| |
| |
| |
| |
Kunstberichten
(van onze eigen correspondenten)
Uit Amsterdam
Moderne kunstkring
Het zij mij vergund de eigen stichting van een nieuw kunstgenootschap mede te deelen. Hadden wij niet gevonden dat iets anders noodwendig geworden is, wij zouden twee boven drie genootschappen te Amsterdam verkiezen. Maar het anders zijn, het speciale, het afwijkende was dwingend. Heel Holland is in zijn officiëele vereenigingen zoowel als in zijn officiëele jury bij Europa vijftig jaar ten achter. En alle vereenigingen staan voor de uiteenloopendste richtingen open. Zij het dan dat de werkelijke modernen - de goeden van hen - soms geduld worden in een hoekjeszaal. Zoo verschrompelt men. Er is geen geest meer die heerscht en leidt, geen hoop meer om van sintels nog vuurwerk te maken.
Maar het leeft - overal - in ons landje. Onafhankelijk, onbewust, onwetend van elkander, wordt er een Tijdgeest gevoeld, en ondergaan, ijvervol gezocht en gevonden. Er is niet maar zoo hier en daar een losloopende halve dwaas, die zoo anders en ‘raar’ doet, maar er is een eenheid, een richting, een school desnoods.
Nooit hebben origineele kunstenaars de technieken hunner directe voorgangers overgenomen. Nooit hebben waarlijke artiesten volgersaard gehad. Altijd waren zij zoekers en voorloopers, nooit baseerden groote artiesten zich blijvend op ouderen, waren zij hun tijd ten achter, zoekers waren zij, bewuste of onbewuste onafhankelijken, nieuwlichters, revolutieverwekkers, want al is alle schoon Tijdloos en voor alle Tijden, gemaakt is alle groote kunst altijd zijn eigen ontstaanstijd vooruit!
En om die te manifesteeren, om dat te toonen aan het ongeloovige publiek, aan de hoofdschuddende of vervloekende schilders en critici, om af te dwingen een erkenning, een recht van zijn en leven, om niet langer geweigerd of in een hoek gehangen te worden, dáárom is de nieuwe vereeniging gesticht en daarom zal zij exclusief en straf zijn in haar ééne - de moderne - richting.
Alleen ‘die zoeken te werken in den geest van hunnen tijd’ zullen toegelaten worden, en alléén zal gehuldigd worden het gezegde van Delacroix. ‘Le moderne, il n'y a que cela!’
Tot dat doel zal Amsterdam een internanationale najaarstentoonstelling zien. De besten en voorsten zullen genoodigd, of hebben toegezegd, allen uit binnen- en buitenland zal het vrij staan in te sturen, zij het dan dat niet-leden door de leden streng gejuryd worden. Er zal getracht worden iets levenvollers te toonen in de zalen van het Suasso-museum dan de, op sterven na doode vierjaarlijksche vermag. Overleden of groote meesters zullen hun eerezaal hebben en ook één der leden krijgt jaarlijks zijn zaal om zich gansch te laten bestudeeren.
Maar niet, een trotsch protest, zal een werk er mogen hangen, dat door een Nederlandsche jury is aangenomen geweest.
Zoodat ook Amsterdam nu heeft haar Salon d'automne, haar Vingt of Libre Esthétique, haar Secession.
Dit zijn onze schoone plannen. Woorden reeds genoeg! Nu nog de schoone daden.
| |
| |
| |
C.H.K. de Nerée tot Babberich (1880-1909) Arti et Amicitiae
Hoe komt het, ietwat burgerlijke, zedelijke Arti er toe dit dandyeuse, aristocratische, ziekelijke, werk te stellen aan haar wanden? Het is een appreciabele daad.
Zelden is in ons land zoo geraffineerd werk vertoond. Nu dit is van een te jong gestorvene, één, waarvan het lichaam niet met de knappens-strakken geest mee heeft gekund, waar de handen zóó jong verstilden nadat een geest als rag zoo fijn en mes zoo scherp, hen wel bestuurde.
