| |
| |
| |
| |
Een schilderij van Adam van Noort
Een raadselachtig figuur in de geschiedenis onzer schilderschool, deze Adam van Noort! De twee oudste schrijvers dier geschiedenis hebben hem gekend of waren ten minste zijne tijdgenooten. Karel van Mander noemt hem ‘fraey van figueren’ en bericht dat hij een meester was van Hendrik van Balen en van Sebastiaan Vrancx, iels waar de Liggeren niets van weten. Cornelis De Bie plaatst hem aan het hoofd van zijn ‘Gulden Cabinet vande Edel Vrij Schilderconst’, en wijdt hem een heel bladzij verzen, een ongeëvenaard meesterstuk van nietszeggende rijmelarij, maar toch weet hij dat
syn Const...
Wordt by een jeder een voor seldsaem Const bewaert.
Hij leefde lang: 84 jaar zeggen de eenen, 79 de anderen. Hij teekende voor de Plantijnsche drukkerij; verscheiden graveurs sneden naar zijn werken; twee der beroemdste schilders onzer school, Rubens en Jordaens, waren zijn leerlingen en de Liggeren noemen er nog 34 onberoemde, die op zijnen winkel werkten. Dezelfde jaarboeken onzer schildersgilde bewijzen dat hij in 1597 meedeken en in 1598 opperdeken van onzen kunstenaarskring was, dat hij als de andere leden jaargelden betaalde en dat zijn doodschuld bijtijds aangezuiverd werd. Van Dijck etste en Jordaens schilderde zijn portret. Hij was dus iemand door iedereen gekend, hooggeacht, levende in den tijd van den hoogsten bloei der Antwerpsche school en in het meest bewogen midden. Men weet waar hij woonde, wat hij bezat, welke zijne kinderen en verwanten waren, hoe hij er uit zag en toch van zijne schilderijen kent men er geen enkele met zekerheid en van zijn andere werken weet men zeer weinig.
Zijne beroemdste leerlingen, Rubens en Jordaens, die hem meest in het licht moesten stellen en die inderdaad meer dan iets anders de aandacht op hem riepen, hebben hem in een valsch daglicht geplaatst. Men kende zijne
| |
| |
werken niet uit schilderijen, men wilde zijn trant leeren uit dien van zijn groote volgelingen. Rubens sloeg den heldentoon aan, stout waren zijn handelingen, hoog zijne tonen; Jordaens vierde de toomelooze hartstochten en koos flakkerende kleuren: hun meester moest dus ook behagen vinden in al wat krachtig en uitbundig was en lette men nu op zijn portret, op dien forschen vierkanten kop, omgroeid met een bosch van ordeloos haar en baard, dan moest hij een ruwe en losbandige kerel zijn. En daarvoor ging hij een paar honderd jaar door.
Er kwam tegenwerking. In het midden der xixe eeuw steeg de tij der vaderlandsliefde en de vereering der helden van den geest en van de daad. Waar die vergeten of gelasterd werden, moesten zij in hun goeden naam en hooge faam hersteld worden. En van Noort onderging die loutering als zoovele anderen. Men bewees dat hij een ordentelijk man, een deftig burger was, dat wat men van zijn baldadigheid vertelde lasterpraatjes waren. Maar men bleef bij de overlevering betreffende zijn schildertrant: deze was en bleef forsch, brutaal, gespierd en machtig: tusschen Rubens en Jordaens in. Men deed als in China, men adelde den stamvader om de verdiensten der afstammelingen. Men zocht dan verder naar schilderijen, waarvan de maker niet bekend was, maar die de kenmerken droegen welke men den leeraar der kruimige scheppers toekende, men vond ze en doopte ze met den naam van Adam van Noort. Iedereen bracht het zijne bij om den lang miskenden ouden meester kronen te vlechten en den voorraad der door hem gekweekte vruchten te verrijken.
