| |
| |
| |
| |
Oud en nieuw vlechtwerk in Nederland
De belangstelling in de herleving der kunsten en kunstambachten, die met hunne uitingen de woning kunnen versieren, blijkt niet te verflauwen. Meer en meer wordt de rustige plek die ons buiten den chaos van het haastige en woelige leven ontspanning en kalmte kan geven, op hoogeren prijs gesteld. Wel worden onze behoeften aan comfort en gemakkelijkheid in het openbare leven steeds meer bevredigd, maar toch blijft er zooveel over waarvoor wij alleen in onze woning het meest toegankelijk zijn. In passende omgeving geniet men meer van het schoone van een goed meubel, is de bekoring krachtiger, die er van zoo menig voortbrengsel van ambachtskunst uitgaat.
De belangstelling voor het vele dat op dit gebied werd beproefd en gevonden, is steeds in de laatste jaren gestegen, zelfs zoo, dat men door veruit over onze grenzen te zien, den ernstigen arbeid van velen onzer tegenwoordige artisten voorbij zag en het eerlijk pogen en de goede bedoelingen van velen werden tengevolge daarvan dikwijls miskend. Natuurlijk hebben deze zoo uiteenloopende internationale inzichten ook voor ons land en kunstenaars beteekenis gehad en ondergingen zij daarvan de wisselwerking. Vaak hebben zij hen echter ook gesterkt in de opvatting, dat ook hun streven redenen van bestaan heeft, daar ze voortkomt uit het beste van ons zelf, van eigen Hollandschen aard is.
Men behoeft geenszins bevreesd te zijn in chauvinisme te zullen vervallen wanneer wordt erkend, dat een nieuwe loot opschiet uit de voorheen zoo krachtige en bloeiende Hollandsche ambachtskunst. Men moet ziende blind zijn om dit groenen en botten te ontkennen, want steeds wordt het aantal bewijzen daarvoor grooter, door den scheppingsdrang van een zich steeds uitbreidenden kring van beoefenaars en artiesten. Het gaat thans niet meer om enkele personen, maar het is een goede krachtige beweging geworden waarin de eersten van voor eenige jaren een eervolle plaats zijn blijven innemen.
| |
| |
Mandje uit Nederl. Indië.
Kopjes en schotelmandje afkomstig uit Noordwolde (z.g. Turksche knoop).
Kluwenmandje afkomstig uit Noordwolde (z.g. Turksche knoop).
In den kring der familie wordt weer liefde aangekweekt voor allerlei technieken en kunsten, waardoor mede de belangstelling wordt verklaard, die zich allerwege ten onzent openbaart voor de voortbrengselen van volkskunst en de technieken waarin zij werden uitgevoerd. Al gaat er ook hier en daar geliefhebber achter schuil, men blijft zich des ondanks toch interesseeren voor allerlei zaken, waarnaar vroeger niet werd omgezien en waarvan het aanschouwen en namaken nuttig is. Het houtsnijden, kralenrijgen, hand-weven, knoopen, het vlechten in riet, enz., vinden weer tal van beoefenaars en hieruit groeit eerbied en waardeering voor hen, die vroeger en nu, bij ons en in den vreemde, daarin uitmunten. Het zijn allen technieken waarbij het persoonlijk karakter sterk naar voren komt. Behoudens een beperkt aantal hulpwerktuigen, blijft het alles geheel handenarbeid en staat men het daarom zoo veel nader als vele machinaal vervaardigde producten van nijverheidskunst. Het onderscheidingsvermogen is hier tot meerdere ontwikkeling gekomen en de liefde is grooter geworden voor alles wat in den handenarbeid schoon is door kleur en verhouding, door materiaal, samenstelling en uitvoering. Hieruit is ook de belangstelling te verklaren voor vele uitheemsche, Oostersche en Indische voortbrengselen van kunst en nijverheid. Bestond die
| |
| |
vroeger ook al, dikwijls was het dan meer een gevolg van de verlokking die uitgaat van het zeldzame en moeilijk verkrijgbare. Dan weer was het de groote historische of ethnographische waarde die het hem deed, maar zelden was het de reflex van wat er binnen eigen grenzen en leven lichtte en zich ontwikkelde. Een vergelijking van de proeven der ten onzent beoefende kunsttechnieken, met die der in een geheel andere cultuur levende volkeren, lag voor de hand en veel werd onderzocht en bestudeerd, waarvan de liedendaagsche ambachtskunst de voordeelen heeft genoten.