Zelden werd in ons land zoo knap en tevens levensfel geteekend. Zelden is zoo fantasie gebeeld.
De onstoflijkheid is schier Oostersch, de strakheid eveneens. Meer invloeden zijn te merken: Toorop's symbolisme, Aubrey Beardsley was een hem te sterke bewondering.
In zijn abnormaliteit was dit perverse werk ziek. Ziek is de aandacht voor zulke naakten, ziek de zucht zoo lichamen verfraaiend, styleerend, misvormend te verbeelden. Nooit het volle, onzinnelijke naakt, nooit de levens-natuurlijkheid. Maar immer de belangstelling naar het vrouwelijke van vrouwe-lichaam, immer evenwel zien in visie en niet in lager realiteit.
Maar wat geven wij bij dezen felle om ziek of niet, in onze verwondering over zooveel kunnend gevoel? Wat malen wij om burgers en zedelijke menschen, als er een zoo waarlijk artiest zoo waarlijk schoone dingen maakte. En wat zouden wij om abnorm denken waar het kunnen en het gewilde zoo boven normaal sterk was?
Ik wilde wel een kennen in ons land, die zoo een lijn gespannen wist te buigen over het heele vlak. Of die in phantasie zoo koel, en in kilheid zoo phantastisch was. En ik wilde wel weten, wie nog meer zoo voluit décadent, maar ook zoo voluit met noblesse kon zijn, als deze jonge teekenaar.
Er zijn aan zijn literaire kunst veel literaire woorden te wijden - het voorwoord in de Catalogus doet het in Plasschaert's stijl (maar ‘cogito, ergo sum’ is van Descartes en niet van Kant) - maar ook hier weer is de universeele maatstaf van alle ‘kunstzien’ aan te leggen en komend op de quintessens van ‘het kunnen’, het bereiken van het gewilde, is deze jongere een der zeldzamen, die den maatstaf kort doen schijnen.
Conrad Kikkert.
Zandvoort, 10 Dec. '10.
| |
Uit Antwerpen
Koninklijk kunstverbond tentoonstelling van werken van René Bossiers 26 november tot 6 december
Van alle Antwerpsche schilders behoorende tot de laatstgekomene, is René Bossiers voorzeker een van die welke zich vooral onderscheiden door een ernstig willen, en een nijvere werkkracht. Ziedaar dan ook de grootste verdienste van dezen kunstenaar, nl. dat zijn werk steeds getuigt van een zeer zuiver inzicht en van een prijsbare bedoeling. Dat zijn kunde echter niet altijd tot het peil van deze bedoeling reikt, ziedaar de keerzijde van zijn talent.
Zin voor kleur en voor hetgeen men noemt het pittoreske heeft Bossiers zonder twijfel in zeer hooge mate. In vele van deze voorstellingen van oude koertjes, vergrauwde binnenplaatsjes, gore gangetjes, schilderachtige, antiek-grillige geveltjes, heeft hij met zachten en stillen toon uitgezongen zijn liefde voor de kleurige pracht van die gedeelten onzer oude stad, die den tijd vermochten te trotseeren. Er ligt een ziel, voorzeker, in dezen arbeid, uitingen van een gevoeligen en poëtisch aangelegden kunstenaar.
Maar meestal mist zijn werk het synthetische, waardoor het grootsch hadde kunnen worden. Het wordt soms wel wat peuterachtig, wat klein gezien. In meer dan éen schilderij waar Bossiers getracht heeft een beeld vast te leggen van het Antwerpsche havenbedrijf, is hij er haast nooit in gelukt
| |
| |
ons een impressie te geven van het geweldige, het bijna ontzettend stoere, welke dan toch immers het hoofdkarakter zijn van dergelijke onderwerpen. De kleur viert er wel feest, en het oog vermeit er zich in aangename vizioenen van meestal harmonische tinten en tonen, maar aangrijpend is zijn werk niet. Het is niet episch!