Wanneer ik voor het eerst over hem schreef, nu vijf en dertig jaar geleden, deed ik als de anderen. Wel trof het mij dat geen enkel schilderwerk hem met zekerheid kon toegeschreven worden en dat wat men herkende als door hem gepenseeld zoo erg verschilde van wat door hem geteekend of naar hem gegraveerd was, maar ik trachtte dit verschil te verklaren door een ommekeer van zijn trant, onder Rubens' invloed, in den loop van zijn langen levensloop.
Toen ik later mijne studiën over Adam van Noort hernam voor mijn artikel in de Biographie nationale en voor mijn Leven van Rubens, wilde ik zijne schilderijen stuk voor stuk nagaan en onderzoeken wat al die toeschrijvingen beteekenden en in hoeverre zij steek hielden. Ik stond versteld te zien dat heel het gebouw omviel als een kaarten huisje, wanneer men het aanraakte; dat men de stukken gedoopt en herdoopt had op de willekeurigste wijze en zonder den minsten kritischen zin.
Anderen die het na mij deden en inzonderheid de heer Haberditzl in zijn uitvoerig stuk Die Lehrer des Rubens, in het Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlungen des Allerhöchsten Kaiserhauses, Weenen 1907, kwamen tot dezelfde slotsom.
| |
| |
Ziehier wat wij eigenlijk weten van Adam van Noort. Zijn vader was de gekende schilder Lambrecht van Noort, die geboren was te Amersfoort bij Utrecht, in 1549, te Antwerpen als meester in de Lucasgilde werd aangenomen en in 1570 in deze stad stierf. Hij was een zeer middelmatig schilder een der houterigste teekenaars en der hardste coloristen die de Italianiseerende school voortbracht; één werk van goeden naam leverde hij: zijne modellen voor de glasramen te Gouda.
Adam's geboortejaar wordt gewoonlijk gesteld in 1557, onder andere op het portret gegraveerd door Hendrik Snyers en voorkomende in het Gulden Cabinet van Cornelis De Bie. F. Jos van den Branden verkiest 1562 omdat de schilder in 1607 getuigde dat hij 45 jaar oud was. Bij wie hij in de leer ging weten wij niet; in 1587 werd hij als vrijmeester aangenomen en van dit jaar tot 1626-7 nam hij een overgroot getal leerjongens aan van welke de Liggeren er 34 noemen, maar die zeker meerder in getal waren. Er zijn jaren dat er zoo twee, drie tot vijf bij hem werden aangenomen, zoodat zijn winkel er als een soort van school moest uitzien en zijn naam van teekenmeester stevig gevestigd moest zijn. Behalve de niet in de Liggeren genoemden: Rubens, Jordaens, van Balen en Vranckx, was er geen enkel dier leerjongens, die zich eenigen naam maakte. Het eenige feit van eenige beteekenis dat wij in zijn levensgeschiedenis aantreffen is het volgende. In 1600 werd Adam van Noort door de Dekens der St. Lucasgilde bij het Magistraat aangeklaagd de Altaartafel der Gilde in de O.L.V. Kerk, die toen onbeschilderd was, naar eigen goeddunken en zonder hun voorweten of toelating bemaald te hebben. Hij werd veroordeeld die tafel terug te nemen en andere droge paneelen te leveren die zij zouden laten beschilderen door een kunstenaar naar hunne keus. De aangeklaagde werd veroordeeld zijne schilderij terug te nemen en Marten De Vos werd aangeduid om het altaarstuk te stoffeeren. Proces en afloop getuigen van weinig ingenomenheid bij zijne kunstmakkers voor Adam's talent. Verder is er niets aan te halen, dat eenig licht werpt op zijn lange leven of op zijne kunst, en indien het nageslacht zich met hem bezig hield was het niet om hem zelven maar om zijne twee groote leerlingen en om den invloed, dien hij op dezer ontwikkeling kan gehad hebben.
Welke was deze en wat weten wij met zekerheid over zijne kunst?
De belangrijkste zijner gekende werken zijn de teekeningen.
