| |
| |
| |
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)
Uit Antwerpen
VALERIUS DESAEDELEER is een kunstenaar die hier bijna onbekend was, en van hem herinnerde men zich slechts een hier en daar in den rommel van groote driejaarlijksche tentoonstellingen verloren geplaatst schilderij. Zijne tentoonstelling in het Kunstverbond alhier, kon hem eindelijk toonen in zijn volle waarde: een stil en zedig temperament, met een dichterlijk gevoel, dat er in gelukt is in zekere mate de synthesis van zijn land, Zuid Vlaanderen, uit te drukken in landschappen met diepte en wijdschheid, maar zonder groot gevoel voor kleur, donker meestal, grauw en beneveld. Men voelt wel hier het leven van een zeer bizondere kunstenaarsziel, maar wij meenen toch dat de grootheid der Vlaamsche schilderkunst niet langs die wegen te zoeken is. Wij zullen van hem kunnen onthouden een fraai Sneeuwlandschap, en vooral dien oorspronkelijk opgevatten, zeer suggestieven Boomgaard.
| |
Albert Crahay
vereenigde in de zaal Arti een veertigtal zijner werken, naar ik meen, de eerste individueele tentoonstelling van dezen jongen schilder, die zijn eerste sporen verdiende in de salons van Kunst van Heden, waar zijn debuut terecht een schitterend succes behaalde. Meer dan een van zijn hier bijeengebrachte werken was ons reeds bekend uit laatstgenoemde tentoonstellingen, en met genoegen zagen wij hier weer, kloek gebouwde schilderijen als Garnaalvisschers, Avondstemming, Visschers hunne netten ledigend, Visschers te paard, e.a. Crahay toonde zich hier eens te meer als een degelijk en tevens fijnzinnig kunstenaar met een uitzonderlijk kleurgevoel, en met een geoefende techniek. Zijn Lezeres b.v. bevat te dien opzichte heel wat bizondere kwaliteiten, en het munt daarbij uit door een zeldzame distinctie. Als portretschilder blijkt hij met deze gaven een groote belofte in zich te sluiten, zooals nu reeds blijkt uit portretten als dit van Mej. J., Mieke, Jack, e.a. Crahay hoede zich echter voor den krachtigen invloed dien Auguste Oleffe op zijn kunst schijnt te hebben uitgeoefend, en waarvan hij zich zal hebben vrij te maken, en tevens voor al te gemakkelijk bekomen uitslagen.
| |
Koninklijk kunstverbond tentoonstelling van teekeningen
Van 15 tot 25 April 1911 Zijn uitmuntende winterwerking heeft het Kunstverbond gesloten met een tentoonstelling van teekeningen en pastels, die alleszins een waardig einde was voor de reeks salons, welke wij tijdens het afgeloopen seizoen te genieten kregen. Door het feit dat dit salon een ledententoonstelling moest wezen, kon een eenigszins heteroclitisch karakter niet geheel vermeden worden. Maar een tentoonstelling waar de middelmatigheid de nederige minderheid uitmaakt, mogen wij immers beschouwen als zijnde gelukt? Dit was dan ook hier het geval.
Uitstekend werk was er van Charles Mertens, wel niet alles nieuw, maar met welke vreugde kon men hier terugzien
| |
| |
enkele van die weergaloos knappe, prachtig levende teekeningen van dezen meester, die m.i. al te weinig gerekend wordt tusschen onze allergrootste.
Victor Hageman bracht verrassende dingen. Zijn teekeningen van Hindoesche matrozen, zijn Joodsche Vrouw, maar vooral die vreemd-fantastische marionnetten, die sierlijk-verfijnde poppen van het wajanggolek en het wajang-poer wah, behooren tot het allerbeste van dezen zeer produktieven, eerlijk-strevenden en superieur-origineelen kunstenaar.
Van Walter Vaes een talrijke inzending, kleine en groote pastels, portretstudies, kerken, torens, daken, kleine dokumenten en notities, getuigend echter van een verbazende werkkrachten een ongewoon kunnen.