Zoo bewonderde men steeds weer de kunstuitingen van Chineezen en Japanners, even als die van de Perzen en Indiërs. Eindelijk kwamen ook aan de beurt de kunstvoortbrengselen der in Oost-Indië levende volkeren. De prachtige gebatikte en geweven stoffen, de fraaie drijfwerken in edele en onedele metalen, maar ook het meer bescheiden vlechtwerk vond een grooten kring van bewonderaars. Vooral wat dit laatste betreft kreeg het hier meer bekendheid door de uitnemende studies van J. Loebèr Jr. en de wijze waarop deze werden gepubliceerd. De pogingen der Ver. ‘Oost en West’ werden krachtig gesteund door dezen serieusen arbeid.
Voor de Hollandsche vlechtkunst hadden deze publicaties echter niet de beteekenis die zij voor de Indische beoefenaars hadden en waarvoor ze dan trouwens ook meer waren geschreven. Zij bewegen zich vooral op het gebied van het vlechtpatroon maar houden zich minder op bij den constructieven opbouw van voorwerpen en meubelen zooals dit door middel van de vlechten bindtechniek mogelijk is.
De Indische vlechtkunstenaars werkten voor de inlandsche behoeften, voor een leven en eene maatschappij die dikwijls zooveel eenvoudiger zijn dan die van de Europeesche of verschillende Oostersche volkeren. Dit schijnt ook een der redenen waarom de Ned.-Indische voorwerpen niet die plaats op de Europeesche markt vonden, zooals dit met de Japansche en Chineesche vlechtwerken wel het geval is.
Een vergelijking tusschen de Hollandsche, Oostersche en Indische vlechtwerken gaat om bovengenoemde, maar ook om andere redenen niet op. Al bezit ons waterrijk land geschikt vlechtmateriaal, toch heeft men hier niet dien rijkdom van soorten, zooals dat in China, Japan en Indië het geval is en waaruit naar omstandigheden een keuze kan worden gedaan. Tegenover het taaie rottan, de veerkrachtige bamboe, de talrijke gras- en palmsoorten, kunnen wij slechts de wilg en enkele bies- en heestersoorten stellen.
't Is een pover materiaal en daarom weinig in eere. De biezen en russchen worden gebruikt voor de stoelzittingen en matten die met hun matgouden glanzen de stemmige oud-hollandsche kamers een vloerbekleeding verschaften, die ook nu nog wordt nagevolgd, maar van weinig duurzamen
| |
| |
aard is. De wilg was uit den aard der zaak, als de eenige meest geschikte plant, een groot terrein overgelaten. Wel werden voor sommige primitieve vlechtwerken, als de bijenkorven, stroo met omwindingen van braambesbast gebruikt en werden populieren en takken van berk en honden- of vuilboomhout voor mandenwerk gebruikt, maar voor het overige vond de wilg weinig plaatsvervangers. Zijn zware takken worden tot hoepels verwerkt, bij de waterstaatswerken vinden ze voor oeverbescherming toepassing, terwijl de dunnere takken tot ontelbare gebruiksmanden worden gevlochten. Hij levert echter ook de fijne veerkrachtige takjes en de taaie vlechtdraadjes waaruit ook de teerste en elegantste mandjes kunnen worden samengesteld.
18e eeuwsch breimandje.
(In het bezit van Baronesse van Dedem v.d. Rollecate).
Het ligt zonder twijfel aan het materiaal, dat geen eeuwen kan verduren, waardoor er zoo weinig voorwerpen uit het verleden zijn overgebleven, want menig schilderij en gravure wijst op het veelvuldig gebruik van vlechtwerken in vroeger tijden. Het weinige dat hier is bewaard gebleven bewijst echter, dat zij een zelfstandige beoefening vond. Van den invloed der Oostersche of Indische vlechtwerken blijkt slechts hier en daar; zoo wijzen de namen van sommige mandjes naar vreemde herkomst heen en valt daardoor ook overeenstemming in den vlechtslag te constateeren. Ter toelichting geef ik op blz. 160 een eenvoudig mandje, dat nog heden ten dage door een enkelen vlechter in Friesland (Noordwolde) kan worden gemaakt en Turksche knoop wordt genoemd. Daarnaast is een mandje uit Ned. Indië gereproduceerd dat in den bodem dezelfde vlechtwijze vertoont. Het Friesche mandje van fijne geschilde wilde wilg vervaardigd, wordt gebruikt om het pas gewasschen theegerei uit de keuken naar binnen te brengen. De schoteltjes worden dan gevleid tusschen het buiten en het binnenste kleinere mandje, dat aan het grootere op den bodem is bevestigd.
