| |
| |
| |
| |
Het grafische werk van Georg Rueter
Er zou een uitvoerig opstel zijn te schrijven over het moderne Hollandsche ornament, en enkelen hebben reeds getracht het algemeen kenmerkende, waardoor het zich onderscheidt van de hedendaagsche Engelsche, Duitsche, Belgische en Oostenrijksche sierkunst te benaderen. Het is een voorwaar niet licht te volbrengen opgaaf, den samenhang van de niet weinig verschillende en onder geheel andere inzichten ontstane siermotieven aan te toonen. Wij denken aan het fantastisch rijke en vrije ornament van Lion Cachet naast de eenvoudige logische, soms nuchtere ornamentaties van den architekt Berlage; aan de welhaast naturalistische plantmotieven van den sierkunstenaar Nieuwenhuys naast de geconstrueerd beheerschte siervormen van De Bazel, om slechts enkelen der uiteenloopende verscheidenheden nader aan te duiden. Hiertegenover staat een geringe overeenkomst te boeken, als gevolg van het door en door individualistische, dat de hedendaagsche ambachts- en nijverheidskunst nog zal moeten overwinnen om het tot een stijl te brengen.
Voorloopig zijn het nog de persoonlijke inzichten en gevoelens die de voorkeur voor deze of gene vormgeving bepalen, want de maatschappelijke en de uit haar groeiende geestelijke omgeving bieden slechts weinig houvast. Daarom zullen wij er ons toe moeten bepalen, als maatstaf eener waardeering, na te gaan in hoever die individueele vormgeving, als persoonlijke uiting belangrijk is.
Het werk van den grafischen sierteekenaar Georg Rueter, dat door sterk persoonlijke opvatting is te herkennen, komt mij mede belangrijk voor om de zuiverheid waarmede de technieken zijn behandeld waarin het is uitgevoerd. Met deze zuiverheid bedoel ik niet het preciese, saai sekure van den technisch geschoolden handwerker aan te duiden, maar de juistheid waarmede de bewerkingsmogelijkhëid van elke techniek, in dit geval houtsnede, lithografie, penseelteekening, batik-methode, binnen de haar eigen grenzen, tot artistieke resultaten is benut.
| |
| |
G. RUETER: Omslag, houtsnede, 1902.
Niettegenstaande het latere werk van Rueter zich kenmerkt door vrijer lijnenspel is dit toch even goed als het vroegere met strenger meetkundige siervormen, doordacht van opzet. Een geometrisch lijnenschema, kwadratuur of triangulatuur, vormt de grondslag voor een rustige weloverwogen verdeeling van lichte en donkere partijen, de plaatsing van omgevende randen en het midden vullende versieringen en het aanwenden der kleuren. Bij de bepaling der grootte-verhoudingen, gaat Rueter bij voorkeur uit van de zoogenaamde ‘Gulden Snede’, een systeem van verhoudings-bepalingen dat reeds de antieken moeten gekend hebben. De waarde die hij toekent aan dezen beheerschten en geweten grondslag in tegenstelling met een willekeurigen, op het oog, komt wel duidelijk uit in den naam ‘de Gulden Snede’, aan zijn vroegere privé-drukkerij gegeven. Ook het ornament zelf, wordt op een verder doorgevoerde verdeeling der vierkant- of driehoekschemas ontworpen. Het is daardoor als 't ware organisch uit de groote lijnen en verhoudingen der compositie voortgekomen; hoewel het vroegere strenger, strakker werk meer dan het latere, waarin Rueter de inmiddels vrijer geworden fantasie tot ongebondener lijnenspel heeft opgevoerd.
G. RUETER: Omslag, gom-teekening, 1903.
In de jaren 1902 en 1903 kunnen wij een geleidelijken overgang van de eene opvatting in de andere waarnemen. Tot dien tijd speelden vrij duidelijk, de rechthoekige grondvormen die tot schema dienden, door het sterk in vlakken verdeelde ontwerp heen, slechts onderbroken door cirkellijn, spiraal of geometrische bladvorm, zelfs wordt niet zelden door het doortrekken der schemalijnen de nadruk op deze vlakverdeeling gelegd. Als, om een voorbeeld
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
G. RUTTER: Omslag, lithografie 1911.
| |
| |
te geven, op den gebatikten band uit 1900.