Jacob Smits toonde er o.a. een uitstekend Mansportret, dat ons zijn mooiste dingen in dit genre herinnerde, en Richard Baseleer een reeks vizies en impressies, waaronder meerdere van besliste waarde.
Ik meen de inrichters van de tentoonstellingen tijdens het afgeloopen seizoen in het Kunstverbond gehouden, van harte te mogen gelukwenschen met hun zeer verdienstelijke pogingen. Ook langs dien kant merken wij een openbaring van nieuw leven, en men mag er op vertrouwen dat de strijd, op zulke wijze gevoerd, weldra leiden zal tot een volledige zege.
| |
Koninklijke maatschappij tot aanmoediging van sghoone kunsten driejaarlijksche tentoonstelling April-Mei 1911
Met den paradoxalen Franschman Jean Dolent, zou men vóor tentoonstellingen als deze kunnen uitroepen: ‘A des époques régulières, j'entends dire: “On a récompensé tels peintres.” Je n'entends jamais dire que l'on en ait puni.’
Deze tentoonstelling was slecht! Cynisch slecht!
En toch geloof ik dat deze driejaarlijksche een feit van beteekenis is geweest! Zij is nl. het uiterlijke teeken van den dood, welke de ‘kunst’, teerende op die van vóor 50 jaar, nu beslist is ingegaan. Zij is een datum in de geschiedenis van onze kunstbeweging. Zij sluit een periode voor goed af. Een nieuwe begint!...
Ik tel volgens den katalogus 312 schilderijen! Van dit zeer aanzienlijk getal zijn er, breed gerekend, en met heel veel inschikkelijkheid, ± 20 van mindere of meerdere verdienste te noemen!
Vooreerst een zeer merkwaardig landschap, Vóor het Onweder, van François Beauck, een korenveld met een paar boomen, van een prachtig dramatisch effekt, flink geschilderd tevens, en van een verrassenden eenvoud van samenstelling. Het doek, een van de allerbeste inzendingen, hing, bijna onzichtbaar, in een zeer duisteren hoek. Van den Hollandschen schilder Floris Arntzenius, een straat bij regen, waarin de stemming van een grijzen dag, de atmosfeer van een natte straat uitmuntend getroffen werden. De Weduwe van P.J. Dierckx is een kleurig en knap geschilderd stuk, dat zoo goed als om het even welk ander, zijn plaats in de eerezaal ten volle verdiende. Als ik verder in bonte wanorde eenvoudig melding zal hebben gemaakt van de inzendingen van Maurice Blieck, Albert Augustus, R. Bosiers, Jan Ciaessens, Valerius de Saedeleer, Léon Fréderic, Camille Lambert, Henry Luyten, Jacques Madyol, Arm. Rassenfosse, Jan Stobbaerts, Tony Van Os, Alfred Verhaeren, Edmond Verstraeten, Ernest Welvaert, het echtpaar Wytsman en Paulus, dan meen ik ongeveer niemand te kort te hebben gedaan.
Van de circa 70 beeldhouwwerken kan ik er 't noemen; van den Gentenaar Domien Ingels een Hengstenkop, kloek werk, eerlijk en gewetensvol doorwrocht, sierlijk en harmonisch; van Georges Minne zijn reeds in Kunst van Heden geziene Mannenbuste; verder werk van P. Braecke, Frans Claessens, Oscar Jespers, Edward Melis, en een Mijnwerker van Constantin Meunier.
Het is mijn schuld niet, zoo ik in den dicht opeen gepakten hoop, een of ander werk over 't hoofd zag.
Van de ‘terugblikkende tentoonstellingen’ was vooral die van wijlen Piet Verhaert belangrijk. Het Portret mijner Moeder, dit superbe brok degelijke schilderkunst, dat zijn plaats verdient in een onzer natio- | |
| |
nale muzea, zagen wij hier met innige voldoening weer. Maar men zal het den inrichters van deze Driejaarlijksche nooit vergeven, dat zij - laat ons hopen dat het door hun onwetendheid was! - de nagedachtenis van dezen zoo verdienstelijken kunstenaar op wraakroepende wijze te kort deden door het gewetenloos uitstallen van meer dan éen zijner minderwaardige werken.