Het Museum Plantin-Moretus bezit negen teekeningen die hij maakte voor P. Biverus, Sacrum Oratorium (Plantin 1634, in 4o) gesneden door Charles de Mallery in 1630 en vijf teekeningen voor Thomas Saillius, Thesaurus Precum, (Plantin, 1609, in-8o), die Jan Moretus hem in 1608 betaalde en die zijn aanvangletters A.V.N. dragen. Verder kennen wij in het Museum Boymans te Rotterdam eene Minerva, die les geeft in het schilderen aan eene
| |
| |
vrouw geteekend met A.V.N. en den vollen naam ‘Adam van Noort’. De overige hem toegeschreven teekeningen dragen geen handteekeningen en kunnen betwist worden.
Wij vinden van Noorts naam op de volgende gravuren: Christus aan het Kruis gegraveerd door Raphaël Sadeler, Drie Kostuumplaten uitgegeven door de Weduwe van Geeraard De Jode, Vier Kostuumplaten door Gillis van Breen gesneden, het Leven der H. Clara, 32 platen door Adriaan Collaert, Orpheus met dieren in een landschap en de Vijf zinnen door denzelfde; de Aanbidding der Herders, Jesus bij Nicodemus, Het Concert en Liefdestooneel door Peter De Jode.
ADAM VAN NOORT: Christus en de Kinderen.
(Kon. Museum, Brussel).
Dit zijn de weinige stellige oorkonden waaruit wij zijn trant kunnen leeren kennen. Wat bewijzen zij? Vooreerst dat in zijn teekeningen noch in de gravuren naar hem er niets te vinden is dat iets gemeens heeft met Rubens of Jordaens; nergens kracht, stoutheid, natuurlijkheid. De Vijf zinnen zijn het belangrijkste blad naar Adam van Noort gesneden.
Er zijn vijf vrouwen op te zien en één man, drie der vrouwen zijn naakt; twee zijn zoo verleiachtig mogelijk opgesmukt. Bijzaken, houding, handeling alles wil behagen; het is een der honderden zinnebeeldige samenstellingen die er in de eerste helft der xviie eeuw te Antwerpen werden voortgebracht, die geheel behoort tot de school der Italianisten en men ziet er in dat, zoo Adam van Noort door sommige zijner leerlingen werd nagevolgd, het door Hendrik van Balen en Sebastiaan Vranckx was. Zijne Costuumplaten gaan nog verder in die richting: de mannen en de vrouwen die paarswijze zijn voorgesteld, spreiden al hun lieftalligheid ten toon; zij zijn in groote feestkleedij zoo zwierig en bekoorlijk als de schilder ze zich maar verbeelden kon.
| |
[pagina t.o. 188]
[p. t.o. 188] | |
ADAM VAN NOORT: MOZES DOET HET WATER UIT DE ROTS SPRINGEN. (Verzameling van den Heer Flor. Burton, te Antwerpen).
| |
| |
De Aanbidding der Herders, de voornaamste zijner godsdienstig historische platen, maakt al even klaarblijkelijk jacht op bekoorlijkheid. Op het voorplan een reus met naakten, academisch gespierden rug en beenen, poseerende voor den antieken torso; nevens hem een paar allerliefste maagdelijnen, biddende en musiceerende engelen: aan de overzijde alles liefelijkheid: zelfs het paar herders en herderinnen die men op de nevenplannen ontdekt en die alleen als vulsel dienst doen, zoeken meer naar liefelijkheid dan naar waarheid. Adam van Noort doet zich in al die samenstellingen voor als iemand die gemakkelijk werkt, liefelijke figuren maakt zonder iets eigenaardigs, maar ook zonder iets wansmakelijks. In zijne teekeningen is hij dezelfde: een vloeiende verteller, een eenvoudige ineenzetter, verliefd op mooie vormen en zachtaardige, teerhartige aandoeningen.
