gaarne exposeeren wilden op de vriendelijke badplaats Domburg, waar hun werk ontstond. Neen, een: Laren, is Domburg (en gelukkig) nog niet! Wel is er een groepje schilders dat voeling heeft met elkander. Er is een geestelijke richting stroomend - Waarheen? - De toekomst houdt het nog verborgen! Er is een ander onderscheid met Laren. Dáár is het de schilderachtigheid van 't dorp welke inspireert; hier, in Domburg, is een innerlijk schoonheid-zoeken gaande met aanknooping van buiten. Voor Toorop's kleine communie-bruidjes is het teere Walchersche kind een gereed model. Zij hebben zulke wijze hoofden, deze jonge boerinnetjes uit Walcheren, zulke bedachtzame oogen, zulk een rustig bedwongen gang. Zij missen het meer stralende, naar buiten uitlevende van de Zuid-Bevelandsche. De kleine Walchersche draagt het starre dogma van onverzettelijk calvinisme uit vrome ouders, verzoet door jeugd, in den rechten toch zachten kinderblik. Van deze tentoonstelling gedurende de Augustusmaand te Domburg gehouden, zijn ons een paar allerschoonste herinneringen bijgebleven. De eene geldt Toorop. De meester heeft hier een superbe teekening, heel fijn, heel weinig met bleek rose en zacht geel verlevendigd. Zij stelt voor den Christus, in de eene hand beurend den beker met wijn, zinnebeeld van Jesus' bloed, in de andere de hostie, zinnebeeld van Jezus' lichaam. Voor hem geknield, ligt een kleine schare meisjes, Walchersche kinderen in de landelijke dracht tot welke lange rokken behooren. Juist deze lange rokken bij de kindergelaten, deze dracht gelijk aan die der ouderen, brengt de kinderen jeugdige vrouwelijkheid bij. Het is of wij figuurtjes zien der Primitieven. Nevens dit prachtig werk van Toorop is Jan Heyse's arbeid te noemen. Ook bij hem een onberispelijke voordracht, waarvan de verfijning toch nergens voor de directheid der uitdrukking komt te staan. Ook hem hebben de zuivere gezichten der vrouwen van dit eiland getroffen. Hij geeft ze weer in lijnen-eenvoud, in kleuren-puurheid, in zulk een simpele zuiverheid van lijn, dat men bij dit nobel werk denkt: weeral aan de Primitieven. Mevrouw Elout-Drabbe, willen we nog noemen. Haar werk ook, heeft de Tooropsche precieusheid waarin de uitdrukking niet te loor ging. Er blijven ons nog te noemen een paar Apostelbeeltenissen door Toorop gemaakt, in straffe lijn van zwart krijt. Zij geven in: zal hij dan, waarlijk, de Giotto worden van dezen tijd? Alb. de Haas. | |
Uit GoudaHet gerestaureerde zevende glas in de St. Janskerk te GoudaHet groote werk op het atelier van den heer J.L. Schouten te Delft ondernomen, is thans geeindigd. Na een paar jaren werkzaamheid, heeft dit glas uit het Noorder transsept van de Groote of St. Janskerk te Gouda, een restauratie, waardig het werk van een Dirk Crabeth, verkregen. Den arbeid op het atelier hebben we gevolgd; de deugdelijke, de zeer artistiek gevoelige wijze, waarop de heer Schouten te werk is gegaan, beloofden een goede uitkomst. Fragmenten uit het oude glas, door een gelukkig toeval op een zolder der kerk gevonden, leidden het werk. Onvermoeid is getracht, de kleur, den toon vooral van het oorspronkelijke nabij te | |
[pagina 102]
| |