G. RUETER EN G. RUETER-DE LANG: Kalenders.
Allengs echter krijgen gebogen siermotieven en bladvormen de overhand, en komt het symbolisch, illustratieve detail tot voornamer plaats. Want Rueter vergenoegt zich allerminst met het beteekenislooze ornament. Bij voorkeur tracht hij door het aanbrengen van emblemen of symbolische figuren, en decoratief opgeloste, samengevatte voorstellingen, zijn werk meer bepaaldelijk aan de bestemming te doen aansluiten. Als vaardig teekenaar gelukt het hem heel goed, mensch of dier tot ornament te verwerken, of minstens aan de overige versiering ondergeschikt te doen zijn, niet ongelijk aan de wijze als dit vóór hem door
| |
| |
Dijsselhof, De Bazel en Lauweriks zoo voortreffelijk en snedig is gedaan op hunne door het publiek weinig gekende houtsneden. Trouwens de arbeid dezer fijngeestige ornamentisten, in het bijzonder die van De Bazel, is Rueter en enkele andere direkt op deze voorgangers volgende jongeren, waaronder ook Chris Lebeau, een spoorslag geweest hunne talenten in die meer inhoudsvolle sierkunst te ontwikkelen. Voorzeker is het Rueter eene voorname aanleiding geweest zich op de houtsnede toe te leggen. Met welk resultaat kunnen enkele kopvignetten, adreskaarten en het jongste uit de rij, het schutblad voor het Drukkersjaarboek van 1908 bewijzen.
GERARDA RUETER-DE LANG: Boekomslag, lithografie, 1901.
Mede en niet in de laatste plaats wordt de vorm van Rueters siermotieven door de techniek bepaald. De opgezette penseellijn is een geheel andere dan de uitgespaarde lijn der afdek-methode, of de kantig verdiepte der houtsnede. Zelden lithografeert hij op de gewone wijze, dat is door het aanbrengen van het positieve beeld. Doet hij het, als op den omslag van den tentoonstellingscatalogus, dan is de lijn vlietend, gemakkelijk er opgezet, de eentoonigheid, het vlakke der volle partijen onderbroken door de gaatjes die bij de wendingen van het invullende penseel gespaard bleven. Maar meer past hij de negatieve gom-methode toe, waarbij het wit-blijvende der teekening, niet door uitsparen wordt verkregen, maar door het teekenen met gekleurde gom, welke juist in de op de werking van water en vet berustende steendruk, het waterhoudend element is. Wordt de zoo beteekende steen geheel met vette
| |
| |
inkt of drukverf zwart gemaakt, dan zullen na het etsen de gom-lijnen en vlakken bij het inrollen van den steen geen verf aannemen, en alzoo op den afdruk open blijven. Een gelijk resultaat als de gom-afdek-methode op steen geeft die op papier uitgevoerd. In plaats van vette inkt of verf, komt watervaste inkt, welke bij het afwasschen de gom niet loslaat en in het papier dringt. Het omslagje van den Architektura-kalender voor 1903 is in blauw gedrukt van eén foto-zinkografie naar een op deze wijze uitgevoerd prijsvraag-ontwerp.
G. RUETER: Boekomslag, lithografie, 1902.
De negatieve gom-litho en gom-teekening komen ook hierin met de batik-techniek overeen dat evenals bij de laatste, op de niet behoorlijk afgedekte plaatsen, zich de verf hecht, waardoor de grootere afgedekte witte partijen, aangenaam worden verlevendigd. Van deze handwerkelijke speling der techniek weet Rueter gunstig partij te trekken.
Eigenlijk gebatikt met was en chemische verfkuipen heeft Rueter weinig. Een hoogst enkele keer heeft hij als bij den hier gereproduceerden perkamentband uit 1900 met een pen de was aangebracht, kenbaar aan de magere hier en daar gebroken lijn. Ondanks de technische tekortkomingen in dit probeersel dunkt het ons, met de van den rug uitgaande verdeeling en sobere welgeplaatste siermotieven een aangenaam staal van Reuters vroege opvatting.