Een feit dat ik verder beteekenisvol genoeg acht, om het te noleeren, is nl. dit: dat buiten éen of twee uitzonderingen, al onze groote schilders zich bij deze Driejaarlijksche onthouden hadden!
Hetgeen waarvan wij dan wellicht de beste herinnering zullen bewaren, is de tentoonstelling van Poolsche kunst. Wel bleven wij vreemd voor meer dan één harer bedenkelijke produkten, maar De Winter van Axentowicz, de bloemstukken van Filipkiewicz, en een suggestief portret van Eugeen Zak, in den trant van Holbein, mochten worden aangestipt als verdienstelijk werk, benevens een paar karaktervolle beeldwerken van Bronislas Pelczarski.
Ary Delen.
| |
Uit Brussel
Tentoonstelling van Jan Gouweloos
Deze meester is wel een der meest oorspronkelijke van die zelfde krachtige generatie, waaruit ook Gilsoul, Laermans, Mathieu en Blieck voortgesproten zijn, en we hebben er hem in dezen tijd van tot 't uiterste doorgevoerde landschapschildering en luminisme, vooral dank voor te weten, dat hij in het teekeneu van mooie vormen van menschen en in het schilderen van edel naakt behagen schept; zoodoende evenzeer ingaande tegen schijnheiligheid, die officieel wil heeten, als tegen de kwezelachtigheid van zoogenoemde ‘maatschappijen tot aanmoediging van Schoone Kunsten’, (heeft die van Antwerpen o.a. Laermans niet onlangs als een pornograaf behandeld, door een naakt te weigeren dat de meester op de Driejaarlijksche ingezonden had?) Gouweloos' bewonderenswaardig geschilderde naakten, zijn wonderen van frissche bevalligheid en jeugd. Het is het gezonde, sappige, jonge vleesch, zooals Rubens en Jordaens en alle groote meesters het hebben geschilderd en liefgehad. Misschien op zijn hoogst verdient Gouweloos het lichte verwijt, zooals het aan het meerendeel onzer hedendaagsche schilders kan gemaakt worden: namelijk zijn gebrek aan compositie; - die uitstekende studies zijn maar uiterst zelden geheel voltooide schilderijen, maar men blijft toch altijd zijn kunnen bewonderen en men voelt zich ontwapend tegenover die sappige streeling der factuur. Behalve die naakten, na die van Stobbaerts en Laermans de schoonste wellicht, stelde Gouweloos mede in den Kunstkring, heel goede portretten van jonge vrouwen en meisjes en zelfs van een politiek personnage: van den schepen van financiën Grimard ten toon, een heel wélgelijkend, heel doorwroet en heel bestudeerd portret.
| |
In de libre esthétique,
buiten en behalve een collectie heel belangrijke en heel eerlijke, zij 't ook niet heel oorspronkelijke werken, afkomstig van wijlen den beeldhouwer Van der Stappen en een heel eigenaardige en uit een oogpunt der geschiedenis van het impressionisme, heel leerrijke verzameling van werken van Henry Cross zagen we - en dit was wel de hoofdaantrekkelijkheid van dit als geheel beschouwd tamelijk flauwe tentoonstellinkje - heel goede portretten van Theo van Rijsselberghe, die, hoewel hij nog het meest van al onze schilders te veel aan het pointillisme offert, dit toch het best van allen doet en met bevallige lijnen, een uiterst handige mise en page, een flinke compositie en een uiterst verzorgde teekening in 't algemeen weet te vereenigen. Tegelijk merkte ik eenige doeken van Jan Van den Eeckhoudt op, die op een nieuwe wijs - een evolutie in de kunst van dezen kunstenaar, schenen te wijzen - héele gewilde, maar toch heel wélgeslaagde dingen, vooral heel aristocratisch in de kleur. Verder portretten en
| |
| |
verrukkelijk verlichte Stillevens van George Lemmen, een paar al te duistere dingen van Oleffe, enkele stukken van den jongen Stevens die, we willen niel zeggen een echte vooruitgang aanduiden, omdat dit den nog heel jongen meester te veel als leerling behandelen zou zijn, doch een uiterst sympathieke verbetering op zijn een beetje gepeuterde vroegere manier blijken. Verder een paar mooie dingen van Delaunois, die ons echter aangaande dezen innig-godsdienstigen schilder niets nieuws geleerd hebben en eindelijk goed beeldhouwwerk van Paul Dubois.