Geeft de bamboe het Japansche vlechtwerk een veerkrachtig en geacheveerd aanzien, de wilg laat zich evenwel meer tot fijne windingen en groote rustige vlakken vlechten, of wel tot teere fijne staakjes schaven waaruit een mandje als bovenstaand kon worden gevlochten. 't Is een achtiend'eeuwsch mandje in het bezit van Baronesse van Dedem v.d. Rollecate. Het moet altijd
| |
| |
in groote eere zijn gehouden en met teedere zorg zijn behandeld. Zachte vrouwenvingers hebben er overgegaan bij het gebruik als kluwen of haak mandje, want alleen daarvoor kon het zich leenen. Het materiaal heeft zijn natuurlijke kleur behouden en is hier en daar zeer spaarzaam met teer blauwe lijstjes en bandjes versierd.
Presenteerblad. Laatste helft der 18e eeuw.
(Verz. der Rijksvlechtschool te Noordwolde, Fr.).
Zijn de Indische vlechtwerken bovenal interessant en schoon door hunne vlechtpatronen en kleuren, bij de Hollandsche is getracht naar goeden opbouw en constructie, naar juiste verhouding en Verdeeling. Uit de eigenschappen der wilg volgen zoo geheel andere oplossingen als die, welke wij van de vreemde producten kennen, en uit zooveel meer bruikbare vlechtmaterialen konden worden saâmgesteld.
Wieg. Einde 18e of begin 19e eeuw.
(Rijksmuseum, Amsterdam).
Doordat men bij het Hollandsche vlechtwerk evenwel op één soort was aangewezen, was dit ook de oorzaak, dat daarvan eene kennis en ondervinding werd verkregen, zooals dit alleen dan ook maar mogelijk kan zijn.
Alvorens hierop thans verder in te gaan, acht ik het gewenscht, zij 't ook in het kort, iets van de vervaardiging der vlechtdraden uit wilghout mede te deelen. In ons land komen van de wilg verschillende soorten voor, waarvan echter niet allen zich voor ons doel leenen. Zijn nu de takken in het late najaar gesneden dan worden ze in den winter in het water geplaatst. De wilg begint in het vroege voorjaar te botten, waardoor de buitenbast gemakkelijk loslaat en wordt dan afgeschild waarbij de zachtglanzende binnenbast zichtbaar wordt. De zware takken dienen voor meu-
| |
| |
H. ELLENS: Vruchtmandje.
Broodmandje.
Mutsenmandje van esparto-gras.
Begin 19e eeuw.
Esparto bloempotmandje ontworpen door H. Ellens.
| |
| |
belhout, als pooten voor stoelen, tafels en andere meubelen.
Bloemmandje. (Ontworpen door H. Ellens) Bloempotmandje.