Bij de meergenoemde afdek-methoden en bij de houtsnede ontstaat allicht meer zwart dan wit. Het is een wit lijnenspel op donkeren fond, hier
| |
| |
en daar, door grootere witte vlakken contrastrijker gemaakt, daardoor een sterker ornamentale wisselwerking bereikend dan dit met de uitteraard lichter gehouden pen- of penseelteekening voor de hand te doen ligt. Want in zijn als tegenstelling positief te benoemen lithos of teekeningen (zie den omslag Kuhn en het schutblad ontwerp) is het effekt andersom, staat de breeder en vrijer penseellijn, opener, ijler op den papierfond. Zie tevens de onscherpe gespaarde letter en lijnversiering op het donkere middenvlak van den in geel en bruin gedachten omslag. De schutblad-kleuren matgroen en rood komen mede naar verhouding in de reproductie terug. Bij den omslag voor Ellen is het sterke groen (de lichtste kleur op de afbeelding) in afdek-techniek, het scherpe oranje met de pen gelithografeerd.
G. RUETER: Kopvignet voor Noorweegsche Brieven, tweede bundel, houtsnede.
(Uitgave E.J. Brill te Leiden, 1902).
G. RUETER: Kopvignet voor Noorweegsche Brieven, nieuwe bundel, houtsnede.
(Uitgave E.J. Brill te Leiden, 1904).
Het behoeft geen betoog dat in dezelfde mate als het ornament ook de letter de invloed der techniek ondergaat. Maar in welke techniek, immer gunt deze sierteekenaar aan de schrift een voorname plaats, die haar rechtens toekomt, maar door de allereerst op versiering uitzijnde artisten zelden wordt gegund. En al doen zij dit wel, dan zijn vaak verdeeling en vorm niet mooi, weinig verzorgd. Reuters' letters zijn duidelijk van vorm. gewoonlijk zeer goed tegen elkaar gezet en in overzichtelijke regels gegroepeerd, zonder dat door het gedwongen vierkant houden met vulstukjes den tekst geweld wordt aangedaan. Is een rechthoekige buitenvorm der woordgroepen niet te bereiken dan plaatst hij de regels in het midden, en maakt door
| |
[pagina t.o. 132]
[p. t.o. 132] | |
G. RUETER: OORKONDE OP PERKAMENT, 1904.
| |
| |
zijn ontwikkelden kijk op verdeeling, de nood tot deugd.
G. RUETER: Etiket, schets, 1902.
Trouwens wij zeiden het reeds dat Rueter in groote mate de voor den vlak-versierder, dat is in de allereerste plaats verdeeler, noodige deugden bezit. In 't bijzonder zij hier gewezen op den spaarzaam bezetten en werkingsvollen leder band voor een deel der Historische Bibliotheek, waarvan schrift, rand en vignet in goud, lijnen en serienaam in blinddruk zijn gestempeld.
Jammer genoeg, komt de kleur, die juist een voorname faktor in dit werk uitmaakt, op de reprodukties niet uit. Bij voorkeur kiest hij warme, contrastrijke kleuren roodbruin, zwart en okergeel als op de meeste zijner kalenders, blauw en rood, groen en rood, grijs en oranje, en meerdere combinaties voor den druk op witte papieren, uitgezonderd de kalenderschilden die op grijs bord gedrukt zijn. Deze kalenders, waarmede hij met uitzondering van 1909 ons elk jaar zoo getrouw verrast, zijn een vrij betrouwbare maatstaf zijner ontwikkeling, en wij dachten het aardig ze allen bij elkaar af te beelden. Al zijn ze wat klein geworden, toch komen de eigenschappen ervan voor den dag. Die in het midden onderaan behoort eigenlijk niet in de reeks. Het is een verjaringskalender van vier bladen voor den uitgever D. Coene een paar jaar geleden gemaakt, waarvan het zinrijke winterblad in grijs, zwart en oranjerood hoogst smaakvol van kleur is.
G. RUETER: Etiket, lithografie, 1906.
Zijns vaders steendrukkerij bood ongetwijfeld goede gelegenheid om zich reeds vroeg op grafisch werk toe te leggen. In de eerste plaats kwam het reclamewerk voor de drukkerij (firma Gebr. Braakensiek) zelf, voor de moderne experimenten van den zoekenden Rueter in aanmerking. Zoo maakte hij een kalender voor 1896 die Jan Veth tot een loffelijke bespreking aanleiding gaf, welke waardeering den
| |
| |
jongen kunstenaar ruggesteun mag gegeven hebben, den ingeslagen weg verder te bewandelen. Een paar jaren daarna opende hij zijn atelier ‘De Gulden Snede’ en drukte daar zelf zijne steenteekeningen. Na eenige jaren werd deze privé-drukkerij, vrij zeker uit gebrek aan voldoend werk, opgeheven.