| |
Maarten Melsen en Haustraete,
die samen in den Kunstkring ten toon hebben gesteld, zijn beide vertolkers onzer volksche typen, de een van de boeren van Stabroeck in den Antwerpschen polder, en de ander van venters, leurders en menschen van onzeker beslaan te Brussel. Deze categorie modellen hadden hem stof voor een heele reeks belangrijke stukken kunnen leveren, indien beide kunstenaars niet het slachtoffer waren gevallen van die neiging tot spotten, van satyre en karikatuur, die een vlek op ons tijdvak werpen en die onze kunst van heden maar al te meegaande weerkaatst! We hebben deze twee schilders al dikwijls genoeg de gemeenheid, de fratsen trekkende platheid van hun tooneelen verweten, om onzen afkeer er van, hier nog eens een ander maal uit te spreken. Maar we voegen er tevens nog eens bij dat het deze zoogezegde ‘naturisten’ noch aan talent, noch aan knapheid ontbreekt. Toch zouden op den duur het loslippige en crapuleuse hunner scheppingen en hun wijze om de dingen te zien, zich wel eens kunnen meedeelen aan hun factuur, aangezien 't moreel, onfeilbaar vast op 't fyzieke afverft. Van de twee is Meisen wellicht nog 't minste door deze belangstelling in een drankzuchtige en verbeestelijke menschheid besmet!
| |
Thysebaert,
een jeugdig artist, die onlangs in den Kunstkring ten toon gesteld heeft, komt in zijn kijk op de dingen en zijn kiekjes wel eenigszins met Meisen en Haustraete overeen. Hij ook maakt liefst zijn studie van typen uit het volk, de Brusselsche Marolliens o.a., op ongeveer dezelfde wijze waarop Garnir (Curtio) ze heeft omschreven in wat hij de Baedeker de la Physiologie Bruxelloise heeft genoemd. Aleen werden ons de Maroliens van Garnir als een simpele parodie gegeven, terwijl de drie schilders waarvan hier boven sprake was, er aanspraak op maken, van inderdaad vertolkers van onze volksklas te zijn. Dezelfde verwijten die we aan de beide eersten hebben gedaan, zouden we ook aan 't adres van den derde kunnen richten, al hebben we ook bij hem kunnen opmerken, dat het hem geenszins aan een zekere handigheid ontbreekt. Er waren zelfs uitstekende gedeelten in zijn Bal Marollien en Optocht van St Guidon.
| |
Richard Baseleer
is eveneens met een belangrijke expositie in den Kunstkring geweest. Deze nog jonge meester, is op 't oogenblik diegene onder de schilders van de onopgesmukte werkelijkheid, die 't best partij welen te trekken van 't tooverachtig schouwspel dat de haven van zijn geboortestad hem biedt. En aangezien hij over groot talent beschikt en een knapheid die alle onderwerpen, hoe verscheiden ook, aan durft vatten, zijn we geneigd om ons te zijnen opzichte zeer veeleischend te toonen en uiten den wensch dat hij ons na de suggestieve, vluchtige indrukken van de meest tooverachtige gedeelten van de Schelde, ook eens wat meer synthetische, innigere, meer hartstochtelijke en rijpere werken toone. In dit opzicht heeft Maurits Blieck ons groote schepen laten zien en hoekjes van de zee of van de dokken, die veel vaster, beslister en van veel meer beteekenis zijn... Die wereld van de Antwerpsche dokken! - Hoe komt 't toch dat geen enkele Antwerpsche schilder, zelfs niet Baseleer, er ons ook maar een enkele bladzij van heeft gegeven die die van Brangwyn evenaart?