Toch is hier meer dan een gewone belofte! Al zoo zeldzaam zijn de schilders, die met een eerlijke overtuiging trachten lucht te geven aan een oprechte emotie, dat we een jong en sympathiek temperament als René Bossiers wel met vreugde mogen begroeten, te meer, daar hij in meer dan een zijner hier tentoongestelde stukken al. heel wat bereikte. En het is voor een jong kunstenaar, die nog in den vollen strijd zijner ontwikkeling is, een niet te versmaden verdienste, blijk te hebben gegeven van een delikate vizie en van een teeder gevoel!
| |
Koninklijk kunstverbond tentoonstelling van eenige geïllustreerde boeken (10 tot 20 december)
Sinds eenigen tijd, - en het is beslist een verschijnsel waarover alle smaak hebbende intellektuelen zich terecht verheugen zullen, - legt het bestuur van het Kunstverbond er zich op toe, behalve de gewone salons van beeldende kunstenaars, ook tentoonstellingen in te richten, welke eenigzins buiten dit kader vallen. Zagen wij niet onlangs, door gelukkige verzamelaars bijeengebracht, eenige prachtige specimen van Japansche prent en teekenkunst?
Vervolgens was het de beurt aan het geïllustreerde boek. Ofschoon deze tentoonstelling met bescheidenheid aankondigde slechts eenige boeken te willen toonen, toch meenen wij dat zij zonder veel moeite (b.v. door zich niet te beperken tot een kleinen kring van inzenders, maar wel door een oproep tot alle verzamelaars) heel wat vollediger hadde kunnen worden.
Maar een vast zeer aardig geheel heeft men dan toch ook nu weten bijeen te krijgen! Hier was superieur en interessant kunstwerk te zien van illustrators als Aubrey Beardsley, Arthur Rackham, William Morris, Walter Crane, Theo van Hoytema, Steinlen, Robert Anning Bell, Hans Pellar, William Nicholson, Edmond Dulac, Weerink, Edmond van Offel, Max Elskamp, Rie Cramer, Veldheer, K. Doudelet, Wenckebach, Nieuwenkamp, Jessie Willock Smit, enz.; prachtige drukken ook van Juul de Praetere, Buschmann, Ipenbuur en van Seldam, van de Ballantyne Press.
Een inzending waardoor deze kleine tentoonstelling reeds alleen een buitengewoon belang verkreeg, was die van Mej. Bertha van Regemorter, een stadgenoote, die een heele reeks verrassend-fraaie boekbanden tentoonstelde. De arbeid van deze ambachtskunstenares, opgeleid door Sangorski en Sutcliffe, leerlingen van Douglas Cockerell te Londen, was werkelijk een openbaring. Knap, degelijk en smaakvol bindwerk, ambachtskunst van uitmuntend allooi, waarvan wij bij gelegenheid wel eens wat meer hopen te zien.
Ary Delen.
| |
Uit Den Haag
Tentoonstelling van werken van mej. Lizzy Ansingh, Xeno Münninghoff en h. M. Savry bij Kley-kamp
In de vorstelijke zalen van den kunsthandel Kleykamp moet het werk wel een zekere draagkracht een monumentale decoratieve werking vertoonen, wil het geheel tot zijn recht komen. De statigheid, de deftigheid zijn er concurrenten, en deze moeten door het imposante van het werk op den achtergrond raken. Voor meer intieme kunst is deze zaak te groot, zijn de zalen te ruim gebouwd.
Van de drie exposanten is er geen die aan de bovengestelde eischen voldoet. Hun werk is kleinkunst, dat weg valt in groote ruimten, het draagt te weinig dan dat het de aandacht direct pakt, dat het er uitspringt.