G. RUETER: Titelblad, houtsnede, 1903
In verhouding van andere grafische ontwerpers, heeft het hem niet aan belangstelling ontbroken, maar zij is in ons klein land met langzaam in de breedte doorwerkende kunstinzichten, van een te passieven aard om Rueters niet geringe werkkracht voldoende opdrachten te geven. De immer graag geziene kalenders en het succesvol uitkomen in meerdere prijsvragen hebben
| |
| |
hem vooral bekend doen worden. In deze bekendheid deelt zijne vrouw geb. Gerarda de Lang, die zelf als sierkunstenares in 1900 gelukkig voor den dag kwam, met een hoogst smaakvollen zesbladigen verjaringskalender. Elk der dubbel-maandbladen karakteriseert in aansluiting op versregels uit Gorters Mei, door teekening en kleur de jaargedeelten. Eenigermatekomt dit werk overeen met dat van Reuter, hoewel het symbolisch motief, dat bij deze kalenderbladen hoofdzaak is, zich eerst later bij hem ontwikkelde, niet onmogelijk mede onder den invloed van zijne vrouw, die ook na haar huwelijk bij tijd en wijlen zelf bezig was, en haar man daadwerkelijke en geestelijke medewerking verleende, aan kalenders, schutbladen en omslagen. De verwantschap van beider werk wordt mettertijd grooter als gevolg van het samen ontwerpen. De op blz. 130 afgebeelde, paarsch gedrukte omslag met de aardige korenschoof-vulling voor den eersten bundel Noorweegsche Brieven, door Mevrouw Gerarda Rueter-de Lang in de gom-techniek op steen gebracht is een uitmuntende proeve van haar grafisch werk.
G. RUETER: Kopvignet voor De Blijde Wereld van Fr. van Eeden, houtsnede.
(Uitgave W. Versluys te Amsterdam, 1903).
G. RUETER: Kopvignet voor De Blijde Wereld van Fr. van Eeden, houtsnede.
(Uitgave W. Versluys te Amsterdam, 1903).
Rueters prestaties op grafisch gebied, waarop hij zich bij voorkeur heeft bewogen, vormen een respectabel oeuvre. Want behalve boekversieringen, kalenders, omslagen, banden en biljetten, werden door hem vele kleinere zaken, als ex-libris, adreszelfs visitekaarten, brievenhoofden, etiketten en inwikkelpapieren gelithografeerd of in hout gesneden, waarvan eenige bij dit artikel zijn afgebeeld, hetzij van de oorspronkelijke blokjes gedrukt of in reproductie. Eene opsomming daarvan, alsook van het grootere werk laten wij achterwege, men zie liever zelf, hoever hij geslaagd is in de zoo onderscheidene opgaven.
| |
| |
Op zijn kalligrafisch werk hebben we nog niet gewezen, en toch maakte hij daarin bijzonder goede dingen. Het voornaamste dezer opdrachten is het album dat den schilder H.W. Mesdag als dankbaarheidsuiting is aangeboden voor de schenking zijner verzameling kunstwerken aan het rijk. Niet de omvangrijkste, maar wel een zeer geslaagde dezer oorkonden, die welke aan Dr. Korteweg te Wormerveer overhandigd werd, is mede afgebeeld. De rand en kopversiering ervan zijn in goud, rood en blauw, de prachtkleuren der oude miniaturen en de terzijde geplaatste emblemen in natuurlijke kleuren uitgevoerd. Op heerlijk roomkleurig perkament uitgevoerd, een rijk en nobel stuk werk, ook van lettering.
G. RUETER: Gebatikte perkament-band, 1900.
G. RUETER: Band in goud en blinddruk voor de Ned. Historische Bibliotheek.
(Uitgave Meulenhoff & Co, Amsterdam, 1908).
Wij zouden Rueter te kort doen indien we verzuimden op de door hem en zijne vrouw ontworpen schutbladen te wijzen, want deze veronachtzaamde overgang van band-ijiterlijk naar boek-innerlijk, die zich zoo uitmuntend tot rijker en voller versiering leent, hetzij met het onbegrensde, kunstig in elkaar sluitende doorloopende patroon, of met de voor beide spiegels afgesloten versiering, (als de hier in bijlage gegeven, uit het Drukkersjaarboek), wordt door hem met bijzondere liefde verzorgd. De motieven dezer schutbladen, doen het ons betreuren, dat hem geen gelegenheid gegeven is, zijne krachten te besteden aan het ontwerpen van patronen voor stoffen en behangsels.