komen. En thans is al deze toewijding inderdaad door een groot succes bekroond. Majestueus, verheft het 20 M. hooge kerkraam zich in een glanzend, lichtend, schier zilverig, grijs. Tooverachtig is het mozaïek van kleur, een veelheid van wisselende kleurvlakjes, waaruit drie tafreelen zijn opgebouwd. Het hoofdtafreel is het Heilig Avondmaal, waarin terzijde, de schenkers van het glas, Philips II en Maria van Engeland zich bevinden. Daarboven de inwijding van Salomo's tempel. Het onderste raamgedeelte wordt ingenomen door een cartouche welken wordt vastgehouden door een paar engelenfiguren. Het zeer mooie van dit zevende glas is de eenheid in de ontzagwekkende veelheid van figuren en voorwerpen. Het is inderdaad een kleur-sprookje waarnaar men geboeid luisteren mag en lang nadroomen. De macht van dit glas is zijn fijne toon, goed volgehouden in alle kleuren; een toon welke zich onderscheidt van de meeste der andere beroemde glazen. Jammer is het dat door de enorme hoogte veel van de uitmuntende schilderkunst van Dirk Crabeth als het ware verloren gaat. Daar in het bovenste gedeelte, zijn de verrukkelijke Cherubijnenkoppen, welke wij, vóór zij hun hooge plaats in de wolken innamen, tegen 't licht hebben mogen houden Forsch gekanteld, in een stoere plastiek werden zij als werkelijk levend in de wolk waarin zij lagen. Ze terugzoekend thans in een schier dertig meters hoogte misten wij veel. Doch een ondefinieerbare fijnheid, een weergalooze beschaafdheid door de nergens brallende, doch in toom gehouden kleurpracht en vormenzuiverheid overwint ons toezien, 't welk kritisch zijn willend, wordt overweldigd. De heer Schouten, die met zooveel overtuiging zijn atelier-staf wist te bezielen, heeft hier een groot werk van den genialen landgenoot en voorvader Dirk Crabeth, voor het vaderland, voor de stad Gouda, waarvan deze glazen van Europeesche vermaardheid, een eere vormen, door zijn kundige restauratie, behouden. Alb. de Haas. | |
Uit Den HaagVictor Bauffe bij ZürcherDeze schilder volgt geheel en al het voetspoor der groote waterschilders, van Weissenbruch en Gabriel. Van den eersten heeft hij de compositie, de voorname plaats die lucht en water daarin innemen, van den laatsten wel eens de manier van schilderen, vooral in zijn bloemstukken. Weissenbruch is breeder en vooral dieper. Gabriel is pitliger, raker en puntiger dan deze volgeling, die echter over een assimilatie vermogen heeft te beschikken dat zijn werk zoo op den eersten aanblik geheel en al echt doet zijn. Maar bij nadere beschouwing is het breede gebaar niet van hem en de petillante schildering van Gabriel. In zijn bloemen denken we aan de fijngeobserveerde atmospheer omhulde flora van Gabriel, toch zijn er in Rozen en Anjelieren qualiteiten van frischheid en diepte, die een gebrek aan stofuitdrukking, die sterk in Spiare uitkomt, doen vergeten. Evenals zijne leermeesters is Bauffe het sterkst in de schetsen, welke hij direct naar de natuur maakte, beter dan in de daar naar verwerkte, meer gecomposeerde doeken. Het rake, het op den man affe missen ze. Zoo zijn Hoekje in den Polder, Rijn bij Renkum te loven, waar in Warme dag de toets te slap werd, de verflaag te rul, te korstig, om de peinture verzorgd te doen zijn. | |
Tentoonstelling F.G.L. Oldewelt bij KleijkampBekend zijn de bloemen en de portretten van Oldewelt, niet de landschappen. In deze is hij meegegaan met de latere opvattingen in dat genre met de luministen. Hij bande de donkere kleuren, gebruikte uitsluitend ongebrokene, maar pointileert niet. Daardoor krijgen zijn doeken wel het uiterlijk aspect, maar het levende ontbreekt: het principieele van het pointilleeren, dat de kleuren wil doen werken elk | |
[pagina 103]
| |