Mej. Lizzy Ansingh is zeker de meest interressante figuur, zij heeft eene eigenheid die de andere twee missen, al is deze per- | |
| |
soonlijkheid dan ook een zeer kleine. Deze bestaat uit een voorliefde voor het delicate, het gracieuse, het verzorgde en teere. In het fijne matte van een tint weet ze een zekere distinctie te vinden, die bij een eenvoudige voordracht haar werk wars van alle mooidoening en breedsprakerige allure doet zijn. In dat opzicht is zij een antipode van hare tante Thérèse Schwartze, wier talent meer op uiterlijke bravoure, dan op een doordringen in fijne gamma's en tinten is gericht. Niet dat haar werk psychologisch veel dieper gaat dan van Thérèse Schwartze, geen van beiden dringt diep in de psyche door, maar het is zuiverder en vooral fijner, gevoeliger, bij minder plasticiteit en geringer kennis. Wellicht dat bij verder doorgaan in de grijze tonaliteiten, in het passielooze grijze licht zij de schilderes der eenvoudige gracie kan worden, waartoe haar aanleg, haar oog voor het natuurlijke, haar zin voor het moderne in toon haar zal leiden.
Münninghoff heeft oog voor het heldere, het opene, het zuivere, het ongerepte in de natuur; hij is echter niet zulk een origineel talent als Mej. Ansingh. De invloed van de Bock is merkbaar, het werk minder diep van toon, is het best in de studies naar de natuur als in Hakhout en bij Heelsum, waar een vlotter voller peinture in treft dan in het wat droge, dorre landschap op den schoorsteenmantel. Zijn werk is echter meer dat van een schilder dan dat van Savry, die als teekenaar nog te weinig macht heeft om zich naar zijne bedoeling en wensch uit te drukken.
| |
Tentoonstelling van Edz. Koning, M. Kramer, J.C. Pabst, en prof. Nic van der Waay in Pulchri studio
In ons land komen opdrachten als het maken van versieringen op de gouden koets niet dikwijls voor. Vooral als er figurale composities bij te pas komen. Dat dan tot enkele kunstenaars als Derkinderen, Toorop, Thorn Prikker en Roland Holst, gewend moet worden, zou zoo voor de hand liggen, daar zij de meest doordrongenen zijn van het hedendaagsche decoratieve kunstbegrip. Echter werd de opdracht gedaan aan Prof van der Waay, die als voor een halve eeuw zijne composities vervaardigde, zoo zonder eenig accent, zonder veel verdieping opgevat, dat het academische er niet op den achtergrond door geraakte. Het zijn ontwerpen op conventioneele wijze geteekend, allegoriën, de koloniën, de handel, de zeevaart etc. voorstellend, maar zoo knap academisch, zoo buitengewoon verzorgd, zoo gemakkelijk gecomposeerd, dat het toch ontzag afdwingt, al is het als artistieke prestatie middelmatig, haast banaal. Waarom zoo iets niet meer gestyleerd, waarom de werkelijkheid zoo nabij gekomen, dat het zijn karakter van ondergeschikte versiering gaat verliezen, en meer als schilderij aandoet. Het is het werk van een schilder meer dan van een decorateur, zooals wij dien nu verstaan.
Van de overige inzendingen van van der Waay, op dezelfde vaste manier geteekend, zijn de instantanées van danseressen de meest natuurlijke, de interieurs hebben bij een benijdbare vormkennis allen iets geposeerds, dat bij de geheele inzending naar leven doet verlangen.
Edz. Koning gaat voort heidegevalletjes van den Zoom te geven, steeds breeder, waar de vroegere peuterigheid uit verdwenen is, Kramer etsen uit Laren, en nu ook van de Maas te maken, waar het water de heide niet kan doen vergeten, fijntjes, zwakjes réalistisch, zonder veel verheffing, aangenaam hier en daar met wel eens een teerheid. Pabst is nog niet genoeg zich zelven, hij marcheert zoo wat in de schoenen van groote voorgangers; leek een zijner teekeningen niet wat op Mauve, een andere op Bilders? Hoe het ook zij, den schilder Pabst zagen wij nog niet in deze wel aardige gevallen.