De iets dunnere gebruikt men voor regelwerk en schoren (bokken genoemd). De lange dunne takken worden geschild en ongeschild voor het vlechten der vlakken gebezigd, terwijl daaruit ook de langste en gladste worden gesorteerd, die een nadere bewerking zullen ondergaan. Men splijt namelijk uitgaande van het stameinde eerst den tak in drieën of vieren zoodat elk gedeelte een cirkelsector in doorsnede vormt. Nu worden deze deelen onder een schaaf doorgehaald die dan de zachte witte kern eraf schaaft, waardoor de taaie binnenbast overblijft. Vervolgens worden zij tusschen twee mesjes op de gewenschte breedte gebracht. Wordt er minder hout afgeschaafd dan verkrijgt men de iets zwaardere staken, die men de schering van het vlechtwerk zou kunnen noemen. Door hunne meerdere dikte zijn ze iets steviger en op hen worden dan ook alle lijsten en beugels bevestigd waartegen en waarover zal worden gewerkt. Ofschoon nu ieder voorwerp dat van wilg wordt gevlochten, deze hulpmiddelen niet behoeft, zullen ze bij velen niet kunnen ontbreken. De voorwerpen krijgen daardoor ook een geheel ander karakter zoo afwijkend van de Oostersche, die door de meerdere stevigheid van hun materiaal een dergelijk geraamte kunnen missen. Zoo worden uit de bamboes sterke veerkrachtige randen
| |
| |
verkregen die zeer eenvoudig, door de om elkaar gelegde staken ontstaan. De randen der wilgmandjes zijn veel gecompliceerder zoodra zij niet meer uit de geheele takjes worden gevlochten. De voor de stevigheid nu noodzakelijke lijsten en beugels moeten met overleg worden gekozen. Hunne dikte en breedte dienen in verband met den constructieven opbouw wel eerst te worden overdacht, omdat zij daarmede in overeenstemming moeten wezen. De oud-hollandsche mandjes geven daarvan uitstekende voorbeelden. Zien wij b.v. gemeld breimandje, het presenteerblad of de 18e eeuwsche wieg uit het Rijksmuseum, dan zijn het de bedoelde lijsten die een goede vlakverdeeling van bodem en wanden nopen. Door hen ontstaat ook eene fijne profileering waarvan de plaatsing evenmin willekeurig mag zijn daar er schaduwwerking door ontstaat en zij dus vooraf wel dient te worden overwogen. De gewillige vlechtdraden, de inslag, worden over de scheering, de ‘staken’ gespannen en kunnen nu over twee en meer staken worden genomen waardoor allerlei patronen ontstaan welke door het omwoelen met zijden draden, zooals dit hier het geval is nog worden verrijkt.
H. ELLENS: Tafeltje in pit-riet, de pooten van bruin Malakkariet.
Ook de meer eenvoudige oud-Hollandsche mandjes vertoonen dezelfde techniek. Bij al deze voorwerpen ziet men duidelijk, dat ze naar één systeem zijn gevlochten. Zij bezitten de kenmerken van den tijd waarin zij werden gemaakt en hadden dus een eigen cultuur, terwijl hunne makers menschen waren, bij wien het gevoel voor vorm en verhouding samenging met de uitnemende kennis van het materiaal waarin zij hunne ontwerpen uitvoerden. Als proeven van vlechtwerk uit het midden der. 19e eeuw laat ik hier nog een mandje van espartogras afbeelden. 't Is een mutsenmandje, destijds door de oude dames gebruikt om hare tulen mutsjes mede te dragen naar het theekransje. Men vlocht de groote vlakken van dit gras, dat uit Spanje werd ingevoerd, terwijl alle banden lijsten van wilghout werden gemaakt. Het bloempotje er naast is van 't zelfde materiaal naar aangifte van den schrijver gemaakt.
| |
| |
De verschillende voorwerpen, niet zonder veel moeile bijeen gebracht, leveren uitstekend hulp en studiemateriaal bij het zoeken naar toepassingen van vlecht werkt voor onze behoeften. Van deze vroeger verkregen resultaten kon veel worden geleerd en er is getracht in de straks af te beelden voorwerpen aan de hand van deze goede overleveringen dáár weer te beginnen, waar in de vorige eeuw dit kunsthandwerk ten gevolge van allerlei oorzaken was verknoeid en verloopen.
H. ELLENS: Leunstoel van pit-riet.
Met de goede tradities was in het midden der 19e eeuw ook het gebruik der goede materialen verloren geraakt. Al meer ontaarde de vlechtkunst, vooral ook door de veel ingevoerde massa-artikelen der Duitschers. Het veelvuldig gebruikt van inferieur vlechtmateriaal, waartoe men zelfs bandjes van celluloïd rekende, maakte deze zaken tot aanfluitingen van den goeden smaak. Nieuwe materialen en denkbeelden brachten echter eene verandering ten goede teweeg.
Reeds vroeger was er bij het maken van rietenmeubelen en matten van stoelen, van z.g. Spaansch riet gebruik gemaakt. Zij vonden b.v. toepassing in de 18e eeuwsche meubelen der Engelschen en worden ook nu voor de moderne Thonetmeubelen nog gebruikt. Het was de bast van de rotting waarvan thans de kern in allerlei dikten een doffe vlechtdraad, het pitriet, levert; zeer taai, leent het zich tot allerlei vlechtingen. Met de bast is evenwel ook een deel der veerkracht verloren gegaan. In groote massas wordt de rotting uit ons Indië vooral over Bremen en Hamburg ingevoerd en tot pitriet in de daar bestaande fabrieken verwerkt. De bast tot glanzend of mat vlechtband geprepareerd doet ook uitstekende diensten als bindmateriaal.