afzonderlijk op elkaar, om beweeglijkheid en trilling te geven. Zooals ze nu zijn lijken het platgestreken pointilleschilderijen, en ontstaat een halfslachtigheid, die zijn bloemen en portretten niet hebben. Hierin drukt hij zich dan ook het meest eigen uit. Het zijn de bloemen die hem het beste afgaan, die zijn genre uitmaken. Daarin heeft hij een vlotheid, een breedheid vandoen, een gemakkelijke streek, die zijne portretten niet in die mate bezitten. De schikking is los en luchtig, de kleur niet sterk, eerder grijs, zeer dun aangebracht, waardoor een levendigheid ontstaat, die dit werk nooit op probeersels doet gelijken, om de kleur op te voeren door afkrabben en puimen, hetwelk dikwijls zulk een vermoeienden indruk geeft. Het ziet er uit met veel gemak en lust te zijn geschilderd. De portretten missen, in dat zijner moeder, bij een uitnemend modelé en vloeiende peinture, smaak in het kiezen van de entourage, van de accessoires. Het is niet sober genoeg om gedistingeerd te zijn. Later in zijn eigen portret verandert hij van faire, de streek is niet zoo smedig meer, de peinture is ruller en lichter, het type minder sterk en minder onbevangen gegeven dan het kleine meisjeskopje, het argelooste geschilderd van de hier aanwezige portretten. | |
Bij Van Gogh tentoonstelling van werken van Odilon Redon en Vincent van GoghHet werk van den krankzinnigen, den heftigen Van Gogh tegenover het meer bezonkene, bedachte, gewilde van Redon. Bij den eersten een los laten van alle krachten, die razend op het doel los stormen, om de impressie maar zoo snel mogelijk weer te geven, de obsessie, die hem bezit bij het aanschouwen van een landschap met ondergaande zon of bij het zien van zichzelven in den spiegel. Dan is het gewone stelselmatig aanbrengen der verf, het bedachtzame neerzetten der toets hem te langzaam, dan wordt er gesmeerd dat de verf in striemen op het doek komt, dat er voren ontstaan waarin het linnen onbedekt blijft; dan wordt er gekrast met het achtereind van de penseel, met de duim geveegd, met het tempermes gemetseld of gekrabt tot dat het beoogde effect bereikt is, een effect, zoo waanzinnig grillig, een blik zoo hallucinair, dat ontzetting ons de natuur zoo doet zien, als deze mensch, die een orkaan in het hart droeg en een zon in de oogen, ze in zijn buien van exhaltatie aanschouwde. Odilon Redon is een verteller van den waanzin, hij ziet het wonderlijke, geheimzinnige, hij geeft de nachtmerrie, hij ziet de angst in de oogen van een hond, hij voelt het spookachtige van een licht dat schaduw geeft bij een raam, hij wekt een geesten wereld op die hij overal aantreft, hij is de Lugné Poé der schilderkunst, die zich in fluweelige litho's, nog sterker en concreter uit. Hij kent de waanzin, maar is niet als Vincent van Gogh er door bezeten. | |
Tiieophile de Bock bij BiesingKort na den dood van de Bock volgde de eene tentoonstelling van zijn werk op de andere, tot er een stilstand ontstond, die het werk ten goede kwam, daar er zich een zekere geblaseerdheid voor ging openbaren. En zeer ten onrechte, want op deze tentoonstelling komt voor de zooveelste maal eens weer voor den dag welk een echte schilders-ziel de Bock toch bezat. Hij schilderde van nature als een vogel zingt, zonder eenige moeite, zoo eenvoudig weg. Of het een groot doek is, waaraan zoo veel grooter eischen zijn te stellen, of een klein, altijd treft het groote gemak waarmede de moeilijkheden werden overwonnen, alsof ze voor dezen begenadigden niet bestonden. Er is wellicht, Willem Maris uitgezonderd, geen enkele Hollandsche schilder, wiens werk zoo'n vlotte peinture bezit. Hoe ook de smaak zich zal wijzigen, de kleuren pracht, de forsche structuur zijner landschappen, de kloeke aanpak van een geval, het doorvoeren van een toon om de gewilde stemming te vertolken, bij dat bekorend gemak van schilderen, al deze qualiteiten hebben de Bock een eigen plaats onder de rasschilders van alle tijden verzekerd. | |