| |
Bij Schüller
Het lijkt ons een heele toer van de schilders der Haagsche school, van de niet meer levenden, doeken te verkrijgen, die nog niet of slechts weinig bekend zijn. Tot in het oneindige varieeren hier de verkoopingen, de eere-tentoonstellingen, de exposities uit particulier bezit, en
| |
| |
op al deze prijken de Haagsche schilders vooraan. Zoodoende zijn we bekend geraakt met haast ieder werk van de groote meesters, en zijn er alleen in het buitenland wellicht doeken, die nog onbekend zijn. Vele zullen het niet zijn, daar door reproductie bijna alles bekend is, wat ons niet onder oogen kwam. Dat er echter toch nog wel eens wat te vinden valt bewijst deze expositie, waar een der zeer mooie aquarellen van Jaap Maris is te zien, een Stadsgezicht op die verrukkelijk breede manier van zijne glansperiode, waar het bezien van het faire alleen reeds een genot is. De van atmospheer doorzogen kleur in het papier getrokken, zoodat niet meer aan deze materie wordt gedacht, maakte alles uit de verf, van een heerlijk diepen malschen toon. Ook de schilderij Bruggetje, heeft die émail toon, bij het korrelige van de gepuinde verfoppervlakte, zoo kenmerkend voor dezen meester.
Zien wij een zijner volgelingen Langeueld ernaast, wat is daar dan een groot verschil. Aan de eene kant de breed ziende, de détails kennende en die opofferende waar noodig, de aristokratische toon, aan de andere de uiterlijke kleur, zonder ondergrond van kennis, met een handigheid en durf, die veel lijkt maar niet veel blijkt ten slotte. Het werk van iemand, die door de grootheid van Jaap Maris zoo getroffen werd, dat hij niet anders als door diens bril de natuur aanschouwt.
Willem Maris is hier vertegenwoordigd door werk uit vroeger tijd, toen nog niet de volle teugel werd gevierd, maar naar geserreerdheid en fijnheid werd gezocht, soms wel angstvallig, maar altijd precieus. Dit precieuse, dit delicate heeft ook Geo Poggenbeek in October, diep en toch teer, van een uiterste zuivere natuurlijkheid. Weissenbruch's Strand doet in 't klein aan het schilderij in het Gemeentemuseum denken, het is echter meer schetsmatig al heeft het dezelfde qualiteiten van buiten-atmospheer. Arthur Briet's groot interieur heeft de zelfde qualiteiten als zijn kleine binnenhuizen, waardoor het bij eenzelfde schildering van kleine zetjes, een verlangen doet ontstaan naar breedere meer samenvattende penseelstreek.
Van der Ven en Arntzenius hebben hier bloemen; de eersten koeler, geressereerder, verder opgevoerd, de laatsten impressionistische!, meer onder impuls gegeven.
Verster's Darwin Tulpen is een aanzet, vlot geschilderd geheel op zijne oude manier. Zou het een aanwijzing tot een terugkeer zijn? Nog vonden we Harpignies zoo droog en mager bij zijnen leermeester Corot vergeleken, die hier wel een wat erg zoetig landschap heeft. Nog noemen we een pittige Dam van Breitner, waar de costumes zoo verouderd op aandoen, eenige Mauves uit zijn vroegsten tijd, en de werken van Isaac en Jozef Israëls, en bekenden van de Zwart.
| |
Tentoonstelling van werken van Karel de Nerée in den Haagsghen kunstkring
‘Corame un mort qui chantera au fond de sa fosse’ zoo klinkt dit werk tot ons, deze arbeid van den doode, die nimmer bij zijn leven wilde exposeeren, en zijn werk hautain voor zich zelven bewaarde. Merkwaardig dat hij dezen versregel van Verlaine der illustratie uitkoos voor een zijner teekeningen, die zoo zuiver aangeeft het essenlieele van zijne kunst, van eene kunst staande op de grens tusschen leven en dood, aan de negatieve kant van het leven. Hartstocht is er niet, alles is bedwongen, geen illusie houdt het in, het geeft geen perspectief op verre horizonten, ze zijn bereikt, deze eenigszins pervers getinte, uiterst geraffineerde teekeningen, waarvan de lijn niet de minste aarzeling verraadt, die zoo exact aangeven wat de maker bedoelde, dat er geen stijging te bespeuren valt in de later ontstane, dat er geen groei te vinden is. Decoratief in de nobelste beteekenis geven ze als arabesken het leven, in zijne excessen, in zijne grootst denkbare verfijning, zuiver geestelijk, en brengen ze ons in de hoogste regionen waar geen gemoedsaandoeningen meer heerschen, waar het tijdelijke verdwenen is en het geluidelooze, het eeuwige alleen heerscht.