Buiten en behalve zijn zichten van de Schelde, die tot heden 't beste deel van zijn werk zijn gebleken, had Baseleer ook ditmaal de dingen tentoongesteld die hij uit
| |
| |
Egypte en van zijn verblijf aan de Middellandsche zee had meegebracht, en die zuidelijke atmosfeer heeft hem niet minder gelukkig gediend, dan de veel bewogen horizonten onzer eigen streken. Enkele dier akwarellen, hem door 't Zuiden geïnspireerd, tellen onder de meest oorspronkelijke producties van dezen eigenen, krachtigen en lenigen marinist.
| |
Alexander Margette,
zonder in t bezit te zijn van het schitterende van Baseleer's palet en diens krachtigen penseelslag, steekt niettemin, evenzeer als de Antwerpsche meester, ver uit boven 't heirleger onzer landschapschilders, die men voortdurend kan vinden zwerven langs 't Noordzeestrand, de Schelde of onze droomerigdichterlijke kanalen en vaarten. Hij had eveneens in den Kunstkring een goed aaneengesloten geheel zijner werken tentoongesteld, waarvan buiten hun esthetische waarde, uitstraalde een soort van essentie, van geur, waardoor als 't ware een ziel wordt meegedeeld aan 't stuk, een ziel die we 't recht hebben te eischen van onze, uit 't oogpunt van oog en hand, zoo veelzijdig begaafde Belgische school. Ik spreek hier vooral van zijn Wolken en zijn Kanaal bij Dixmuiden. En er lag veel meer in zijn werk dan die schitterende virtuositeit, waarmee 't meerendeel onzer landschap- en figuurschilders zich tevreden stelt.
Georges Eekhoud.
| |
Uit Den Haag
Mevr. E. Adriani-Hovy en Joh. Cohen Gosschalk bij Van Gogh
Haverkamp en van Leusden zijn de geestverwanten van Mevr. E. Adriani-Hovy. Van den eersten zagen we bij dezen kunsthandel meermaals werk, dat in zijn kerk-interieurs, in de lineaire meer dan pictorale opvatting veel gemeen heeft met dat van Mevr. Adriani-Hovy. Toch is het hare strenger, vaster van lijn, is er meer routine en vaardigheid in het hanteeren der teekenstift, waardoor haar werk er compleeter en gaver uitziet dan dat van den onbedrevener jongere. Van Leusden is pitoresker in zijne gevallen, werkt meer met licht en schaduw, is minder architectonisch. Blijven nog over de panorama's die een kijk van een toren langs een steunbeer opleveren over de daken van een groote stad, langs de gevels in hunne verschillende verkortingen en standen, die het terrein blijken te zijn, waarop deze teekenares zich het eigendommelijkst beweegt.
Joh. Cohen Gosschalk, een leerling van Veth en vermaagschapt aan Vincent van Gogh, toont in zijne werken den invloed die hij van beiden onderging. In zijne portretten van boeren en boerinnen uit Laren toont hij dezelfde speurzin naar détails, naar bijzonderheden in een gelaat, welke Veth zulk een grooten naam deed verwerven. In de kleur echter, vooral in die zijner landschappen, is de heftige Vincent aan het woord. Echter niet in de wijze van werken, die even tam even geduldig bleef als hij van Veth leerde, alleen in de kleur, die bijna primair wordt aangebracht. Hij is een geestelijk kruisingsproduct van deze twee, die beredeneert, overtuigd de hartstocht van den eene aan het geduldig opvoeren van den andere tracht te paren. Zijn geest is echter meer de richting Veth toegedaan, alleen de wil en de lust naar sterke kleuren trekken hem naar Vincent. Hij is dan ook beter op dreef in de litho's, in de kleurlooze dan in de landschappen, die meer hartstocht dan berekening verlangen, in hunne impressionistische opvatting.