Behalve van een enkele fabriek in Weesp betrekt de geheele industrie ten onzent haar materiaal vooral uit Duitschland. Met Oostenrijk, heeft Duitschland de grootste fabrieken van rietmeubelen, terwijl ook bij ons enkele zeer goede werkplaatsen worden gevonden. Van fabriekmatige samenstelling is evenwel geen sprake. Al wordt de grondstof langs machinalen weg verkregen, het product is geheel en zuiver handwerk. Door de kleur en de geschiktheid om er groote vlakken mede te vlechten, trok het pitriet al spoedig de aandacht
| |
| |
der moderne kunstnijveren. Vooral de geschiktheid voor het rustige vlak was het die het deed. Ik herinner mij daarop een lofzang in een bekend kunsttijdschrift gehouden, waaruit tevens kan blijken, dat de schrijver het materiaal niet kende en evenmin van de samenstelling van een rieten meubel op de hoogte was. Een rieten meubel wordt nu eenmaal niet van cement-ijzer gemaakt, waarbij het steunend ijzeren geraamte pas tot kracht en sterkte komt na de aanvulling met cement-beton. Een rieten meubel wordt als ieder ander eerst geconstrueerd uit een houten geraamte, uit pooten, regels en schoren bestaande.
H. ELLENS: Leunstoel in pit-riet.
De opneming van deze noodzakelijke onderdeelen in den uiterlijken vorm, moest daarom dan ook voor de hand liggen. Bij vele moderne rieten meubelen wordt dit geraamte echter 't liefst verdonkermaand. De groote vlakken schijnen alles te dragen, terwijl ze toch eigenlijk slap en krachteloos zijn. Waarom worden niet zooveel interessante oplossingen te zien gegeven van de verbindingen der deelen onderling? Alleen omdat in de meeste gevallen het geraamte ruw in elkaar wordt gespijkerd, niet wordt gebonden en alles achter de groote vlakken kan wegschuilen. Het ranke veerkrachtige gaat geheel verloren en men denkt soms eer aan marmeren zetels of zware middeneeuwsche stoelen als wel aan de luchtige frissche serremeubels.
Zeer fraaie meubels uit ‘het Huis’ van Eduard Cuypers en van de architecten Smits en Fels, 's Gravenhage door gebr. v. Vliet, aldaar uitgevoerd, vormen daarop met de Engelsche meubelen van Peach te Leycester eene gunstige uitzondering. Op de wereldtentoonstelling te Brussel waren rietmeubelen door de groote Duitsche huizen geexposeerd waarvan alle staken en lijstwerken met koperen spijkers waren bevestigd of opgehangen tegen het houten geraamte, waardoor niet alleen alle waarheid in de samenstelling ontbrak maar eveneens de mooie oplossingen die al vlechtende worden gevonden en het meubel dat aantrekkelijke van alle handenwerk geven, waren geheel afwezig. Ieder denkende uitvoerder vindt de gewenschte oplossing en drukt zijn stempel op het werkstuk, waardoor het meubel een
| |
| |
minder schabloonachtig karakter zal verkrijgen, dat zoo eigen is aan alle fabriekmatige massaproducten. Bij goede gevlochten meubelen kan van machinaal volgen of gedachteloos copieëeren geen sprake zijn. De uitvoerder moet de bedoelingen van den ontwerper hebben begrepen en gevoeld want men kan in de werkteekeningen niet alles aanduiden; steeds blijft er iets voor den werker over om dit nader in 't licht te stellen.
Reeds in den aanvang verduidelijkte ik enkele mijner uiteenzettingen met afbeeldingen naar oude mandvlechtingen en zijn er tusschen den tekst enkele reproducties geplaatst van voorwerpen naar ontwerpen van den schrijver.
Ofschoon de Redactie mij de vrijheid liet iemand aan te wijzen om over dit vlechtwerk te schrijven, vond ik dit minder noodig daar uit het voorgaande mijne opvattingen omtrent gevlochten meubelen en mandwerk voldoende blijken en ik het daarom thans gaarne aan anderen overlaat, na te gaan, of daarvan iets in praktijk werd gebracht.
H. Ellens.
‘De Wilghorst’, Noordwolde, Maart 1911.
H. ELLENS: Ronde tafel gevlochten van pit-riet.
|
|