Karel de Nerée voor den handel opgeleid te Antwerpen, begint op 18 jarigen leeftijd te teekenen, zonder eenig voorafgaande studie, zoo in eens, zoo van zelf gevend al de vor- | |
| |
menschat die onbewust in hem sluimerde, en die hij bij zijne illustraties voor Rose Berndt, voor Baudelaire en Verlaine tentoonspreidde op zoo ongeëvenaarde gemakkelijke wijze, dat zelf Beardsley zijn geestverwant, het bij hem moet afleggen. Waar deze eindigden jarenlang onder invloed van den eenigszins sentimenteelen Burne Jones te hebben gestaan, begint de Nerée. Maar het vicieuse, het vervloekte weet hij scherper te analyseeren, en vlijmender te geven, schoon even grillig decoratief als de Engelsche meester, die bij hem zulk een groote bewondering verwekte.
Zijn werk als spielerei begonnen, werd steeds als tijdverdrijf behandeld. Van daar een zich geven van geheel zijn talent zoo gemakkelijk, zoo zonder dwang of geweld dat het op zijn zuiverst zich uitsprak, in die oogenblikken van lust en genoegen. Daar waar zij later de natuur ging bestudeeren, werd de zuiverheid minder, was het of hij van de wijs zou geraken. De studies naar de natuur zijn dan ook niet de interressantste werken hier aanwezig. Dit zijn de phantasieën, die er naar ontstonden, en die welke geen direct contact met de werkelijkheid hebben.
Meer dan de natuur gaf hen het bezien van werken van Memling, Toorop, Beardsley, Outamaro en andere Japanners, Leonardo da Vinci, het lezen van Wilde, van Poe en van bovengenoemde Fransche dichters. Het was of zijn ziel zich dan het beste uitsprak wanneer hij de natuur niet meer zag, en zich geheel in zijn phantasieën kon verdiepen.
G.D. Gratama.
| |
Boeken & tijdschriften
Het zeitschrift für bildende kunst (October)
bracht een opstel over onzen beroemden Hollandschen etser Marius Bauer, geschreven door Hermann Struck. Behalve andere afbeeldingen naar zijn grafisch werk, werd ook een bizonderlijk voor dit nummer door Bauer geëtste plaat bij het artikel afgedrukt.
| |
Kunst und künstler
Het September nummer gaf o.a. een vertaling van een opstel over Vincent van Gogh, dat Paul Gauguin indertijd voor de Mercure de France heeft geschreven. Het is een soort zelfrechtvaardiging van Gauguin; de gebeurtenissen tijdens zijn samenwonen te Arles met van Gogh vertelt hij van zijn standpunt, zonder ook maar aan te duiden hoe noodlottig prikkelend zijn persoonlijkheid op de in stage spanning verkeerende natuur van van Gogh moest in werken.
In dit nummer schrijft Leo Popper over den ouden Pieter Brueghel, in wien hij een voorlooper van... Cézanne wil zien.
In het October-nummer treft Jan Veth's opstel over Jacob Maris. Het uitmuntend artikel met zijn fraaie afbeeldingen zal toch ook bij ‘moderne’ Duitschers, die een weinig uit de hoogte op de prestaties der schilderkunst in Holland neer zien, het besef moeten wekken van Maris' beteekenis.
C.G.
|
|