| |
Leon l'Hermitte en Jaap Dooyewaard bij Schüller
Teekeningen van l'Hermilte zijn voor ons geen onbekenden, daar er gewoonlijk ieder jaar te zien zijn op de tentoonstelling der Teekenmaatschappij. Maar zooveel als hier zagen we toch nooit bij elkaar. Het zijn of krijtteekeningen, of pastels, of soms ook beiden samen, deze landschappen en interieurs, met kleine zetjes geteekend, bijna gestippeld, impressionistisch, heel fijn en
| |
| |
toch vast de atmospheer gevend bij een oogst of waterlandschap. Hij is niet zulk een fel naturalist als Monet, meer een poëtisch intiem aangelegd realist als Corot, met een andere manier van werken, welke de luministen nader staat. In zijn stal-interieurs doet hij de Josselin de Jong in gedachten brengen, in de manier van met vegen een paard te modeleeren; in al zijn werk is een knapheid van vorm, een kennis van het vak, die al zijn werken, al zijn ze nog zoo teer en nog zoo ijl tot een zekeren ruggensteun zijn.
Wat Jaap Dooyewaard van zijn Spaansche reis meebracht zijn teekeningen en krabbels door een nauwgezet teekenaar in zijn schetsboek neergeschreven, met uitvoerige details zooals wij die van hem gewend zijn, zonder nogthans, behalve in vorm en kleeding, iets van het karakter van Spanje te croqueeren, waardoor het een ander cachet krijgt dan ons land. De olieverf-studies geven aardige kleuren, zijn de uitingen van een fijn besnaard artist, wiens talent het niet is zich in impressies te openbaren, maar die het meer in doorvoering zoekt.
| |
Atelier ten Kate
De zoon van den bekenden vredeschilder J. Ten Kate, heeft hier in een der deftige huizen aan de Koninginnegracht een kunsthandel geopend, en als reclame voor zijne zaak eenige prijzen uitgeloofd voor de beste aquarel die zou worden ingezonden op de openingstentoonstelling.
Tal van teekeningen kwamen in, waaruit de jury, bestaande uit de heeren Blommers, Dake, Bart van Hove, Jan van Essen en Jan ten Kate, als eerste prijs een teekening van J. Zoetelief Tromp koos, en als tweede een watergezicht van van Joly. Vooral dit laatste is voor den Heer Ten Kate een groot verblijden, daar hij hoopte bij deze competitie eens kennis te mogen maken met werk van een totaal onbekende. Het landschap heeft kwaliteiten van atmospheer, is vlot gewassen en geeft blijk van een begrip der toonwaarden, die op van Joly de aandacht vestigen.
Merkwaardig is dat zoo betrekkelijk weinig Haagsche schilders inzonden, terwijl het Gooi veel beter vertegenwoordigd was. Willem Maris Jbzn., Zon, Grondhout en Pabst zonden opmerkelijke dingen, terwijl Laren in Krabbé met een zeer krachtige manskop, in Van der Tonge met een wat donker interieur, in Mej. v. d. Willigen met bloemen, en in Thysen met een interieur, waarvan vooral de vloer uitblonk, de beste vertegenwoordigers had. Nog vallen te vermelden een dreef van Lapidoth, dat zonder figuur er wis niet slechter op zou zijn geweest, een slot van Bobeldijk, een Italiaansche van Oldewelt, terwijl in het landschap van G. Suhl, hoewel wat leerachtig en chromokleurig, eigenschappen van karakteruitbeelding in de liggende koe zijn aan te wijzen, die dit werk boven het geijkte verheffen.
| |
Panorama Mesdag
Voor een dertigtal jaren door het echtpaar Mesdag vervaardigd, met behulp van Breitner voor de figuren en de Bock voor het landschap, geeft het Panorama Scheveningen weer zooals het zich vertoonde vóor er een haven bestond. Toen lagen de pinken nog schilderachtig op het strand getrokken, toen bestond er nog geen Kurhaus of Seinpost. Van de plaats, waar dit laatste zich nu verheft, heeft de zeeschilder het panorama genomen.
