Onze Kunst. Jaargang 10
(1911)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Het koorhek in de nieuwe kathedraal te HaarlemToen mijn vader veertig jaren geleden mij rondleidde bij de merkwaardigste Utrechtsche monumenten van oude kunst, kwamen wij o.a. ook aan het koperen koorhek in de St. Jacobikerk, het werk van den beroemden Mechelschen geelgieter. Levendig herinner ik mij, hoe mijn vader van dit monument en zijn maker, en ook van andere soortgelijke werken in ons land, op de hoogte was en daarvoor belangstelling wist te wekken. Nog hoor ik hem zeggen: ‘te Haarlem in de groote kerk is een koorhek, waarbij vergeleken dit hier (in de St. Jacobikerk) onbeteekenend is; het is veel grootscher en rijker; maar dat in den Dom te Xanten, vrijstaand in het priesterkoor, zonder eenige houten omlijsting en te Maastricht gemaakt, spant de kroon.’ En hij voegde er bij, dat helaas door de reformatie wel alle gelegenheid voorgoed was ontnomen om ooit de bestelling van zulk een werk te krijgen. En juist zulk een werk zou hij gaarne eens hebben ondernomen, hoewel zijn werkplaatsen dan voor veel ruimere moesten verwisseld worden. Voor koperen koorhekken was dus vroeg reeds mijn belangstelling gaande gemaakt. Na herhaalde bezoeken in lateren tijd aan de oude Haarlemsche en Xantensche Domkerken en zoovele andere, waar zich koperen koorhekken bevinden, kwam ook bij mij, steeds sterker, het verlangen om zulk een werk tot stand te brengen. Maar eenige kans scheen er niet, totdat voor de Haarlemsche Kathedraal van Sint Bavo dit vraagstuk naar voren kwam. Dat reeds een andere hand zich had bezig gehouden met een ontwerp, bleef mij onbekend, toen Z.D.H. Monseigneur Callier mij met de vereerende taak belastte. Aan den ingang van het priesterkoor zoowel als rondom moest een koperen afsluiting komen. En mijn eerste ontwerp gaf wel een afspiegeling van groote blijdschap in de weelderigheid en speelsche dooreenslingering van takken, die als een blijkbare afbeelding van het brandend braambosch rondom de Heilige Plaats waren gedacht.Ga naar voetnoot(1) Maar wijze bedachtzaamheid | |
[pagina 63]
| |
van den Bisschop moest mijn te groot enthousiasme temperen en bovendien een nog beter symbolische idee voor het nieuwe koorhek aangeven. Een idee, wel gecompliceerder en lastiger om te verwerken, maar zoo juist ter plaatse van het priesterkoor der Kathedraal en tevens zooveel rijker aan versieringsmotieven, dat bij den langen duur, dien het werk eischteGa naar voetnoot(1), steeds geestdrift en toewijding den arbeid konden gaande houden. JAN BROM: Koorhek in de Sint Bavo-kerk te Haarlem.
Nu het eerste gedeelte van het ongewone werk is gereed gekomen en de redactie van Onze Kunst den wensch te kennen gaf, afbeeldingen en beschrij- | |
[pagina 64]
| |
ving hiervan te plaatsen, voldoe ik gaarne aan het vereerend verzoek, een en ander mede te deelen omtrent het nieuwe koorhek der Sint Bavo-Kathedraal. JAN BROM: Detail van het koorhek.
Nadat de ontwerpteekeningen zoowel voor den voorkant als voor den koor-omgang waren goedgekeurd, moest eerst begonnen worden met de plaatsing van den Bisschoppelijken troon, de ‘cathedra’, waaraan kerkgebouwen den naam van Kathedraal ontleenen. De ‘cathedra’ behoort vast aan den bouw te zijn verbonden, wat hier bereikt is door haar constructief te vereenigen met een stalen dwarsbalk, die aan de twee naaststaande zuilen werd ingemetseld. Daaraan zouden later tevens de hekspijlen worden bevestigd. De uiterlijke afmeting van hoogte en breedte voor den troon in mijn ontwerpteekening van het hek gereserveerd, zijn bereidwillig door den beeldhouwer F.W. Mengelberg overgenomen, zoodat het werk van den een dat van den ander in dit opzicht niet stoort. Toen de bisschoppelijke troon voltooid en geplaatst was - niet eerder -, mocht met de uitvoering van het koorhek begonnen worden. En toen eerst begon voorgoed de studie en zorg aan deze ongewone taak verbonden. De bekende Keulsche kunstcriticus en oudheidkundige Prof. Dr. Can. Alexander Schnütgen heeft wel reden te schrijven: ‘Nur da wo Erfindung und Ausführung in derselben Hand liegen, ist die Harmonie erreichbar, welche kein Kunstwerk entbehren kann’.Ga naar voetnoot(1) Het is juist gedurende de uitvoering, dat moeilijkheden van technischen en aesthetischen aard zich telkens opnieuw voordoen. Daarom zeide de architect Jan Stuyt onlangs zeer juist: ‘zoo'n werk kan men enkel ontwerpen | |
[pagina 65]
| |
en teekenen en wijzigen en schikken, als men bezig is het te maken; te voren gaat het niet.’ JAN BROM: Koorhek in de Sint Bavokerk te Haarlem.