Ondanks het in den aanvang genoemde sterk persoonlijke zijner sierkunst, is hij toch, wie is dit wel? niet vrij gebleven van zekere invloeden. Hiervóór noemden we reeds het werk van De Bazel. Zijn ouder werk vooral
| |
[pagina t.o. 136]
[p. t.o. 136] | |
G. RUETER: HELFT VAN EEN SCHUTBLAD VOOR HET DRUKKERSJAARBOEK, 1908. Houtsnede.
(Uitgave Ipenbuur en Seldam, Amsterdam).
| |
| |
vertoont in motief en kleurwerking treffende overeenkomsten met de patronen op sommige Koptische weefsels, tot welker bepaling de onlangs gehouden tentoonstelling eener verzameling dezer oud-christelijke weefwerken in het kunstnijverheids-museum te Haarlem gelegenheid bood. Het latere werk met de genoegelijke lijn en de aan de techniek ondergeschikt gemaakte plantaardige-siermotieven, doet eenigermate denken aan het zwierig gepenseelde decor van Delftsch aardewerk. Maar haasten we ons er bij te zeggen, dat de verwantschap meer in den geest bestaat, en voortkomt uit Rueters met de jaren veranderde inzichten, en leggen wij daarop den nadruk dat hij de dusgenoemde Koptische motieven op eigen wijze heeft verwerkt.
G. RUETER: Boekomslag, lithografie, 1908.
(Uitgave W. Versluys, Amsterdam).
In welk werk ook, zijn liefde voor het handwerk komt er in uit, de machinale perfektie ligt niet in zijn lijn, het is van genoeglijken intiemen aard. Hij streeft naar schilderachtige, contrastrijke kleurwerkingen, zonder een schoonen welgeordenden opbouw voorbij te zien. Terzij in kleur gedrukt, als de houtsnede-versieringen in het meergenoemd Drukkersjaarboek, leent het zich minder tot het samenvoegen met de grijze totaalkleur der schriftpaginas. De boekletter eischt een zich voegen naar haar aspect, wil niet de totaal-indruk der bladzijde benadeeld worden. Deze bemerkingen gelden niet in het bijzonder de boekversieringen van Rueter maar meer de
| |
| |
G. RUETER: Omslag-ontwerp, 1903.
Niet uitgevoerd.
G. RUETER: Adreskaart, houtsnede, 1905.
G. RUETER en
GERARDA RUETER-DE LANG:
Ex-libris, houtsnede (1904).
G. RUETER: Schutblad-ontwerp, 1905.
| |
| |
versieringen van het boek in het algemeen. Ter zake kundigen en boekenvrienden hebben daarom, den oogenschijnlijk puristischen, maar niet geheel ongemotiveerden wensch geuit, het boek niet te versieren, en de schoonheid ervan slechts te betrachten, door het te samen voegen en ordenen der goed gekozen letters, die immers de voornaamste plaats toekomen. Voor omslagen, boekbanden, schutbladen en titelbladen, die kleurvoller behandelingen vragen en verdragen, blijft dan toch nog een versieringsmogelijkheid over, en hierin voorziet Rueters werk uitstekend. Trouwens hebben wij er ons niet toe gezet hem als boekversierder in 't bijzonder te bespreken, maar wel als grafisch sierkunstenaar in 't algemeen, en van dit standpunt bezien, kunnen wij zijne geestig of doordacht geteekende en prettig raak gesneden kopvignetten voor de Blijde Wereld van Van Eeden en de Noorweegsche Brieven als houtsneden waardeeren, evenzoo goed als die welke Dijsselhof maakte voor Kunst en Samenleving, die aan het hiervoor genoemde euvel mank gaan.
Hoewel verklaarbaar, achten wij het voor onze sierkunst jammer, dat hij in den laatsten tijd zich meer uitsluitend op het schilderen en lithografeeren van portretten, en kinderfiguren heeft toegelegd, waarin hij, het strekke ons tot troost, verdienstelijk werk leverde. Nu deze sierkunstperiode als 't ware afgesloten wordt, kwam het ons nog te meer wenschelijk voor, deze kenschets te geven.
S.H. de Roos.
Sloten N.H. 29 Januari 1911.
G. RUETER: Vignet.
|
|