Het heeft een groote verandering ondergaan, doordat het 's avonds electrisch verlicht kan worden, en de zalen die er bij behoorden, gevuld met werken van Mesdag en zijne vrouw uitgebreid zijn met een drietal, waardoor dit gebouw nu als het ware een sanctuarium is geworden voor de bewonderaars van dit echtpaar. Behalve deze werken zijn er nog enkele van Mancini en een keurcollectie van aquarellen van Jaap Maris, Bosboom en Bauer uitgestald: Het geheel maakt 's avonds een bijzonder schitterende, voorname indruk, terwijl het panorama door lampen, handig aangebracht boven een soort parasol, waaronder men staat, haar licht reflekteeren op het doek, dat daardoor meer aan illusie wint, terwijl de substantie, de materie waar het uit vervaardigd werd, nu niet meer in 't oog loopt.
| |
| |
Ook kan door tempering het licht zwakker worden gemaakt, waardoor er meer variatie in belichting wordt verkregen.
| |
Maurus Niekerk bij Schüller
Het groote verschil tusschen de Hollandsche en Belgische school vroeger en thans is, dat de eerste nog steeds concentrisch het licht op het doek aanbrengt, terwijl de andere school meer het licht over het geheele doek verdeelt. Dit is ook het groote verschil tusschen Rembrandt en Rubens, en bij intuitie wordt dit principe van het hoogste licht in het midden nog steeds in Holland doorgevoerd. Het kwam voor de zooveelste maal eens weer uit bij het aanschouwen van de binnenzichten van Hendrik Luyten, het is in de landschappen van Baseleer, en het is hier in de stillevens van Niekerk. Overal is het licht voorhanden, zoodat de aandacht niet op een rustaanbrengend midden wordt gevestigd, maar over het geheele doek verdeeld blijft. Dat dit wel wat onrustigs teweeg brengt spreekt van zelf. Maar welk een heerlijke kleurenpracht, wat een schat van ongebroken kleuren in die pendule op een schoorsteenmantel, welk een lichtwisseling in Anjelieren, waar een hartstochtvol temperament zich tot schilderen zette. Een gevaar voor oppervlakkigheid blijft, voor te weinig verdieping, voor gebrek aan stofuitdrukking bij deze laaiende kleurfestoenen, waar de enerveerende schildersimpuls de kalme intense doordringing, de bezadigde bespiegeling voorbij joeg.
| |
Indische aquarellen van fred. J. du Chattel in Pulchri
Zoomin als het voor een vreemdeling doenlijk is het essentieel Hollandsche in ons landschap te benaderen, zonder alleen de pitoreske kant weer te geven, zoo schijnt het voor onze schilders niet mogelijk in Zuid en Oost, het karakter en kenmerk weer te geven zonder een flinke dosis atmospheer der lage landen er in te voelen. Het is wel opmerkelijk dat alle schilders, die naar het Zuiden trokken, Zücken, Frankfort, Bleckman en nu weer in zeer sterke mate du Chattel, die landen waar ze kwamen, het is dan Algiers, Zuid Afrika of Indië altijd zien door oogen van Hollanders, die allen dezelfde nevelachtige dampkring er vonden als hier, zoodat Indische muren en palmen met Hollandsche kleuren verschenen, dat een Kali op de Vechtstreek geleek, met andere soort boomen maar eenzelfde blauwe lucht en even weerkaatsend water met chuidsche jonken in plaats van zeilende tjalken.
| |
Frans Langeveld bij Kleykamp
De traditien der Haagsche school vinden bij de jongeren nog steeds aanhangers. Het ontstaan van de Amsterdamsche school, de invloed van Allebé, heeft zich een heele tijd staande gehouden, en nog zijn er volgelingen, maar toch ze worden minder en de invloed van den toon, van de welige kleur doet zich steeds meer gevoelen. Het zich verdiepen puriteinsch maakt plaats voor een zich laten gaan in smeïge schildering, voor de lekkere volle kleur, voor het zwelgen in zinnelijke oogenstreeling. Nu is daarbij het gevaar dat door gebrek aan onderlegdheid de doeken te oppervlakkig worden, te weinig corps krijgen, te veel de schijn bedriegt. De groote meesters der Haagsche school hadden zulk een strengen droogen school doorloopen, hetgeen de tegenwoordige adepten niet altijd bewijzen.