Wie dan ook de eerste teekening en het thans geplaatste koorhek vergelijkt, zal gereedelijk toegeven, dat er ingrijpende wijziging, rijkere detailleering en belangrijke verfraaiing zijn gekomen. In dit koorhek werd nagestreefd: | |
[pagina 66]
| |
JAN BROM: Detail van het koorhek.
1o dat het aan zijn doel, het priesterkoor stevig te omsluiten, zou beantwoorden en voldoende doorzicht zou verleenen; 2o dat het door verhouding, vorm en kleur zóó rustig en natuurlijk op zijn plaats zou staan, alsof 't geen moeite had gekost; 3o dat eentonigheid zou worden vermeden, zonder dat het werkstuk zich aan den beschouwer opdringt als enkel om zichzelf gemaakt. JAN BROM: Detail van het koorhek.
Een korte beschrijving van het nieuwe koorhek zij hieraan toegevoegd. De symbolische idee, door Monseigneur Callier mij voorgehouden, was: het gebed, dat als wierook voor den troon des àllerhoogsten opstijgt. ‘De Heer zeide tot Mozes: neem u specerijen, | |
[pagina 67]
| |
mirre-olie en onyx, galbanum van goeden geur en zeer helderen wierook, en gij zult het tot een reukwerk maken, met zorg gemengd, en gij zult daarvan voor den- tabernakel der getuigenis leggen, ler plaatse waar Ik aan u zal verschijnen.’ (Exodus XXX, 34, 35, 36). Dienovereenkomstig zijn de lange spijlen als wierookplanten, de kleinere als bubon galbanum en de twee zware steunen als mïrre-boomen gestyleerd, terwijl de onyxslak, zoowel aan de eindingen van den balk tegen de kolommen als aan het scharnier der deuren, mede een welkom motief was. JAN BROM: Detail van het koorhek.
De spijlen zijn onderling verbonden door dwarsstangen, die zich vertoonen als kronkelende slangen, terwijl nog andere reptielen zich in bochten wringend, daartusschen eenig lijnenspel brengen. Deze serpenten, vluchtend voor den geur van den zuiveren wierook, verbeelden de booze geesten, die door het gebed machteloos worden gemaakt. De wierookplanten groeien langs en over den met koper omkleeden balk tot een weelderigen rand als bekroning; de bloemen der wierookplanten zijn in den vruchtenknop benut voor electrische gloeilampen en hebben dus nog bovendien een practisch nut: de verlichting van het priesterkoor. De kleur van het geheele hek is met een warmbruin brons patina verhoogd en daardoor voor het oog aangenamer; de vormen komen rustiger en beter uit dan bij blank geel koper het geval zou zijn. Het hek aan den ingang van het priesterkoor zal een breedte hebben van tien meter en dus het koor aan de voorzijde geheel afsluiten. Bij pontificale plechtigheden echter gaan de zes deuren haaksch open, zoodat het uitzicht naar het altaar dan geheel vrij is. Enkel de twee steunen en de dwarsbalk met den rand voor electrisch licht, waaraan de deuren draaien, zijn vaststaand bedoeld. | |
[pagina 68]
| |
Het hek opzij en rondom het priesterkoor strekt zich uit over eene lengte van niet minder dan negentig meter. Daarin komen eenige deuren, waartoe door de aanwezige trappen de plaats is aangegeven. Bovendien komt achter de eerste kolom bij den ingang van het koor nog een deur, die toegang geven zal tot de ambo (preekstoel). Deze ambo, waarvoor mijn ontwerp is goedgekeurd en waarvan mij dezer dagen de uitvoering werd toevertrouwd, wordt van petit granit met koperen omheining in den trant van het koorhek. Alleen de Bisschop met zijn gevolg betreedt deze ambo van uit het priesterkoor; voor den gewonen parochieelen dienst komt een afzonderlijke browzen trap, die in het schip der kerk toegankelijk is. Jan Brom. Utrecht, Juni 1911. |
|