En nu zijne schilderijen. Wij zegden het reeds, wanneer men in hem ten allen prijze den toongever en geleider van Rubens en Jordaens wilde weervinden, schreef men hem allerlei dingen toe, die in geenen deele stemden met wat wij van hem met zekerheid kennen. Toen of vroeger werden hem vijf stukken toegekend, hetzelfde onderwerp behandelende: Christus en de kinderen. Een is er in het Museum te Brussel, een te Rijsel, een te Mainz, twee in bijzondere verzamelingen. Een dezer laatste werd gezien en beschreven toen het zich bevond in de verzameling van Dubus de Ghisignies te Brussel; het droeg den monogram A V N. dezelfde die wij op sommige zijner teekeningen weervonden. Het stuk uit het Museum te Brussel stond in vroeger tijd op zijn naam en werd op willekeurige wijze op dien van Coignet gesteld. Het stuk van Mainz dat zijn naam draagt, heeft een treffende overeenkomst in figuren en samenstelling met dat uit het Museum van Brussel en allen te samen hebben dezelfde liefelijke, zoeterige, gemakkelijke ineenzetting, die ons trof in zijne teekeningen en in de gravuren naar hem uitgevoerd. Allerwaarschijnlijkst is dus de echtheid van het stuk uit het Museum te Brussel.
Korten tijd geleden werd door den heer Flor. Burton een schilderij gekocht die hij mij toonde en waarin ik overtuigd ben een stuk van Adam van Noort weer te vinden. Het is 82 cm. breed 60 cm. hoog, geschilderd op een paneel waar de wapens van Antwerpen op gebrand zijn. Het stelt voor Mozes die het water uit de rots doet ontspringen, Aaron nevens hem. Op den voorgrond twee mannen die drinken, twee vrouwen die een kind te drinken geven. Rechts het volk van Israël dat komt om zijn dorst te lesschen; een hond en een paard die het water drinken dat over den grond vloeit. De kleur heeft een eigenaardig zachte bontheid; het rood overheerscht, voor de eene helft een zacht rozerood, voor de andere helft een hoog zwaar bloedrood, verder een zeer licht geel, op eenige der kleeren en op de paardenhuid, een paar donkerblauwe vlekken; verder is alles licht helder, met een voorliefde
| |
| |
voor verzachte tinten zonder weerschijn, maar ook zonder vrankheid. De aangezichten zijn zeer regelmatig, zonder karakter noch uitdrukking; het paard plomp en misteekend. Het licht stil, gelijk, zonder werking van schaduwen. Alles bijeen is het een stuk zonder stoutheid, zonder kracht, zonder glans, maar voorzichtig ineengezet, met geoefende hand geteekend, in bevallige tonen geschilderd.
De personages maken een overgang van de slanke, schrale, pezige menschen die de italianisten lief hadden, naar de blonde, welgevoede, gezonde en vlokkere gedaanten die Otto Vaenius, Rubens en de zijnen ten tooneele voeren. Er is een wezenlijke verzorging in den menschenbouw en ware het niet dat wanneer men elk hoofd afzonderlijk ontleedt en er dan wel de trekken van de zestiende-eeuwers in ontdekt, men zou moeilijk aannemen dat het werk tot een zoo vroeg tijdperk als dat van van Noort toebehoort.
Al deze kenmerken zijn dezelfde als die welke het stuk Christus en de kinderen te Brussel onderscheiden. Dààr ook zijn de figuren regelmatig korrekt van vorm, burgerlijk welgedaan; het licht is gelijk over heel het stuk, er zijn geen sterke, vranke tonen, geen die de andere overheerschen; zacht rood, zacht geel zijn de hoofdtinten. Zoo de trekken van de menschen, zoo hunne handeling: alles zachtmoedig, bezadigd. De overeenstemming tusschen de twee stukken is treffend. Dezelfde opmerking zouden wij te maken hebben wilden wij het stuk Laat de kinderen tot mij komen uit het Museum van Mainz bij de twee vorige vergelijken. Wij zouden drie werken van dezelfde hand vinden, geen meesterstukken, maar eigenaardig genoeg om er den trant van eenzelfden kunstenaar in te laten herkennen. Na al wat wij er over gevonden en gezegd hebben achten wij ons gemachtigd de slotsom uit te spreken, dat een nieuw werk van Adam van Noort gevonden is en dat het ons toelaat op steviger gronden dan vroeger de eigen manier van een van Rubens' meesters vast te stellen.
Max Rooses.
|
|