Langeveld behoort tot de volbloed volgelingen dezer zoo grootsche school. Bij hem geen aarzeling, zijn werk is uit intuïtie deze richting toegedaan. Hij schildert zonder veel nadenken geheel op het gevoel af. Hij bezit een vlot compositie vermogen, een diep toongevoel, een rijk palet, vol sterke kleuren, die zijn werk nooit bruin of zwart doen zijn. Maar hem ontbreekt de strenge voorstudie, die de voorwerpen ontleedt en doordringt tot de kleinste details, die gekend, overboord kunnen gegooid worden. Er is qua vorm nog te veel lukraaks in zijne doeken die als aspect door hun royale allure, door hun breed gebaar niet nalaten te imponeeren.
| |
| |
| |
Haagsche kunstkring ledenten-toonstelling
Niet zoo belangrijk als de laatste tentoonstelling door gemis aan goede bijdragen van ongeveer dezelfde leden, waren er op deze expositie toch wel enkele doeken het noemen waard. Daar was bijvoorbeeld het oude stilleven van Floris Arntzenius, de visschen, meer een studie dan een overwogen schilderij, dat in zijn gedempte toon zoo zuiver de atmospheer aangeeft, zoo gevoelig van schildering is. Twee doeken van Daalhof toonden dat de maker bij eenzelfde dichterlijke visie als vroeger over meer vastheid weet te beschikken, zoodat zijn werk zeer aan draagkracht heeft gewonnen. Kamerlingh Onnes had een bloemstuk gezonden, vol pure kleuren, eenigszins donker, waar de picturale werking hoofdzakelijk werd verkregen door het tegen elkaar zetten van de verf zoo uit de tube, zonder veel menging, aldus een briljant krachtig effect opleverend.
Evert Pieters met een zeer atmospherische Overzetpont, was uitstekend op dreef in het transparante van de lucht en de reflextie in het water, een tegenstelling vormend met de meer gestyleerde Maannacht van Wiggers, voller van kleur dan gewoonlijk.
Noemen we nog een portret vol broeiende kleur van Thérèse Schwartze, meesterlijk geborsteld, een ets Kruisgang van C.A.H. van der Stok, om de goede lichtverdeeling; een teer rozenstuk van Otto van Tusschenbroek vol delicate tonen; een knap hautrelief, Kinderkop van Dea Meter; het wat gelijkwaardige Te Deum van de Moor; het lichte en om zijn pâte zoo aangename Bergpad van Louis Bron; de verzorgde portretten van Buisman en we kunnen volstaan met deze opsomming, waardoor deze expositie genoegzaam getypeerd wordt.
G.D. Gratama.
| |
Uit Dordrecht
In Dordrechts Museum
toont Dirk Nijland, die zich tot nog toe vooral in teekeningen uitte, thans ook schilderijen.
Het lijkt ons voor Dirk Nijland, wiens lijn zoo vaak geforceerd was, die niet slaagde uit de sepia den diepsten gloed te halen, een gelukkige wending.
Zonderen wij eenige weer opnieuw gewilde schilderijen uit - ‘stilleven’ met de koperen kannen en dit schilderij met de ducdalven bijvoorbeeld, waar Nijland hevigheid van expressie geven wil, zonder dat ons de blinde storming van een levensgevoel raakt - zien wij dus slechts naar deze doeken, ontstaan uit een meer beschouwenden sfeer of uit de peinzerij van een droomer, (het Landschap in Maart of Rivierwater), dan hebben wij een groote vooruitgang in Nijland's praestaties vast te stellen. Het eerste schilderij toont de koele ontvouwing met atmospheer-eigenschappen van een Maartsch landschap; het schilderij Rivierwater is een gelukkige visie van het wiegelend bewogen watervlak, waarin vlijmscherp snijdend, de rechte voorkant van scheepsrompen zinken.
Het is telkens zoo: waar Dirk Nijland uitvoerig beschouwend voor den dag komt, weet hij met een eigen karakter ons van wat hem trof, voor te dragen; geeft hij zich over aan impulsies, dan lijken deze ons surrogaat van een levensgevoel, onkrachtig en niet bij machte ons te overtuigen dat deze schilder zoo en niet anders zich te uiten had. Men zie slechts de onwaarheid der kleurige ducdalven.
Alb. de Haas.
|
|