[pagina 104]
| |
E.J. van Wisselingh en co negende tentoonstelling van kunstwerkenDe clou van deze jaarlijksch wederkeerende tentoonstelling is de groote groep werken van Mettling. Wel kwamen op vroegere exposities zoo af en toe eens een in bruinen toon gehouden mannenkop voor, maar zooveel werk bij elkaar als hier geboden werd, nog nimmer. Deze collectie geeft ons de gelegenheid een karakteristiek van dezen artiest te maken. Hij behoort lot een vorige generatie, is niet boven zijn tijd gekomen, maar staat er geheel in. Zijn donkere doeken, de figuurstukken zijn sterk op de oud-Hollanders geïnspireerd, op Terborg soms in de grijze tonaliteit van een interieur met rookenden man, op Dou of Metsu een enkele maal in de minutieuse penseelvoering, welke echter evenals bij Stevens den Belgischen schilder toch altijd beneden deze veel habielere schilders blijft. Soms wordt het ver opvoeren in details wel wat porseleinig als in zijn eigen portret, waarin hij zich van zijn zwaksten kant toont. In de grootere doeken is invloed van Hals in de malsche penseelstreek, toch ook hier is deze lang niet zoo meesterlijk als bij dezen grooten voorganger wat in Le Rieur, dat zulke prachtige eigenschappen van kleurdiepte heeft, in de streperige toets, die niet genoeg verantwoord werd, het duidelijkst blijkt. La Bohémienne is de parel dezer collectie; hier is alles even gemakkelijk, even los en frisch geborsteld, met een franchise en een gemak die bij de flu weelige verfslierten aan het geheel iets buitengewoon bekoorlijks geven. Is Mettling in al deze doeken nog sterk onder den invloed der oude Meesters, de moderne richting, die van het buitenlicht te schilderen, zou hem op paden voeren waaraan Bastien Lepage zijn roem in dien tijd heeft te danken, namelijk het gebruik maken van lichte kleuren en toch de vorm meteen geven, zoodat deze het conventioneele behield. Dat het licht de contoeren zoo sterk verandert, daaraan werd niet gedacht. Het is dan ook den impressionisten gegeven dit zuiver naar waarheid uit te drukken. Voor dezen was echter de tijd nog niet gekomen. Zooals Mettling dit probleem oploste is het soms of Hals nog aan het woord is, als in de Jeune Pêcheur, maar zoodra er op eigen beenen wordt gestaan is het buitenwerk zwak en zelfs valsch als in En vacances, waar de parasols verre van harmonisch in aangebracht zijn. Het is in het algemeen wat zoet en wat liefjes, de fraaie penseelvoering wordt gemist en vervangen door een eentonig in elkaar werken der kleur, wat in het grijze Paysanne tricottant au bord d'un puits minder hindert, en het tot zijn beste buitenwerk stempelt. Wat de overige werken betreft, als gewoonlijk weder vele Fantin Latours, waaronder een prachtige, een bloemstuk uit 1864, veel dieper van kleur en weelderiger van compositie, dan het wat stijve, doodsche, minder romantiesche bloemstuk uit '83, narcissen en irissen in een glas. Het lijkt wel of deze firma het monopolie heeft voor dit werk, zooveel als er telken jare van te kijk is. Mauve en Jaap Maris waren vertegenwoordigd, de eerste door twee eenvoudige, zeldzaam veropgevoerde blonde aquarellen Schapen aan het landhek en Koeien aan het hek, terwijl een imposante Dordrecht van den tweeden, grootsch van bouw, de twee Mauve's niet veel schade toebracht. Dijsselhof en Van der Maarel, Breitner en Boudin, vielen het meest op, bij deze zoo voorname collectie, bijna geheel uit eerste meesters samengesteld. G.D. Gratama, |
|